28/06/2019 KB pleziervaart
Koninklijk besluit van 28 juni 2019 betreffende de pleziervaart
Hoofdstuk 9 Overgangsbepalingen
Artikel 9.1
Vlaggenbrieven uitgereikt overeenkomstig het koninklijk besluit van 4 juni 1999: 1° betreffende de inschrijving en de registratie van de pleziervaartuigen; 2° tot wijziging van het koninklijk besluit van 4 april 1996 betreffende de registratie van zeeschepen; 3° tot wijziging van het koninklijk besluit van 4 augustus 1981 houdende politie- en scheepvaartreglement van de Belgische territoriale zee, de havens en de stranden van de Belgische kust, blijven geldig tot de vervaldatum. Indien voor deze pleziervaartuigen ook een immatriculatie is uitgereikt overeenkomstig het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk, vervalt deze ook op de dag dat de nieuwe registratiebrief door de administratie wordt toegekend.
Artikel 9.2
Pleziervaartuigen waarvoor een immatriculatie is uitgereikt overeenkomstig het koninklijk besluit van 15 oktober 1935 houdende algemeen reglement der scheepvaartwegen van het Koninkrijk en het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk moeten geregistreerd worden overeenkomstig de bepalingen van dit besluit:
- 1°
- uiterlijk op 31 december 2020 voor de pleziervaartuigen geïmmatriculeerd tussen 1 januari 2010 en 31 december 2017;
- 2°
- uiterlijk op 31 december 2021 voor de pleziervaartuigen geïmmatriculeerd tussen 1 januari 2006 en 31 december 2009;
- 3°
- uiterlijk op 31 december 2022 voor de pleziervaartuigen geïmmatriculeerd tussen 1 januari 2003 en 31 december 2005;
- 4°
- uiterlijk op 31 december 2023 voor de pleziervaartuigen geïmmatriculeerd tussen 1 januari 2000 en 31 december 2002 of tussen 1 januari 2018 en 30 juni 2019;
- 5°
- uiterlijk op 31 december 2024 voor de pleziervaartuigen geïmmatriculeerd tussen 1 januari 1990 en 31 december 1999;
- 6°
- uiterlijk op 31 december 2025 voor de pleziervaartuigen geïmmatriculeerd voor 31 december 1989.
Artikel 9.3
In afwijking van artikel 2.2, 7°, kan voor pleziervaartuigen die voor 1 januari 2020 op de markt zijn gebracht, met inbegrip van de fabricagedatum, op een andere wijze dan via de EU-conformiteitsverklaring bedoeld in artikel 3.14 het bewijs geleverd worden dat het pleziervaartuig conform onderafdeling 1 van afdeling 1 van hoofdstuk 3 in de handel is gebracht. De administratie bepaalt wat als geldig bewijs kan aanvaard worden voor de verschillende types pleziervaartuigen rekening houdend met de condities waarin het pleziervaartuig wordt gebruikt en het aantal personen dat zich aan boord kan bevinden.
Artikel 9.4
De instanties die zijn aangemeld overeenkomstig artikel 25 van het koninklijk besluit van 12 maart 2017 betreffende de vereisten van het markttoezicht op de uitrusting van recreatieve vaartuigen, worden beschouwd als aangemeld overeenkomstig artikel 3.25.
Artikel 9.5
In afwijking van artikel 3.68, § 3, kan voor pleziervaartuigen die voor 1 januari 2020 op de markt zijn gebracht, met inbegrip van de fabricagedatum, op een andere wijze dan via de EU-conformiteitsbepaling bedoeld in artikel 3.14 het bewijs geleverd worden dat het pleziervaartuig conform onderafdeling 1 van afdeling 1 van hoofdstuk 3 in de handel is gebracht. De administratie bepaalt wat als geldig bewijs kan aanvaard worden voor de verschillende types pleziervaartuigen rekening houdend met de condities waarin het pleziervaartuig wordt gebruikt en het aantal personen dat zich aan boord kan bevinden.
Artikel 9.6
In afwijking van de artikelen 3.74, 3.75 en 3.76, kan een pleziervaartuig met een romplengte tot 24 meter tot 16 mei 2020 uitgerust worden overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 5 oktober 1935: Algemeen reglement der scheepvaartwegen van het Koninkrijk en het koninklijk besluit van 15 maart 1966 betreffende de vlaggenbrieven en de uitrusting van de pleziervaartuigen.
Artikel 9.7
Van volgende eisen kan afgeweken worden voor pleziervaartuigen die voor 1 januari 2021 in het bezit waren van een geldig Uniebinnenvaartcertificaat indien de Scheepvaartcontrole van mening is dat deze eisen onredelijk of moeilijk uitvoerbaar zijn:
- 1°
- achterpiekschot;
- 2°
- keuring navigatielantaarns;
- 3°
- vlampunt verbrandingsmotoren;
- 4°
- afscherming brandstofleidingen en olieleidingen;
- 5°
- mantelbuissysteem hogedrukbrandstofleidingen;
- 6°
- alarmen voortstuwingsmotoren en transmissies;
- 7°
- elektrische schema's;
- 8°
- aardfoutbewakingsinrichting;
- 9°
- schakelbord navigatielantaarns;
- 10°
- alarmsystemen;
- 11°
- elektronische installaties;
- 12°
- elektromagnetische verdraagbaarheid.
Artikel 9.8
Vaarbevoegdheidsbewijzen en het radarbrevet die zijn afgeleverd overeenkomstig het koninklijk besluit van 21 mei 1958 houdende toekenning van de brevetten, diploma's, certificaten en vergunningen in de koopvaardij, de zeevisserij en de pleziervaart, het koninklijk besluit van 15 oktober 1993 tot instelling van een radarbrevet en tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 april 1988 betreffende het brevet van schipper ter baggervaart en van het brevet van stuurman voor de baggervaart en het koninklijk besluit van 2 juni 1993 betreffende het stuurbrevet vereist voor het bevaren van de scheepvaartwegen van het Rijk met betrekking tot zekere categorieën van pleziervaartuigen blijven geldig.
Artikel 9.9
De aanvragen tot het bekomen van vaarbevoegdheidsbewijzen en het radarbrevet ingediend voor 1 januari 2020, de examens die hiertoe worden georganiseerd voor 1 januari 2020 en de afgifte van vaarbevoegdheidsbewijzen en het radarbrevet voor 1 januari 2020 gebeuren in afwijking van onderafdelingen 2 en 3 van afdeling 2 van hoofdstuk 4 overeenkomstig het koninklijk besluit van 21 mei 1958 houdende toekenning van de brevetten, diploma's, certificaten en vergunningen in de koopvaardij, de zeevisserij en de pleziervaart, het koninklijk besluit van 15 oktober 1993 tot instelling van een radarbrevet en tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 april 1988 betreffende het brevet van schipper ter baggervaart en van het brevet van stuurman voor de baggervaart en hetkoninklijk besluit van 2 juni 1993 betreffende het stuurbrevet vereist voor het bevaren van de scheepvaartwegen van het Rijk met betrekking tot zekere categorieën van pleziervaartuigen.
Artikel 9.10
In afwijking van artikel 4.14 is er geen praktische proef vereist tot [1 juli 2021] maar moet het bewijs van praktijkervaring geleverd worden overeenkomstig artikel 23 en 24 van het koninklijk besluit van 2 juni 1993 betreffende het stuurbrevet vereist voor het bevaren van de scheepvaartwegen van het Rijk met betrekking tot zekere categorieën van pleziervaartuigen.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 3 KB 28 december 2020 (BS 13 januari 2021), met ingang van 31 december 2020 (art. 7).
Artikel 9.11
De erkende representatieve organisaties bedoeld in artikel 14 van het koninklijk besluit van 2 juni 1993 betreffende het stuurbrevet vereist voor het bevaren van de scheepvaartwegen van het Rijk met betrekking tot zekere categorieën van pleziervaartuigen en de aangewezen organisaties bedoeld in artikel 12 van het koninklijk besluit van 30 mei 2011 betreffende het internationaal certificaat voor de bestuurder van een pleziervaartuig en tot wijziging van het koninklijk besluit van 2 juni 1993 betreffende het stuurbrevet vereist voor het bevaren van de scheepvaartwegen van het Rijk met betrekking tot zekere categorieën van pleziervaartuigen en aangemelde instanties, worden aangeduid als pleziervaartorganisaties als bedoeld in artikel 4.10 en zullen de eerste audit moeten ondergaan binnen 2 jaar na de inwerkingtreding van dit besluit.
Artikel 9.12
In afwijking van artikel 4.22, § 3, kan de nodige ervaring van de examinatoren tot 31 december 2024 voor de bepalingen onder 1° tot en met 4° en 7° van dat artikel bewezen worden door alle nuttige informatie en moet de examinator verklaren dat aan deze ervaringsvereisten voldaan wordt. Tot 31 december 2026 kan de recente ervaring die wordt vereist bij bepalingen onder 5° en 6° bewezen worden door alle nuttige informatie en moet de examinator verklaren dat aan deze ervaringsvereisten voldaan wordt.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 4 KB 28 december 2020 (BS 13 januari 2021), met ingang van 1 juli 2021 (art. 7).
Artikel 9.13
In afwijking van artikel 4.2, § 3, tweede lid, 3° kan de nodige ervaring bewezen worden tot 31 december 2026 door alle nuttige informatie en moet de houder van het brevet yachtman verklaren dat de nodige ervaring werd opgedaan.
De opleiding “Basis overlevingstechnieken op zee” bedoeld in artikel 4.2, § 3, tweede lid, 1° moet voor de eerste keer gevolgd worden uiterlijk op [31 december 2025].
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 5 KB 28 december 2020 (BS 13 januari 2021), met ingang van 1 juli 2021 (art. 7) en gewijzigd bij art. 1 KB 12 december 2023 (BS 27 december 2023 (ed. 2)).
Artikel 9.14
§ 1
In afwijking van artikel 4.1, § 3, tweede lid, 2° en 3° is een ervaringsattest bedoeld in paragraaf 2 in de Belgische wateren voldoende.
§ 2
Een ervaringsattest kan aangevraagd worden indien door de aanvrager cumulatief aan volgende voorwaarden is voldaan:
- 1°
- beschikken over een geldig medisch attest overeenkomstig artikel 4.8, § 3 dat maximum 3 maanden oud is;
- 2°
- op 4 juli 2019 een minimum leeftijd bereikt hebben van 16 jaar;
- 3°
- voorleggen van een document, waarin wordt ondersteund dat de aanvrager over praktijkervaring op zee beschikt.;
- 4°
- een theoretische opfrissingscursus van minimum 8u is gevolgd en op het einde ervan een niet-bindende test over de behandelde leerstof is afgelegd. De inhoud van de te behandelen leerstof en de test wordt vastgesteld door de minister.
§ 3
De aanvraag tot het verkrijgen van een ervaringsattest dient binnen de twee jaar na de inwerkingtreding van dit besluit te worden gericht aan het Directoraat op de wijze zoals dit wordt bekend gemaakt op de website van het Directoraat.
Het ervaringsattest is geldig voor een periode van 3 jaar.
Vernieuwing van het ervaringsattest is mogelijk indien voor het einde van de vervaldag van het attest een opfrissingscursus werd gevolgd overeenkomstig paragraaf 2, 4° en een niet-bindende test werd afgelegd. Indien de opfrissingscursus met bijhorende test niet werden afgelegd voor de vervaldag, vervalt het ervaringsattest en kan geen nieuw ervaringsattest verkregen worden. De vernieuwing van het attest kan worden aangevraagd tot 6 maanden na het einde van de vervaldag van het attest.
Het ervaringsattest wordt opgemaakt volgens het model vastgesteld door het Directoraat die deze publiceert door middel van een bericht in het Belgisch Staatsblad. Het ervaringsattest wordt door het Directoraat afgeleverd.
§ 4
Op basis van het ervaringsattest kan geen ICC overeenkomstig artikel 4.23 worden aangevraagd.
§ 5
Dit ervaringsattest geldt als een vaarbevoegdheidsbewijs in de zin van de wet van 30 juli 1926 tot instelling van eenen onderzoeksraad voor de scheepvaart.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 15 KB 21 december 2021 (BS 18 januari 2022).