08/05/2019 Belgisch Scheepvaartwetboek
Belgisch Scheepvaartwetboek
Titel 7 Scheepvaartvoorvallen
Hoofdstuk 1 Averij
Artikel 2.7.1.1 Internationale toepassing
§ 1
De tegenstelbaarheid aan derden van het retentierecht van de [reder of de scheepsgebruiker] bedoeld in artikel 2.7.1.7, § 2, wordt beheerst door het recht van de Staat op het grondgebied waarvan de goederen zich bevinden op het ogenblik waarop dat recht wordt uitgeoefend.
§ 2
De artikelen 2.7.1.5 en 2.7.1.6 zijn van toepassing op de rechtspleging in België.
Wetshistoriek
§ 1 gewijzigd bij art. 90 Wet 16 juni 2021 (BS 6 september 2021 (ed. 2)).
Artikel 2.7.1.2 Afwijkende bedingen
Deze titel geldt slechts voor zover geen voor [de] betrokken partijen bindende afwijkende bedingen zijn overeengekomen.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 91 Wet 16 juni 2021 (BS 6 september 2021 (ed. 2)).
Artikel 2.7.1.3 Bijzondere averij
Onverminderd het eventuele recht op schadeloosstelling of terugbetaling, wordt bijzondere averij gedragen door de eigenaar van de zaak die de schade heeft geleden of betaald door degene die de kosten heeft gemaakt.
Artikel 2.7.1.4 Regels van York en Antwerpen
§ 1
De averij-grosse waarbij enkel zeeschepen zijn betrokken, wordt geregeld overeenkomstig de Regels van York en Antwerpen.
§ 2
De Koning stelt de toepasselijke versie vast van de Regels van York en Antwerpen en, in voorkomend geval, van de bepalingen die deze regels vervangen.
Artikel 2.7.1.5 Aanstelling van dispacheurs
§ 1
Indien zich naar zijn mening een geval van averij-grosse heeft voorgedaan, is de [reder of de scheepsgebruiker] gerechtigd om in een haven waar bij de averij-grosse betrokken goederen worden gelost of, ingeval geen dergelijke lossing plaatsgrijpt, in de eerstvolgende aanloophaven, binnen een redelijke termijn na de lossing respectievelijk het aanlopen een dispacheur aan te stellen. De [reder of de scheepsgebruiker] doet van de aanstelling tijdig mededeling aan alle andere betrokken partijen.
§ 2
Ingeval de [reder of de scheepsgebruiker] niet binnen een redelijke termijn een dispacheur heeft aangesteld en hiervan mededeling heeft gedaan, kan de meest gerede partij de aanstelling van een dispacheur vorderen. Het verzoek wordt bij eenzijdig verzoekschrift ingediend bij de voorzitter van de ondernemingsrechtbank die rechtsmacht heeft over het arrondissement waar één van de in de vorige paragraaf bedoelde havens is gelegen. Met betrekking tot de haven van Antwerpen, met inbegrip van de Waaslandhaven, wordt het verzoek ingediend bij de voorzitter van de ondernemingsrechtbank te Antwerpen. De aangestelde dispacheur doet van de aanstelling mededeling aan alle betrokken partijen.
Wetshistoriek
§§ 1 en 2 gewijzigd bij art. 92 Wet 16 juni 2021 (BS 6 september 2021 (ed. 2)).
Artikel 2.7.1.6 Opmaak en neerlegging van de omslag
§ 1
De dispacheur maakt de omslag op.
§ 2
De goederen van de partijen die van de aanstelling van de dispacheur geen mededeling kregen, kunnen niet in de omslag worden opgenomen.
§ 3
Na afloop van zijn werkzaamheden stuurt de dispacheur zijn voorlopige omslag ter lezing aan alle betrokken partijen. Hij bepaalt een redelijke termijn waarbinnen de partijen hun opmerkingen moeten maken.
§ 4
In de definitieve omslag houdt de dispacheur rekening met de tijdig ontvangen opmerkingen.
§ 5
De definitieve omslag wordt door de dispacheur gedagtekend en ondertekend. Zijn handtekening wordt voorafgegaan door de volgende eed:
“Ik zweer dat ik mijn opdracht in eer en geweten, nauwgezet en eerlijk vervuld heb.”
§ 6
De definitieve omslag wordt neergelegd ter griffie van de ondernemingsrechtbank die rechtsmacht heeft over het arrondissement waar de dispacheur werd aangesteld. Werd hij aangesteld in de haven van Antwerpen, met inbegrip van de Waaslandhaven, dan wordt de definitieve omslag neergelegd ter griffie van de ondernemingsrechtbank te Antwerpen.
Op de dag van de neerlegging van de omslag zendt de dispacheur bij een aangetekende zending een afschrift van de omslag aan de partijen.
De originele stukken die de partijen aan de dispacheur bezorgden, worden hen terugbezorgd.
Artikel 2.7.1.7 Voorrecht en retentierecht
§ 1
De vordering tot betaling van een vergoeding in averij-grosse is ten belope van de omslag bevoorrecht op de vervoerde goederen en hun verkoopprijs, op de bijdrageplichtige vracht en op alle bijdrageplichtige goederen aan boord die geen deel uitmaken van het scheepstoebehoren[, uitgezonderd de scheepsbrandstoffen].
§ 2
De [reder of de scheepsgebruiker] beschikt over een retentierecht op de vervoerde goederen en de andere goederen aan boord waarvoor een bijdrage in averij-grosse is verschuldigd.
Het retentierecht is tegenstelbaar aan de eigenaar van de goederen waarop dat recht wordt uitgeoefend.
§ 3
De [reder of de scheepsgebruiker] kan geen retentierecht meer uitoefenen wanneer een voldoende zekerheid is gesteld.
§ 4
Voor de toepassing van dit artikel worden containers, paletten en aanverwante tuigen evenals goederenbehandelingstuigen mede als goederen beschouwd.
Wetshistoriek
§ 1 gewijzigd bij art. 93, 1° Wet 16 juni 2021 (BS 6 september 2021 (ed. 2)).
§§ 2 en 3 gewijzigd bij art. 93, 2° Wet 16 juni 2021 (BS 6 september 2021 (ed. 2)).
Artikel 2.7.1.8 Aflevering zonder voorbehoud
De houder van een cognossement, aan wie de goederen werden afgeleverd zonder voorbehoud omtrent averij-grosse, is niet verplicht bij te dragen in de omslag, indien hij bewijst dat hij de goederen in ontvangst nam voor rekening van een derde en ze niet meer in zijn bezit heeft. Alsdan kan de [reder of de scheepsgebruiker] rechtstreeks optreden tegen hem die op het ogenblik van de aflevering schuldenaar van de bijdrage was. De [reder of de scheepsgebruiker] is evenwel ten belope van de omslag aansprakelijk tegenover wie op een vergoeding in averij-grosse recht heeft.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 94 Wet 16 juni 2021 (BS 6 september 2021 (ed. 2)).
Artikel 2.7.1.9 Naderhand ongedaan gemaakte schade of verliezen
Indien de schade of verliezen waarvoor een vergoeding werd toegekend na de uitvoering van de omslag geheel of gedeeltelijk ongedaan worden gemaakt, dient de actuele waarde van de gerecupereerde goederen of de ontvangen schadevergoeding, na aftrek van de gemaakte kosten, proportioneel te worden verdeeld over de partijen die hebben bijgedragen.
Artikel 2.7.1.10 Verjaring
De rechtsvorderingen wegens averij-grosse verjaren twee jaar na het einde van het voorval.
De aanstelling van een dispacheur of het instellen van een vordering tot aanstelling van een dispacheur stuit de verjaring tot op de dag dat de dispacheur de definitieve omslag heeft neergelegd.
Hoofdstuk 2 Aanvaring
Artikel 2.7.2.1 Internationale toepassing
§ 1
Dit hoofdstuk is van toepassing op alle voorvallen bedoeld in artikel 2.7.2.2 waarop noch het Aanvaringsverdrag 1910, noch het Aanvaringsverdrag 1960 van toepassing is.
In het bijzonder is dit hoofdstuk van toepassing op voorvallen waarbij minstens één zeeschip is betrokken, ingeval
- a)
- de betrokken schepen, desgevallend slechts één ervan, niet behoren tot een Staat die gebonden is door het Aanvaringsverdrag 1910 [of];
- b)
- [al de betrokken schepen Belgische schepen zijn.]
§ 2
Voor zover het toepasselijke recht niet wordt bepaald door de Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (“Rome II”), past de rechter het Belgisch recht toe.
Wetshistoriek
§ 1, lid 2:
- –
- a) gewijzigd bij art. 95, 1° Wet 16 juni 2021 (BS 6 september 2021 (ed. 2));
- –
- b) vervangen bij art. 95, 2° Wet 16 juni 2021 (BS 6 september 2021 (ed. 2)).
Artikel 2.7.2.2 Materiële toepassing
§ 1
Dit hoofdstuk regelt de vergoeding van de schade die door een aanvaring tussen twee of meer schepen wordt toegebracht aan schepen en aan de zaken en personen die zich aan boord bevinden.
Hij is van toepassing ongeacht de wateren waarin de aanvaring heeft plaatsgehad.
§ 2
Dit hoofdstuk is eveneens van toepassing op de vergoeding van de schade die een schip, hetzij door het uitvoeren of nalaten van een manoeuvre, hetzij door het niet nakomen van de reglementen, heeft veroorzaakt aan een ander schip of aan de zich aan boord bevindende zaken of personen, ook al heeft er geen aanvaring plaatsgehad.
Artikel 2.7.2.3 Andere regelgeving
§ 1
De rechtstreeks werkende bepalingen van het Aanvaringsverdrag 1910 zijn van toepassing op voorvallen die vallen binnen het in artikel 12, eerste lid van dat verdrag omschreven toepassingsgebied.
§ 2
De rechtstreeks werkende bepalingen van het Aanvaringsverdrag 1960 zijn van toepassing toe op voorvallen die vallen binnen het in artikel 1 van dat verdrag omschreven toepassingsgebied.
§ 3
Deze titel geldt onverminderd:
- 1°
- de bepalingen van dit wetboek betreffende de beperking van de aansprakelijkheid van scheepseigenaars en vervoerders en betreffende de bevrachtings- en vervoerovereenkomsten;
- 2°
- het Aanvaringsbevoegdheidsverdrag (Burgerlijke Zaken) 1952;
- 3°
- het Aanvaringsbevoegdheidsverdrag (Strafzaken) 1952;
- 4°
-
artikel 637 van het Gerechtelijk Wetboek.
§ 4
Artikel 26 van de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering is niet van toepassing op de door het Aanvaringsverdrag 1910, het Aanvaringsverdrag 1960 of deze titel beheerste vorderingen.
Artikel 2.7.2.4 Fout van een schip
Ingeval de aanvaring is veroorzaakt door de fout van de bemanningsleden van één van de schepen, is de vergoeding van de schade ten laste van het schip waarmee de fout is begaan.
Artikel 2.7.2.5 Fout van twee of meer schepen
§ 1
In geval van fout van de bemanningsleden van twee of meer schepen is ieder schip aansprakelijk in verhouding tot de zwaarte van zijn fout. Ingeval de omstandigheden echter niet toelaten de verhouding vast te stellen of de fouten gelijkwaardig blijken te zijn, wordt de aansprakelijkheid gelijk verdeeld.
§ 2
De schade veroorzaakt hetzij aan de schepen, hetzij aan hun ladingen, hetzij aan de andere zaken die zich aan boord bevinden, wordt door de schepen in fout gedragen in de in paragraaf 1 bedoelde verhouding, zonder hoofdelijkheid.
§ 3
De schepen in fout zijn ten aanzien van derden in solidum aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door dood of verwonding.
Zij zijn in solidum aansprakelijk voor de schade veroorzaakt aan de schepen die geen schuld hebben aan de aanvaring en aan de zaken die zich aan boord van die schepen bevinden.
De vorige leden gelden onverminderd het recht van verhaal van het schip dat een groter deel betaald heeft dan het overeenkomstig het eerste lid van dit artikel uiteindelijk moet dragen. Dit recht van verhaal doet evenwel geen afbreuk aan wettelijke of contractuele ontheffingen of beperkingen van de aansprakelijkheid waarop de verweerder zich tegenover het slachtoffer zou kunnen beroepen.
Artikel 2.7.2.6 Vermoedens van fout
Ten aanzien van de aansprakelijkheid wegens aanvaring gelden geen wettelijke vermoedens van fout.
Artikel 2.7.2.7 Toeval, overmacht en twijfel
Ingeval de aanvaring is veroorzaakt door toeval of door overmacht, of ingeval de oorzaak van de aanvaring twijfelachtig is, draagt elk zijn eigen schade.
Artikel 2.7.2.8 Geankerde of gemeerde schepen
Artikel 2.7.2.7 blijft van toepassing ingeval de schepen of één daarvan tijdens het ongeval voor anker liggen [of gemeerd zijn].
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 96, 1° en 2° Wet 16 juni 2021 (BS 6 september 2021 (ed. 2)).
Artikel 2.7.2.9 Protesten en formaliteiten
De rechtsvordering tot vergoeding van de door de aanvaring geleden schade is niet afhankelijk van een protest of enige andere bijzondere formaliteit.
Artikel 2.7.2.10 Verplichting tot hulpverlening
De scheepseigenaar is niet aansprakelijk wegens de enkele overtreding door de gezagvoerder van artikel 2.4.5.35, § 2.
Artikel 2.7.2.11 Verjaring
De rechtsvordering tot vergoeding van door aanvaring veroorzaakte schade verjaart twee jaar na het voorval.
De verjaringstermijn voor het instellen van de rechtsvordering tot verhaal toegestaan door artikel 2.7.2.5, § 3, derde lid bedraagt één jaar. Deze verjaring begint eerst te lopen vanaf de dag van de betaling.
Hoofdstuk 3 Verontreiniging
Afdeling 1 CLC-Verdrag 1992
Artikel 2.7.3.1 Rechtsmacht en bevoegdheid
§ 1
Ingeval een voorval verontreinigingsschade binnen het toepassingsgebied van het CLC-Verdrag 1992 heeft veroorzaakt op het Belgische grondgebied, de territoriale zee inbegrepen, of binnen de Belgische exclusieve economische zone, dan wel preventieve maatregelen zijn genomen ter voorkoming of beperking van verontreinigingsschade in één van die gebieden, kunnen vorderingen tot schadevergoeding uitsluitend worden ingesteld voor de Belgische rechtbanken.
Ingeval ingevolge eenzelfde voorval verontreinigingsschade is veroorzaakt gedeeltelijk op het Belgische grondgebied, de territoriale zee inbegrepen, of binnen de Belgische exclusieve economische zone, en gedeeltelijk op het grondgebied van een andere Staat, de territoriale zee inbegrepen, of binnen een gebied van die Staat bedoeld in artikel II, a), ii) van het CLC-Verdrag 1992, zijn de Belgische rechtbanken bevoegd om kennis te nemen van vorderingen tot vergoeding van in deze laatste Staat veroorzaakte verontreinigingsschade op voorwaarde dat:
- 1°
- het beperkingsfonds, dat wordt ingeroepen tegen de schuldvorderingen welke het voorwerp van de vordering uitmaken, door de verweerder bij een Belgische rechtbank overeenkomstig artikel V.3 van het CLC-Verdrag 1992 is gevormd; en
- 2°
- de eiser ervan afziet tegen dezelfde verweerder een vordering tot vergoeding van door hetzelfde voorval veroorzaakte schade in te stellen voor een andere rechtsmacht van om het even welke andere Staat, of afstand van deze vordering doet.
§ 2
Nadat het fonds overeenkomstig artikel V.3 van het CLC-Verdrag 1992 is gevormd, is de rechter waar het fonds wordt gevormd bij uitsluiting bevoegd te beslissen in alle aangelegenheden betreffende de toedeling en verdeling van het fonds.
§ 3
Uitsluitend de ondernemingsrechtbank te Antwerpen neemt kennis van de in paragraaf 1 bedoelde vorderingen.
Artikel 2.7.3.2 Andere regelgeving
De rechtstreeks werkende bepalingen van het CLC-Verdrag 1992 zijn van toepassing op voorvallen die vallen binnen het in artikel II van dat verdrag omschreven toepassingsgebied.
Artikel 2.7.3.3 Beperkingsfonds
De artikelen 2.3.2.49 tot 2.3.2.63 zijn van overeenkomstige toepassing op de vorming, de vereffening en de verdeling van het fonds bedoeld in artikel V.3 van het CLC-Verdrag 1992.
Artikel 2.7.3.4 Rechtstreekse vordering
Vorderingen tot vergoeding van verontreinigingsschade kunnen rechtstreeks worden ingesteld tegen de verzekeraar of andere persoon die ter dekking van de aansprakelijkheid van de eigenaar wegens verontreinigingsschade financiële zekerheid stelt krachtens artikel VII.1 van het CLC-Verdrag 1992 of artikel 2.3.2.9, § 1, of 2.3.2.15, § 1, van dit wetboek. In dat geval kan de verweerder, zelfs indien de eigenaar overeenkomstig artikel V.2 van het CLC-Verdrag 1992 niet gerechtigd is zijn aansprakelijkheid te beperken, zich op de in artikel V.1 van dat verdrag omschreven beperking van aansprakelijkheid beroepen. De verweerder mag zich voorts beroepen op de verweermiddelen, het faillissement en de vereffening uitgezonderd, waarop de eigenaar zelf gerechtigd was zich te beroepen. Voorts kan de verweerder een beroep doen op het verweer dat de verontreinigingsschade het gevolg is van opzettelijk wangedrag van de eigenaar zelf, maar de verweerder kan zich niet beroepen op enig ander verweermiddel dat hij zou hebben kunnen aanvoeren in een door de eigenaar tegen hem aanhangig gemaakt rechtsgeding. De verweerder heeft steeds het recht te vorderen dat de eigenaar mede in het geding wordt betrokken.
Artikel 2.7.3.5 Erkenning en tenuitvoerlegging
Onverminderd artikel 25 van het Wetboek van internationaal privaatrecht worden rechterlijke beslissingen uit Staten die niet door het CLC-Verdrag 1992zijn gebonden, welke betrekking hebben op de vergoeding van verontreinigingsschade op het Belgische grondgebied, de territoriale zee daaronder begrepen, of binnen de Belgische exclusieve economische zone, in België niet erkend of uitvoerbaar verklaard.
Afdeling 2 FUND-Verdrag
Artikel 2.7.3.6 Begrippen
In deze afdeling en in de erop betrekking hebbende bepalingen van boek 4 wordt verstaan onder:
- 1°
- “Internationale Olieverontreinigingsfondsen”: het Internationaal Olieverontreinigingsfonds en het Internationaal Bijkomend Olieverontreinigingsfonds;
- 2°
- “Internationaal Olieverontreinigingsfonds”: het Internationaal Fonds voor vergoeding van olieverontreinigingsschade opgericht bij artikel 2 van het FUND-Verdrag 1992;
- 3°
- “Internationaal Bijkomend Olieverontreinigingsfonds”: het Internationaal Bijkomend Fonds voor vergoeding van olieverontreinigingsschade opgericht bij artikel 2 van het FUND-Protocol 2003.
Artikel 2.7.3.7 Andere regelgeving
De rechtstreeks werkende bepalingen van het FUND-Verdrag 1992 en het FUND-Protocol 2003 zijn van toepassing op voorvallen die vallen binnen het in artikel 3 van dat verdrag respectievelijk artikel 3 van dat protocol omschreven toepassingsgebied.
Artikel 2.7.3.8 Rechtspersoonlijkheid van de Internationale Olieverontreinigingsfondsen
Het Internationaal Olieverontreinigingsfonds en het Internationaal Bijkomend Olieverontreinigingsfonds zijn als rechtspersoon erkend.
De beheerder van het Internationaal Olieverontreinigingsfonds en de beheerder van het Internationaal Bijkomend Olieverontreinigingsfonds zijn hun respectievelijke wettige vertegenwoordigers in België.
Artikel 2.7.3.9 Bevoegdheid
Uitsluitend de ondernemingsrechtbank te Antwerpen neemt kennis van:
- 1°
- vorderingen tot vergoeding van verontreinigingsschade tegen het Internationaal Olieverontreinigingsfonds op grond van artikel 4 van het Fonds-Verdrag en tegen het Internationaal Bijkomend Olieverontreinigingsfonds op grond van artikel 4 van het Fonds-Protocol;
- 2°
- vorderingen van het Internationaal Olieverontreinigingsfonds en van het Internationaal Bijkomend Olieverontreinigingsfonds met het oog op de betaling van de bijdragen die moeten gestort worden door de personen bedoeld in artikel 2.7.3.12, § 1, eerste lid.
Een vordering tot vergoeding van verontreinigingsschade tegen het Internationaal Olieverontreinigingsfonds wordt beschouwd als een vordering ingesteld door dezelfde eiser tegen het Internationaal Bijkomend Olieverontreinigingsfonds.
Artikel 2.7.3.10 Tussenkomst van de Internationale Olieverontreinigingsfondsen
Het Internationaal Olieverontreinigingsfonds en het Internationaal Bijkomend Olieverontreinigingsfonds kunnen optreden als tussenkomende partij in elke procedure tot vergoeding van verontreinigingsschade die voor de ondernemingsrechtbank te Antwerpen tegen een eigenaar of zijn garant wordt gevoerd in overeenstemming met artikel 2.7.3.1.
Wanneer overeenkomstig artikel 2.7.3.1 tegen een eigenaar of zijn garant voor de ondernemingsrechtbank te Antwerpen een vordering tot vergoeding wordt ingesteld, kan elke procespartij deze vordering, bij een aangetekende zending met ontvangstbewijs, ter kennis van het Internationaal Olieverontreinigingsfonds en van het Internationaal Bijkomend Olieverontreinigingsfonds brengen.
Artikel 2.7.3.11 Subrogatie en verhaal
Het Internationaal Olieverontreinigingsfonds en het Internationaal Bijkomend Olieverontreinigingsfonds treden, ieder wat hem betreft, voor elk bedrag aan vergoeding dat zij op grond van artikel 4 van het FUND-Verdrag 1992 en artikel 4 van het FUND-Protocol 2003 hebben betaald, bij wege van subrogatie in de rechten die de persoon wiens verontreinigingsschade is vergoed, zou hebben kunnen doen gelden ten aanzien van de eigenaar of zijn garant.
Het Internationaal Bijkomend Olieverontreinigingsfonds verwerft bij subrogatie de rechten die de vergoede persoon heeft tegen het Internationaal Olieverontreinigingsfonds.
Onverminderd andere eventuele rechten van subrogatie of verhaal tegen het Internationaal Olieverontreinigingsfonds of het Internationaal Bijkomend Olieverontreinigingsfonds, treedt elke openbare dienst behorend tot de federale Regering of de Regeringen van de Gewesten of Gemeenschappen die vergoedingen voor verontreinigingsschade betaald heeft, in de rechten die de vergoede persoon zou hebben gehad krachtens het FUND-Verdrag 1992 en het FUND-Protocol 2003.
Artikel 2.7.3.12 Inning van bijdragen
§ 1
De Koning regelt de wijze van inning van de jaarlijkse bijdragen die krachtens artikel 10 van het FUND-Verdrag 1992 en artikel 10 van het FUND-Protocol 2003 moeten worden betaald door iedere persoon die op Belgisch grondgebied olie waarvoor een bijdrage verschuldigd is ontvangt.
De Koning bepaalt wat moet worden verstaan onder “geassocieerde persoon” in de zin van artikel 10 van het FUND-Verdrag 1992.
§ 2
Wanneer de totale hoeveelheid olie waarvoor een bijdrage verschuldigd is ontvangen in havens of laad- en losinstallaties gelegen op het Belgisch grondgebied minder dan 1 000 000 ton bedraagt, rusten op de Belgische Staat de verplichtingen die krachtens het FUND-Protocol 2003 zouden rusten op elke persoon die aan het Internationaal Bijkomend Olieverontreinigingsfonds een bijdrage moet betalen in zoverre de totale ontvangen hoeveelheid olie niet aan een of andere persoon kan worden toegeschreven.
Artikel 2.7.3.13 Aangiften
De persoon bedoeld in artikel 2.7.3.12, § 1, moet jaarlijks aan de bevoegde overheid aangifte doen van de hoeveelheden bijdragende olie die hij in de loop van het voorgaande kalenderjaar ontvangen heeft.
De Koning bepaalt de wijze waarop en de voorwaarden waaronder de aangifte moet worden verricht.
Artikel 2.7.3.14 Mededelingen aan de Internationale Olieverontreinigingsfondsen
§ 1
Overeenkomstig artikel 15 van het FUND-Verdrag 1992 en artikel 13 van het FUND-Protocol 2003 deelt de bevoegde overheid aan de beheerder van het Internationaal Olieverontreinigingsfonds en aan de beheerder van het Internationaal Bijkomend Olieverontreinigingsfonds de naam en het adres mee van iedere persoon bedoeld in 2.7.3.12, § 1, alsook de gegevens over de hoeveelheden bijdragende olie die deze persoon in de loop van het voorgaande kalenderjaar ontvangen heeft.
§ 2
Wanneer een persoon de in artikel 2.7.3.13 bedoelde verplichting niet of te laat nakomt, bepaalt de bevoegde overheid de gegevens over de olie waarvoor een bijdrage verschuldigd is voor deze persoon en deelt zij ze aan de beheerder van het Internationaal Olieverontreinigingsfonds en aan de beheerder van het Internationaal Bijkomend Olieverontreinigingsfonds mee.
§ 3
Bij aangetekende zending deelt de bevoegde overheid aan iedere persoon de hem betreffende gegevens welke zij aan de beheerder van het Internationaal Olieverontreinigingsfonds en aan de beheerder van het Internationaal Bijkomend Olieverontreinigingsfonds meedeelt krachtens paragraaf 1 en 2. Al de voormelde mededelingen gebeuren getijktijdig. Ingeval in de mededelingen wordt afgeweken van de aangifte die verricht is overeenkomstig artikel 2.3.7.13 of ingeval de mededelingen worden verricht overeenkomstig paragraaf 2, wordt daarvan in de mededeling aan de betrokken persoon melding gemaakt.
De betrokken persoon kan aan de bevoegde overheid zijn opmerkingen bij de mededelingen aan de beheerder van het Internationaal Olieverontreinigingsfonds en aan de beheerder van het Internationaal Bijkomend Olieverontreinigingsfonds meedelen bij een aangetekende zending welke moet worden verzonden binnen tien dagen nadat die persoon van de mededelingen overeenkomstig het vorige lid op de hoogte werd gebracht. Nadat de betrokken persoon werd gehoord, kan de bevoegde overheid de mededelingen wijzigen binnen dertig dagen nadat ze aan de beheerder van het Internationaal Olieverontreinigingsfonds en aan de beheerder van het Internationaal Bijkomend Olieverontreinigingsfonds werden toegezonden. Na het verstrijken van voormelde termijn kan in de mededelingen geen enkele wijziging meer worden aangebracht.
De bevoegde overheid brengt de betrokken persoon op de hoogte van het gevolg dat aan zijn opmerkingen is gegeven bij een aangetekende zending welke moet worden verzonden binnen veertig dagen nadat de mededelingen hem werden toegezonden.
Afdeling 3 BUNKER-Verdrag
Artikel 2.7.3.15 Rechtsmacht en bevoegdheid
§ 1
Ingeval een voorval verontreinigingsschade binnen het toepassingsgebied van het BUNKER-Verdrag heeft veroorzaakt op het Belgische grondgebied, de territoriale zee inbegrepen, of binnen de Belgische exclusieve economische zone, dan wel preventieve maatregelen zijn genomen ter voorkoming of beperking van verontreinigingsschade in één van die gebieden, kunnen vorderingen tot schadevergoeding tegen de scheepseigenaar, de verzekeraar of andere persoon die financiële zekerheid stelt voor de aansprakelijkheid van de scheepseigenaar uitsluitend worden ingesteld voor de Belgische rechtbanken.
Ingeval ingevolge eenzelfde voorval verontreinigingsschade is veroorzaakt gedeeltelijk op het Belgische grondgebied, de territoriale zee inbegrepen, of binnen de Belgische exclusieve economische zone, en gedeeltelijk op het grondgebied van een andere Staat, de territoriale zee inbegrepen, of binnen een gebied van die Staat bedoeld in artikel 2, a), ii) van het BUNKER-Verdrag, zijn de in paragraaf 1 bedoelde rechtbanken bevoegd om kennis te nemen van vorderingen tot vergoeding van in deze laatste Staat veroorzaakte verontreinigingsschade op voorwaarde dat:
- 1°
- het beperkingsfonds, dat wordt ingeroepen tegen de schuldvorderingen welke het voorwerp van de vordering uitmaken, door de verweerder bij een Belgische rechtbank overeenkomstig artikel 2.3.2.50. is gevormd; en
- 2°
- de eiser ervan afziet tegen dezelfde verweerder een vordering tot vergoeding van door hetzelfde voorval veroorzaakte schade in te stellen voor een andere rechtsmacht van om het even welke andere Staat, of afstand van deze vordering doet.
§ 2
Uitsluitend de ondernemingsrechtbank te Antwerpen neemt kennis van de in paragraaf 1 bedoelde vorderingen.
Artikel 2.7.3.16 Andere regelgeving
De rechtstreeks werkende bepalingen van het BUNKER-Verdrag zijn van toepassing op voorvallen die vallen binnen het in artikel 2 van dat verdrag omschreven toepassingsgebied.
Artikel 2.7.3.17 Immuniteit van aangestelden, lasthebbers en dienstverleners
Onverminderd artikel 3.6 van het BUNKER-Verdrag kan geen vordering tot schadevergoeding, al dan niet op basis van dit hoofdstuk, worden ingesteld tegen:
- 1°
- de aangestelden of lasthebbers van de scheepseigenaar of de bemanningsleden;
- 2°
- de loods of enige andere persoon die, zonder bemanningslid te zijn, diensten voor het [zeeschip] verricht;
- 3°
- elke persoon die met de instemming van de scheepseigenaar of in opdracht van een bevoegde openbare autoriteit bergingswerkzaamheden verricht;
- 4°
- elke persoon die preventieve maatregelen neemt; en
- 5°
- elke aangestelde of lasthebber van de onder 3° en 4° genoemde personen.
Het eerste lid is niet van toepassing indien de schade het gevolg is van het persoonlijk handelen of nalaten van de betrokkenen, begaan hetzij met het opzet zodanige schade te veroorzaken, hetzij roekeloos en met de wetenschap dat zodanige schade er waarschijnlijk uit zou voortvloeien.
Wetshistoriek
Lid 1, 2° gewijzigd bij art. 97 Wet 16 juni 2021 (BS 6 september 2021 (ed. 2)).
Artikel 2.7.3.18 Rechtstreekse vordering
Vorderingen tot vergoeding van verontreinigingsschade kunnen rechtstreeks worden ingesteld tegen de verzekeraar of andere persoon die ter dekking van de aansprakelijkheid van de geregistreerde eigenaar wegens verontreinigingsschade financiële zekerheid stelt krachtens artikel 7.1 van het BUNKER-Verdrag of artikel 2.3.2.9, § 2, of artikel 2.3.2.15, § 2, van dit wetboek. In dat geval kan de verweerder zich beroepen op de verweermiddelen, anders dan het faillissement of de vereffening van de eigenaar, waarop de scheepseigenaar een beroep zou hebben kunnen doen, met inbegrip van beperking van de aansprakelijkheid krachtens artikel 6 van het BUNKER-Verdrag.
Voorts kan de verweerder, zelfs indien de scheepseigenaar overeenkomstig artikel 6 van het BUNKER-Verdrag niet gerechtigd is tot beperking van de aansprakelijkheid, de aansprakelijkheid beperken tot een bedrag gelijk aan het bedrag van de verzekering of andere financiële zekerheid die in overeenstemming met artikel 7.1 van het BUNKER-Verdrag of artikel 2.3.2.9, § 2, of 2.3.2.15, § 2, van dit wetboek in stand moet worden gehouden. De verweerder kan voorts een beroep doen op het verweer dat de verontreinigingsschade het gevolg is van opzettelijk wangedrag van de scheepseigenaar, maar de verweerder kan zich niet beroepen op enig ander verweermiddel dat de verweerder zou hebben kunnen aanvoeren in een door de scheepseigenaar tegen de verweerder aanhangig gemaakt rechtsgeding. De verweerder heeft steeds het recht de scheepseigenaar tot gedwongen tussenkomst op te roepen.
Artikel 2.7.3.19 Erkenning en tenuitvoerlegging
§ 1
Wanneer ze door een rechtsinstantie van een andere lidstaat van de Europese Unie, met uitzondering van Denemarken, zijn gegeven, worden de beslissingen over zaken die onder het BUNKER-Verdrag vallen, in België erkend en ten uitvoer gelegd overeenkomstig de toepasselijke interne Unierechtelijke regelgeving ter zake.
§ 2
Onverminderd artikel 25 van het Wetboek van internationaal privaatrecht worden rechterlijke beslissingen uit Staten die niet door het BUNKER-Verdrag zijn gebonden, welke betrekking hebben op de vergoeding van verontreinigingsschade op het Belgische grondgebied, de territoriale zee inbegrepen, of binnen de Belgische exclusieve economische zone, niet in België erkend of uitvoerbaar verklaard.
Afdeling 4 Nucleaire schade
Artikel 2.7.3.20 Schade door nucleaire schepen
§ 1
De exploitant van een nucleair aangedreven schip is objectief aansprakelijk voor elke schade waarvan is bewezen dat zij werd veroorzaakt door een kernongeval door dit schip teweeggebracht.
Alleen de exploitant van het nucleair aangedreven schip is voor de in het eerste lid bedoelde schade aansprakelijk.
§ 2
De aansprakelijkheid van de exploitant is ten aanzien van eenzelfde schip beperkt tot 800 000 000,00 euro voor eenzelfde atoomongeval. In dit bedrag zijn de gerechtskosten begrepen.
De Koning kan het in het eerste lid vermelde bedrag verhogen rekening houdend met de muntontwaarding.
§ 3
De rechtspersonen die krachtens de wetten en verordeningen financiële tegemoetkomingen of verstrekkingen zoals geneeskundige zorgen verlenen, treden in de rechten van de slachtoffers van een kernongeval of van hun rechtverkrijgenden ten aanzien van de exploitant van het nucleair aangedreven schip, tot het beloop van de sommen die ofwel als tegemoetkoming werden uitgekeerd, ofwel de onbetaald gebleven kosten vertegenwoordigen.
§ 4
Alleen de ondernemingsrechtbank te Antwerpen is bevoegd om in eerste aanleg kennis te nemen van vorderingen gegrond op de bepalingen van dit hoofdstuk en op de ter zake gesloten internationale verdragen.
Artikel 2.7.3.21 Ontheffing van aansprakelijkheid overeeenkomstig de NUCLEAR-Overeenkomst
De rechtstreeks werkende bepalingen van de NUCLEAR-Overeenkomst zijn van toepassing op de aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door een kernongeval in de gevallen bedoeld in artikel 1 en artikel 2, lid 1 van die overeenkomst.
Afdeling 5 Het HNS-Verdrag 2010
Wetshistoriek
Opschrift afdeling 5 ingevoegd bij art. 15 Wet 23 juni 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 2)), met ingang van 11 juli 2022 (art. 37).
Artikel 2.7.3.30 Bijdragen
Elke persoon die in de loop van het voorgaande kalenderjaar de ontvanger is van schadelijke en gevaarlijke stoffen die aanleiding geven tot een bijdrage, stort de bijdragen aan het HNS-Fonds, overeenkomstig de artikelen 16 tot 20 van het HNS-Verdrag 2010.
De persoon bedoeld in het eerste lid geeft bij de Scheepvaartcontrole de jaarlijks ontvangen hoeveelheden schadelijke en gevaarlijke stoffen aan.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 24 Wet 23 juni 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 2)), met ingang van 11 juli 2022 (art. 37).
Artikel 2.7.3.31 Aangiften, mededeling en inning van bijdragen
De Koning regelt de wijze van inning van de bijdragen aan het HNS-Fonds, bedoeld in artikel 2.7.3.30, alsook de aangiften en de mededeling aan het HNS-Fonds overeenkomstig de artikelen 16 tot 21 van het HNS-Verdrag 2010.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 25 Wet 23 juni 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 2)), met ingang van 11 juli 2022 (art. 37).
Hoofdstuk 4 Toevluchtsoorden
Artikel 2.7.4.1 Richtlijn 2002/59/EG
Dit hoofdstuk voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart en tot intrekking van Richtlijn 93/75/EG van de Raad.
Artikel 2.7.4.2 Begrippen
In dit hoofdstuk en in de erop betrekking hebbende bepalingen van deel 4 wordt verstaan onder:
- 1°
- “schip”, in afwijking van artikel 1.1.1.3, § 1, 1°: een zeeschip of -vaartuig, alsook elk vast of drijvend kunstwerk;
- 2°
- “bijstandbehoevend schip”: onverminderd het SAR-Verdrag, een schip in omstandigheden die gevaar voor verlies van het schip, voor het milieu of voor de scheepvaart kunnen opleveren;
- 3°
- “toevluchtsoord”: een voor de opvang van bijstandbehoevende schepen aangewezen haven, deel van een haven of andere beschutte aanleg- of ankerplaats dan wel veilig gebied;
- 4°
- “exploitant”: de reder of beheerder van een schip;
- 5°
- “agent”: de persoon die opdracht of toestemming heeft om namens de exploitant van een schip informatie te verstrekken;
- 6°
- “verzekeringscertificaat”: het verzekeringscertificaat bedoeld in artikel 6 van Richtlijn 2009/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de verzekering van scheepseigenaars tegen maritieme vorderingen;
- 7°
- “federale overheidsdiensten met bevoegdheid op zee”: de federale overheidsdiensten met bevoegdheid op zee bedoeld in artikel 7, § 1, 1°, van het Samenwerkingsakkoord Kustwacht, en de federale overheidsdienst Justitie;
- 8°
- “bevoegde instantie”: de instantie bevoegd voor de opvang van bijstandbehoevende schepen bedoeld in artikel 2.7.4.4.
Artikel 2.7.4.3 Materiële en ruimtelijke toepassing
Dit hoofdstuk is van toepassing op de opvang van bijstandbehoevende schepen die zich bevinden in de Belgische maritieme zones of in een Belgisch toevluchtsoord.
Artikel 2.7.4.4 Bevoegde instantie
§ 1
De gouverneur van de Provincie West-Vlaanderen wordt aangeduid als de bevoegde instantie.
De bevoegde instantie wordt bijgestaan door de door de Koning aan te wijzen vertegenwoordigers van de federale overheidsdiensten met bevoegdheid op zee.
§ 2
De bevoegde instantie beschikt over de vereiste deskundigheid en bevoegdheid om op het ogenblik van de operatie onafhankelijk en autonoom beslissingen te nemen betreffende de opvang van schepen die bijstand behoeven.
§ 3
Vanaf het ogenblik bepaald in de plannen bedoeld in artikel 2.7.4.6 oefent de bevoegde instantie de aan de federale overheidsdiensten met bevoegdheid op zee opgedragen bevoegdheden uit.
De bevoegdheid van de bevoegde instantie om op grond van de in het eerste lid toegekende bevoegdheden op te treden, strekt zich slechts uit tot het treffen van de maatregelen en de beslissingen bedoeld in de artikelen 2.7.4.5, § 1, eerste lid, en 2.7.4.7.
§ 4
De bevoegde instantie en de federale overheidsdiensten met bevoegdheid op zee komen regelmatig bijeen om ervaringen uit te wisselen en de toekomstige uitoefening van hun bevoegdheden te verbeteren. Zij kunnen steeds samenkomen naar aanleiding van bijzondere omstandigheden.
Artikel 2.7.4.5 Veiligheids- en milieumaatregelen
§ 1
Wanneer ze optreedt overeenkomstig artikel 2.7.4.4, § 3, mag de bevoegde instantie, met name wanneer de maritieme veiligheid of de bescherming van het mariene milieu in het gedrang komt, alle maatregelen nemen die door de Koning op een niet-exhaustieve wijze worden opgesomd in een besluit genomen na overleg in de Ministerraad.
§ 2
Om dwingende redenen van algemeen belang wordt het treffen en uitvoeren van de in paragraaf 1 bedoelde maatregelen niet verhinderd door beslag gelegd overeenkomstig het Scheepsbeslagverdrag 1952, titel 6 van boek 2 van dit deel of artikel 1413 van het Gerechtelijk Wetboek, of door enige andere dwangmaatregel met betrekking het bijstandbehoevend schip.
§ 3
De Belgische Staat kan burgerrechtelijk aansprakelijk worden gesteld voor de al dan niet door de bevoegde instantie overeenkomstig artikel 2.7.4.4, § 3, genomen maatregelen.
§ 4
In het in artikel 2.7.4.4, § 3, bedoelde geval wint de bevoegde instantie onmiddellijk de met redenen omklede adviezen in van de federale overheidsdiensten met bevoegdheid op zee en van de door het Vlaams Gewest aangewezen instanties.
De federale overheidsdiensten met bevoegdheid op zee verstrekken aan de bevoegde instantie onmiddellijk de gevraagde adviezen.
Het ontbreken van de in het eerste lid bedoelde met redenen omklede adviezen ontslaat de bevoegde instantie niet van de voorafgaande beoordeling en de beslissingen bedoeld in de artikelen 2.7.4.5, § 1, eerste lid, en 2.7.4.7.
Artikel 2.7.4.6 Plannen
De bevoegde instantie stelt plannen op voor de opvang van schepen, teneinde het hoofd te bieden aan de dreigingen die uitgaan van bijstandbehoevende schepenen die zich bevinden in de Belgische maritieme zones, met inbegrip van dreigingen voor mensenlevens en het milieu. Deze plannen zijn operationele plannen bedoeld in artikel 6, 6° van het Samenwerkingsakkoord Kustwacht.
De in het eerste lid bedoelde plannen worden opgesteld na raadpleging van de betrokkenen en in overeenstemming met de PoR-Richtsnoeren en de MAS-Richtsnoeren en omvatten ten minste de volgende informatie:
- 1°
- de identificatiegegevens betreffende de instantie of instanties die zijn belast met de ontvangst en de behandeling van noodsignalen;
- 2°
- de identificatiegegevens betreffende de instantie die verantwoordelijk is voor de beoordeling van de omstandigheden, en voor het nemen van de beslissing inzake het verlenen of weigeren van toegang tot het gekozen toevluchtsoord aan een bijstand behoevend schip;
- 3°
- informatie over de kustlijn van België en alle elementen die een voorafgaande beoordeling en een snelle besluitvorming over de keuze van een toevluchtsoord voor een schip moeten mogelijk maken, met inbegrip van een beschrijving van de milieufactoren en van de economische en sociale factoren en de natuurlijke omstandigheden;
- 4°
- de beoordelingsprocedures voor het verlenen of weigeren van toegang tot het toevluchtsoord aan een bijstand behoevend schip;
- 5°
- de middelen en uitrustingen die geschikt zijn voor hulpverlening, redding en bestrijding van verontreiniging;
- 6°
- procedures voor internationale coördinatie en besluitvorming;
- 7°
- de geldende procedures inzake financiële zekerheden en aansprakelijkheid in verband met de opvang van schepen in toevluchtsoorden.
De naam en contactadressen van de bevoegde instantie en de federale overheidsdiensten met bevoegdheid op zee, alsook van de in het tweede lid, 1°, bedoelde instanties belast met de ontvangst en behandeling van noodsignalen worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
De bevoegde instantie verstrekt, op verzoek, de relevante informatie over de in het eerste lid bedoelde plannen aan de aangrenzende lidstaten van de Europese Unie.
Bij de toepassing van de procedures op grond van de in het eerste lid bedoelde plannen zorgt de bevoegde instantie ervoor dat relevante informatie ter beschikking wordt gesteld van de bij de operaties betrokken partijen.
Indien een lidstaat van de Europese Unie daarom verzoekt, geldt voor degenen die overeenkomstig het vierde en het vijfde lid informatie ontvangen een vertrouwelijkheidsplicht.
De behandeling van geclassificeerde informatie gebeurt in overeenstemming met de bepalingen van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen. Deze bepaling is enkel van toepassing op nationale informatie.Degene die de informatie aflevert, bepaalt of ze mag worden gedeeld.
Artikel 2.7.4.7 Voorafgaande beoordeling
Wanneer de bevoegde instantie optreedt overeenkomstig artikel 2.7.4.4, § 3, beslist zij over de aanvaarding van een schip in een toevluchtsoord op grond van een voorafgaande beoordeling van de omstandigheden, verricht op basis van de in artikel 2.7.4.6, eerste lid, bedoelde plannen.
De bevoegde instantie zorgt ervoor dat schepen tot een toevluchtsoord worden toegelaten indien zij van oordeel is dat een dergelijke opvang de beste oplossing biedt voor de bescherming van mensenlevens en het milieu.
Artikel 2.7.4.8 Verzekeringscertificaat
Het ontbreken van een verzekeringscertificaat ontheft de bevoegde instantie niet van de voorafgaande beoordeling en beslissing bedoeld in artikel 2.7.4.7 en wordt door de bevoegde instantie op zich niet als een voldoende reden beschouwd om te weigeren een schip in een toevluchtsoord op te vangen.
Zonder afbreuk te doen aan het eerste lid, kan de bevoegde instantie, wanneer zij een schip opvangt in een toevluchtsoord, de exploitant, agent of gezagvoerder van het schip verzoeken een verzekeringscertificaat over te leggen. Het opvragen van het verzekeringscertificaat mag niet leiden tot vertraging bij de opvang van een bijstandbehoevend schip.
Hoofdstuk 5 Berging
Artikel 2.7.5.1 Begrippen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
- 1°
- “berging”: iedere daad of werkzaamheid, verricht om hulp te verlenen aan een in een bevaarbaar water of in welk ander water dan ook in gevaar verkerend schip of andere zaak;
- 2°
- “schip”: ieder schip of ander vaartuig, dan wel iedere andere constructie waarmee kan worden gevaren;
- 3°
- “zaak”: iedere zaak die niet blijvend en opzettelijk aan de kust is bevestigd, daaronder begrepen de in risico zijnde vracht;
- 4°
- “milieuschade”: aanzienlijke fysieke schade aan de gezondheid van de mens, aan de fauna of flora in zee of aan hulpbronnen in kust- of binnenwateren of daaraan grenzende gebieden, veroorzaakt door verontreiniging, besmetting, brand, ontploffing of soortgelijke ingrijpende voorvallen;
- 5°
- “betaling”: iedere krachtens deze titel verschuldigde beloning, vergoeding of schadeloosstelling.
Artikel 2.7.5.2 Rechtsmacht
Onverminderd andere bevoegdheidsgronden, zijn de Belgische rechters bevoegd om van een vordering inzake berging kennis te nemen ingeval de woonplaats van de eiser, de plaats waar het schip geregistreerd [...] is dan wel waar het zijn gewone ligplaats heeft, de plaats waar de hulp is verleend of de plaats waarheen de geredde zaken werden gebracht, zich op het Belgisch grondgebied bevindt.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 98 Wet 16 juni 2021 (BS 6 september 2021 (ed. 2)).
Artikel 2.7.5.3 Internationale toepassing
§ 1
Dit hoofdstuk is van toepassing ingeval een gerechtelijke of scheidsrechterlijke procedure betreffende een in artikel 2.7.5.4, § 1, bedoelde aangelegenheid aanhangig wordt gemaakt in België.
§ 2
In het in artikel 2.7.5.6, § 1, bedoelde geval zijn de volgende bepalingen van deze titel overeenkomstige van toepassing:
- 1°
-
artikel 2.7.5.3, § 4;
- 2°
-
artikel 2.7.5.7, § 1;
- 3°
-
artikel 2.7.5.8, § 2, in de mate dat de bepalingen waarnaar dat artikel verwijst zelf van toepassing zijn;
- 4°
-
artikel 2.7.5.10, in de mate dat het van toepassing is op andere gezagvoerders dan kapiteins;
- 5°
-
artikel 2.7.5.11, in de mate dat het van toepassing is op andere gezagvoerders dan kapiteins;
- 6°
-
artikel 2.7.5.15, § 7;
- 7°
-
artikel 2.7.5.17, § 1;
- 8°
-
artikel 2.7.5.20, in de mate dat het van toepassing is op andere gezagvoerders dan kapiteins;
- 9°
- artikel 2.7.5.212, eerstel lid;
- 10°
-
artikel 2.7.5.22;
- 11°
-
artikel 2.7.5.23, § 3.
§ 3
De verdeling van het bergloon tussen de scheepseigenaar, de gezagvoerder en de andere in dienst van ieder bergend schip staande personen wordt bepaald door het recht van de vlag van het bergend schip.
Indien de berging niet is verricht vanaf een schip, wordt de verdeling bepaald door het recht dat van toepassing is op de overeenkomst tussen de berger en zijn aangestelden.
§ 4
Artikel 2.7.5.7 is van toepassing op in België gevestigde overheden en op bergers die in opdracht van dergelijke overheden optreden.
§ 5
De mate waarin een buitenlandse publiekrechtelijke rechtspersoon op wie een verplichting rust om hulp te verlenen, gerechtigd is zich te beroepen op de in het Bergingsverdrag 1989 of deze titel bepaalde rechten en rechtsmiddelen, wordt bepaald door het recht van de Staat waar die overheid is gevestigd.
Artikel 2.7.5.4 (oud art. 2.7.5.3)
§ 1
Dit hoofdstuk is van toepassing op:
- 1°
- de berging van schepen in de zin van artikel 2.1.1.3, § 1, 1° welke niet worden gevat onder de begripsomschrijving in artikel 1, b), van het Bergingsverdrag 1989;
- 2°
- de berging van vaste of drijvende platforms of verplaatsbare offshore boorinstallaties die schepen zijn in de zin van artikel 2.1.1.3, § 1, 1°, wanneer zij op lokatie in bedrijf zijn voor de exploratie, exploitatie of winning van minerale rijkdommen van de zeebodem;
- 3°
- onverminderd artikel 2.7.5.7, de berging van Belgische gezagsschepen.
§ 2
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op werkzaamheden in verband met cultureel erfgoed onder water in de Belgische wateren, tenzij zij:
- 1°
- door de bevoegde overheid werden toegelaten;
- 2°
- in overeenstemming zijn met, voor zover deze bepalingen van toepassing zijn:
- a)
- het Verdrag ter bescherming van het cultureel erfgoed onder water, opgemaakt te Parijs op 2 november 2001 en waarmee ingestemd bij de wet van 6 juli 2013; en
- b)
- [de wet van 23 april 2021 tot implementatie van het UNESCO-verdrag van 2 november 2001 ter bescherming van het cultureel erfgoed onder water en de bescherming van waardevolle wrakken;]
- 3°
- verzekeren dat de berging van cultureel erfgoed onder water de best mogelijke bescherming daarvan met zich brengt.
Het vorige lid geldt onverminderd artikel 2.7.5.18, dat mede van toepassing is ingeval de werkzaamheden worden verricht ter uitvoering van een overeenkomst gesloten met de overheid.
Wetshistoriek
§ 2, lid 1, 2°, b) vervangen bij art. 23 Wet 23 april 2021 (BS 25 mei 2021).
Artikel 2.7.5.5 Andere regelgeving
§ 1
De rechtstreeks werkende bepalingen van het Bergingsverdrag 1989 zijn van toepassing ingeval een gerechtelijke of scheidsrechterlijke procedure aanhangig wordt gemaakt als bedoeld in artikel 2 van dat verdrag.
§ 2
Deze titel geldt onverminderd:
- 1°
- hoofdstuk 6 van dit boek;
- 2°
- [de wet van 11 december 2022 ter bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de Belgische zeegebieden;]
- 3°
- de bepalingen betreffende de beperking van de aansprakelijkheid van bergers.
§ 3
Hoofdstuk I van titel IV en hoofdstuk III van titel VIII van boek III van het Burgerlijk Wetboek zijn niet van toepassing op berging.
Wetshistoriek
§ 2, enig lid, 2° vervangen bij art. 55 Wet 11 december 2022 (BS 16 december 2022).
Artikel 2.7.5.6 Afwijkende bedingen
Bedingen die afwijken van artikel 2.7.5.9 of afbreuk doen aan de verplichting om milieuschade te voorkomen of te beperken zijn nietig.
Artikel 2.7.5.7 Berging door of onder toezicht van de overheid
§ 1
Een overheid die optreedt als berger kan zich op de rechten en rechtsmiddelen bepaald in het Bergingsverdrag 1989 of deze titel beroepen, tenzij zij verplicht is de hulp kosteloos verlenen of de vergoeding ervan is geregeld door bijzondere bepalingen.
§ 2
Een berger die optreedt onder toezicht van de overheid kan zich op de rechten en rechtsmiddelen bepaald in deze titel beroepen.
Artikel 2.7.5.8 Sluiting van bergingsovereenkomsten
§ 1
De gezagvoerder is bevoegd om namens de scheepseigenaar een overeenkomst omtrent berging te sluiten.
De gezagvoerder en de scheepseigenaar zijn elk bevoegd een zodanige overeenkomst namens de eigenaar van de zaken aan boord van het schip te sluiten.
§ 2
Paragraaf 1 geldt onverminderd:
- 1°
-
artikel 2.4.2.6 betreffende de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de gezagvoerder, in de mate dat die dienovereenkomstig ruimer is;
- 2°
-
artikel 2.3.1.22 betreffende de aansprakelijkheid van de scheepseigenaar voor de door of voor de gezagvoerder gestelde handelingen.
Artikel 2.7.5.9 Vernietiging en wijziging van bergingsovereenkomsten
Een overeenkomst of enig daarin voorkomend beding kan worden vernietigd of gewijzigd indien:
- 1°
- de overeenkomst is aangegaan onder misbruik van omstandigheden of onder invloed van gevaar en de overeengekomen bedingen onbillijk zijn; of
- 2°
- de overeengekomen betaling buitensporig hoog of laag is in verhouding tot de daadwerkelijk verleende diensten.
Artikel 2.7.5.10 Plichten van de berger, de eigenaar en de gezagvoerder
§ 1
De berger is jegens de eigenaar van het schip of andere in gevaar verkerende zaak verplicht:
- 1°
- de berging met de nodige zorg uit te voeren;
- 2°
- bij de nakoming van de onder 1° bedoelde verplichting de nodige zorg uit te oefenen om milieuschade te voorkomen of te beperken;
- 3°
- in alle gevallen, waarin de omstandigheden dit redelijkerwijze vereisen, de bijstand in te roepen van andere bergers; en
- 4°
- de tussenkomst van andere bergers te aanvaarden, wanneer hierom redelijkerwijze wordt verzocht door de scheepseigenaar of de gezagvoerder van het schip of de eigenaar van de andere in gevaar verkerende zaak, met dien verstande dat het bedrag van zijn beloning niet wordt verminderd, indien mocht blijken dat het verzoek onredelijk was.
§ 2
De scheepseigenaar en de gezagvoerder van het schip of de eigenaar van andere in gevaar verkerende zaken zijn jegens de berger verplicht:
- 1°
- gedurende de berging volledig met hem samen te werken;
- 2°
- daarbij de nodige zorg uit te oefenen om milieuschade te voorkomen of te beperken; en
- 3°
- wanneer het schip of de andere zaken in veiligheid zijn gebracht, teruggave daarvan te aanvaarden wanneer daarom redelijkerwijze door de berger wordt verzocht.
Artikel 2.7.5.11 Verplichting tot hulpverlening
De scheepseigenaar is niet aansprakelijk voor de schending door de gezagvoerder van de in artikel 2.4.5.37, § 1, bedoelde verplichting.
Artikel 2.7.5.12 Samenwerking
Wanneer de bevoegde overheid regels uitvaardigt of een besluit neemt over een aangelegenheid betreffende berging, zoals de toelating in havens van in nood verkerende schepen of het treffen van voorzieningen ten behoeve van bergers, houdt zij rekening met de noodzaak tot samenwerking tussen bergers, andere belanghebbende partijen en de overheid teneinde een doelmatige en geslaagde uitvoering van de bergingswerkzaamheden te verzekeren met het oogmerk mensenlevens in gevaar verkerende zaken te redden, alsmede schade aan het milieu in het algemeen te voorkomen.
Artikel 2.7.5.13 Voorwaarden voor het rechte op bergloon
§ 1
Berging die met nuttig gevolg is uitgevoerd geeft recht op bergloon.
§ 2
Tenzij anders is bepaald, is geen betaling krachtens deze titel verschuldigd indien de berging geen nuttig gevolg heeft gehad.
De artikelen 2.7.5.13 tot 2.7.5.20 zijn ook van toepassing, indien het geborgen schip en het schip dat de berging heeft ondernomen aan dezelfde eigenaar toebehoren.
Artikel 2.7.5.14 Criteria voor de vaststelling van het bergloon
§ 1
Het bergloon wordt vastgesteld met het oog op de aanmoediging van berging, rekening houdend met de volgende criteria, ongeacht de volgorde waarin zij hieronder zijn opgesomd:
- 1°
- de geredde waarde van het schip en de andere zaken;
- 2°
- de vakkundigheid en inspanningen van de bergers, betoond bij het voorkomen of beperken van milieuschade;
- 3°
- de mate waarin de berger een gunstige uitkomst verwezenlijkte;
- 4°
- de aard en ernst van het gevaar;
- 5°
- de vakkundigheid en inspanningen betoond door de bergers bij de redding van het schip, de andere zaken en mensenlevens;
- 6°
- de door de bergers gebruikte tijd, gemaakte kosten en geleden verliezen;
- 7°
- het risico van aansprakelijkheid en andere door de bergers of hun uitrusting gelopen risico's;
- 8°
- de snelheid van de verleende diensten;
- 9°
- de beschikbaarheid en het gebruik van schepen of andere voor berging bestemde uitrusting;
- 10°
- de staat van gereedheid alsmede de doelmatigheid en de waarde van de uitrusting van de bergers.
§ 2
De betaling van een in overeenstemming met paragraaf 1 vastgesteld bergloon moet worden uitgevoerd door alle belanghebbenden bij het schip en de andere zaken, in evenredigheid met de geredde waarden daarvan.
Niets in dit artikel belet de aanwending van enig verweermiddel.
§ 3
Het bergloon, met uitzondering van interesten en verhaalbare gerechtelijke kosten welke desgevallend verschuldigd zijn, mag de waarde van het geredde schip en de andere zaken niet overtreffen.
Artikel 2.7.5.15 Bijzondere vergoeding
§ 1
Indien een berger hulp heeft verleend aan een schip dat zelf of wegens zijn lading milieuschade dreigde te veroorzaken en hij geen bergloon heeft verkregen krachtens artikel 2.7.5.14 dat ten minste gelijk is aan de volgens dit artikel vast te stellen bijzondere vergoeding, heeft hij recht op een bijzondere vergoeding vanwege de scheepseigenaar, gelijk aan de door hem gemaakte kosten zoals in dit artikel omschreven.
§ 2
Indien de berger in de in paragraaf 1 bedoelde omstandigheden door zijn bergingswerkzaamheden milieuschade heeft voorkomen of heeft beperkt, kan de door de scheepseigenaar volgens paragraaf 1 aan de berger te betalen bijzondere vergoeding worden verhoogd tot een maximum van 30 % van de door de berger gemaakte kosten. Indien echter het gerecht, rekening houdend met de relevante in artikel 2.7.5.14, § 1, genoemde criteria, zulks billijk en rechtvaardig acht, kan het die bijzondere vergoeding verder verhogen, maar de totale verhoging mag in geen geval meer bedragen dan 100 % van de door de berger gemaakte kosten.
§ 3
Voor de toepassing van de paragrafen 1 en 2 worden onder kosten van de berger verstaan de contante uitgaven die door de berger redelijkerwijze zijn gemaakt bij de berging en een billijk tarief voor uitrusting en personeel die daadwerkelijk en redelijkerwijze zijn ingezet tijdens de berging, in aanmerking nemend de criteria genoemd in artikel 2.7.5.14, § 1, 8°, 9° en 10°.
§ 4
De totale bijzondere vergoeding krachtens dit artikel wordt slechts betaald indien en voor zover deze vergoeding hoger is dan het bergloon dat de berger krachtens artikel 2.7.5.14 kan ontvangen.
§ 5
Indien de berger nalatig is geweest en daardoor in gebreke is gebleven milieuschade te voorkomen of te beperken, kan hem de krachtens dit artikel verschuldigde bijzondere vergoeding geheel of gedeeltelijk worden ontzegd.
§ 6
Geen bepaling van dit artikel doet afbreuk aan enig recht van verhaal van de scheepseigenaar.
§ 7
De rechter die een bergloon vaststelt krachtens artikel 2.7.5.14 en een bijzondere vergoeding bepaalt krachtens de voorgaande paragrafen, is niet verplicht om het bedrag van het bergloon bedoeld in artikel 2.7.5.14 vast te stellen tot het beloop van de maximale waarde van het schip en de andere geredde goederen alvorens het bedrag van de bijzondere vergoeding te bepalen.
Artikel 2.7.5.16 Verdeling tussen bergers
De verdeling van een in artikel 2.7.5.14 bedoeld bergloon tussen bergers geschiedt volgens de in dat artikel genoemde criteria.
Artikel 2.7.5.17 Redding van personen
§ 1
Geen bergloon is verschuldigd door personen wier leven is gered.
§ 2
Degene die mensenlevens heeft gered en heeft deelgenomen aan de werkzaamheden die zijn verricht ter gelegenheid van het ongeval dat aanleiding heeft gegeven tot de berging, heeft recht op een billijk aandeel in de betaling die aan de berger is toegekend voor de redding van het schip of andere zaken of voor het voorkomen of beperken van milieuschade.
Artikel 2.7.5.18 Diensten verleend krachtens bestaande overeenkomsten
Geen betaling is verschuldigd krachtens deze titel tenzij de verleende diensten verder gaan dan wat redelijkerwijs kan worden aangemerkt als behoorlijke uitvoering van een overeenkomst die was gesloten voordat het gevaar ontstond.
Artikel 2.7.5.19 Gevolgen van fouten van de berger
Aan een berger kan een krachtens deze titel verschuldigde betaling geheel of gedeeltelijk worden ontzegd voor zover de berging noodzakelijk geworden of bemoeilijkt is door zijn fout of nalatigheid of de berger zich schuldig heeft gemaakt aan bedrog of ander oneerlijk gedrag.
Artikel 2.7.5.20 Verbod tot berging
Diensten, verleend niettegenstaande het uitdrukkelijk en redelijk verbod van de scheepseigenaar of de gezagvoerder van het schip of van de eigenaar van enige andere in gevaar verkerende zaak die zich niet aan boord van het schip bevindt of heeft bevonden, geven geen recht op een betaling krachtens het Bergingsverdrag 1989 of deze titel.
Artikel 2.7.5.21 Uitoefening van het scheepsvoorrecht
Geen bepaling van deze titel doet afbreuk aan het scheepsvoorrecht van de berger.
De berger kan zijn scheepsvoorrecht niet uitoefenen, wanneer hem op een behoorlijke wijze voldoende zekerheid voor zijn vordering, met inbegrip van interesten en kosten, is aangeboden of verstrekt.
Artikel 2.7.5.22 Verplichting tot het verstrekken van zekerheid
§ 1
Op verzoek van de berger moet degene die aansprakelijk is voor een betaling krachtens deze titel voldoende zekerheid stellen voor de voldoening van de vordering van de berger, met inbegrip van interesten en kosten.
§ 2
Onverminderd paragraaf 1 moet de scheepseigenaar van het schip waaraan de hulp is verleend zich inspannen om, voordat de lading wordt vrijgegeven, van de eigenaars daarvan voldoende zekerheid te verkrijgen voor de voldoening van de vorderingen, met inbegrip van interesten en kosten, die jegens hen geldend kunnen worden gemaakt.
§ 3
Het schip en de andere zaken waaraan de hulp is verleend mogen niet zonder toestemming van de berger worden verwijderd van de eerste haven of plaats waar zij na de beëindiging van de berging zijn aangekomen, totdat voldoende zekerheid is gesteld voor de voldoening van de vordering van de berger tegen het schip of de andere zaken.
Artikel 2.7.5.23 Voorschot
Het gerecht dat bevoegd is kennis te nemen van de vordering van de berger kan bij tussenvonnis bevelen dat hem een billijk en rechtvaardig voorschot wordt verstrekt en wel onder voorwaarden, waaronder voorwaarden vanzekerheidstelling, die gezien de omstandigheden van het geval billijk en rechtvaardig zijn.
In geval van een krachtens dit artikel verstrekt voorschot wordt de in artikel 2.7.5.22 bedoelde zekerheidstelling dienovereenkomstig verminderd.
Artikel 2.7.5.24 Interesten
De berger heeft recht op interesten op elke krachtens het Bergingsverdrag 1989 of deze titel verschuldigde betaling. Deze interesten wordt berekend aan de wettelijke interestvoet. Zij lopen van rechtswege vanaf de beëindiging van de berging.
Artikel 2.7.5.25 Ladingen die toebehoren aan een Staat
Tenzij de Staat die er eigenaar van is daarin toestemt, kan geen bepaling van deze titel worden ingeroepen teneinde niet voor handelsdoeleinden bestemde ladingen die toebehoren aan een Staat en waarvan ten tijde van de berging volgens algemeen erkende beginselen van internationaal recht een beroep kan worden gedaan op staatsimmuniteit aan de hand van enige gerechtelijke maatregel in beslag te nemen, er beslag op te leggen of ze op te houden, of teneinde tegen dergelijke ladingen een vordering “in rem” in te stellen.
Artikel 2.7.5.26 Ladingen bestemd voor humanitaire doeleinden
Geen bepaling van deze titel kan worden ingeroepen om een lading die bestemd is voor humanitaire doeleinden en die geschonken is door een Staat in beslag te nemen of ze aan te houden, indien die Staat in betaling voor de ten aanzien van die lading verleende hulp heeft toegestemd.
Artikel 2.7.5.27 Verjaring
§ 1
Iedere rechtsvordering betreffende een betaling krachtens deze titel verjaart indien niet binnen twee jaar een gerechtelijke of scheidsrechterlijke procedure aanhangig is gemaakt. De verjaringstermijn vangt aan op de dag waarop de berging is beëindigd.
§ 2
Degene tegen wie een vordering is ingesteld kan gedurende de termijn dat de verjaring loopt ten allen tijde die termijn verlengen door middel van een aan de eiser gerichte verklaring. Op dezelfde wijze kan deze termijn verder worden verlengd.
§ 3
Regresvorderingen kunnen, ook na de in paragraaf 1 bedoelde termijn, worden ingesteld binnen drie maanden nadat tegen de eiser een rechtsvordering is ingesteld of nadat hij het schadegeval in der minne heeft geregeld.
Hoofdstuk 6 Wrakverwijdering
Afdeling 1 Territoriale zee
Artikel 2.7.6.1 Toepassingsgebied
Deze afdeling is van toepassing op de wrakken in de territoriale zee.
Artikel 2.7.6.2 Gehoudenheid in solidum
Telkens dit hoofdstuk verplichtingen, inbegrepen de verwijderingsplicht en financiële verplichtingen, oplegt aan de scheepseigenaar, zijn deze laatste, de reder, de scheepsgebruiker en de gezagvoerder in solidum gehouden deze verplichtingen na te komen, en kan de bevoegde overheid elk van hen aanspreken ten einde volledige genoegdoening te bekomen, onverminderd het recht van verhaal waarover de aangesprokene desgevallend beschikt.
Artikel 2.7.6.3 Verwijderingsplicht
§ 1
De eigenaar van een [zeeschip] dat in de territoriale zee gezonken, vergaan, gestrand of verlaten is, moet dit [zeeschip], met inbegrip van alles wat zich aan boord bevindt of heeft bevonden, in het bijzonder de lading, en alles wat vanop een [zeeschip] in het water is terechtgekomen, vlot brengen, verwijderen en brengen naar de daartoe door de bevoegde overheid aangewezen plaats.
§ 2
De eigenaar van zich in de territoriale zee bevindende wrakken, wrakstukken of gezonken dan wel achtergelaten tuigen of voorwerpen moet deze vlot brengen, verwijderen en brengen naar de daartoe door de bevoegde overheid aangewezen plaats.
§ 3
De in de paragrafen 1 en 2 bedoelde verplichtingen moeten worden nagekomen met inachtneming van de maatregelen die worden opgelegd door de wetten en reglementen, in het bijzonder deze welke betrekking hebben op de verwijdering van gevaarlijke of schadelijke stoffen.
De bevoegde overheid kan de betrokken eigenaars nadere verplichtingen opleggen, met inbegrip van termijnen.
De uitvoering van de voormelde verplichtingen kan niet worden verhinderd door enig beslag- of dwangmaatregel.
De voorgaande leden gelden onverminderd de meldingsplichten bepaald in dit wetboek [...].
§ 4
[...]
Wetshistoriek
§ 1 gewijzigd bij art. 99 Wet 16 juni 2021 (BS 6 september 2021 (ed. 2)).
§ 3 gewijzigd bij art. 56, 1° Wet 11 december 2022 (BS 16 december 2022).
§ 4 opgeheven bij art. 56, 2° Wet 11 december 2022 (BS 16 december 2022).
Artikel 2.7.6.4 Ambtshalve optreden van de bevoegde overheid
§ 1
Ingeval de in artikel 2.7.6.3 bedoelde verplichtingen niet of gebrekkig worden nagekomen, in spoedgevallen waarover de bevoegde overheid oordeelt of ingeval de eigenaar onbekend is, kan de bevoegde overheid, ambtshalve en op risico van de eigenaar en van de verantwoordelijke voor de gebeurtenis waardoor het tuig of voorwerp op zee is terechtgekomen:
- 1°
- een gezonken, vergaan, gestrand of verlaten [zeeschip], met inbegrip van alles wat zich aan boord bevindt of heeft bevonden, in het bijzonder de lading, en alles wat vanop een [zeeschip] in het water is terechtgekomen, vlot brengen, verwijderen, vernietigen, onschadelijk maken, wegruimen of verplaatsen;
- 2°
- andere zich in de territoriale zee bevindende wrakken, wrakstukken of gezonken dan wel achtergelaten tuigen of voorwerpen vlot brengen, verwijderen, vernietigen, onschadelijk maken, wegruimen of verplaatsen;
- 3°
- alle andere voor de vlotheid en de veiligheid van de scheepvaart nodig geachte maatregelen nemen;
- 4°
- alle andere nodig geachte maatregelen nemen ter bescherming van het mariene milieu.
De uitoefening van de in het vorige lid bedoelde bevoegdheden kan niet worden verhinderd door enige beslag- of dwangmaatregel en doet geen afbreuk aan de primaire verwijderingsplicht van de eigenaar omschreven in artikel 2.7.6.3.
§ 2
Het besluit van de bevoegde overheid om, ten aanzien van een [zeeschip] of wrak, de in paragraaf 1 bedoelde bevoegdheden uit te oefenen wordt op een passende wijze bekendgemaakt.
In spoedgevallen waarover de bevoegde overheid oordeelt, kan de bekendmaking achterwege gelaten worden.
Zodra het besluit van de overheid werd bekendgemaakt, is het verboden de weg te ruimen zaken te verwijderen zonder vergunning van de bevoegde overheid.
Wetshistoriek
§ 1, lid 1, 2° gewijzigd bij art. 100 Wet 16 juni 2021 (BS 6 september 2021 (ed. 2)).
§ 2 gewijzigd bij art. 100 Wet 16 juni 2021 (BS 6 september 2021 (ed. 2)).
Artikel 2.7.6.5 Voorschotten en zekerheden
§ 1
Voorafgaand aan de uitvoering van de in artikel 2.7.6.4 bedoelde maatregelen kan de bevoegde overheid eisen dat de eigenaar of enige persoon van wie de aansprakelijkheid in het geding kan komen dan wel, rechtstreeks, de verzekeraar van hun respectieve aansprakelijkheid, haar de som voorschiet die zij voldoende acht om de kosten van de betrokken maatregelen te dekken.
§ 2
Het in paragraaf 1 bedoelde voorschot kan, zonder lasten voor de bevoegde overheid, worden vervangen door het stellen van een zekerheid die de overheid aanvaardbaar en voldoende acht.
De zekerheid is aanvaardbaar indien redelijkerwijze mag worden aangenomen dat het bedrag ervan werkelijk beschikbaar en vrij overdraagbaar zal zijn zodra de zekerheid verstrekt is.
De zekerheid is voldoende indien haar bedrag overeenstemt met de in het eerste lid bedoelde som, vermeerderd met de wettelijke interesten voor een geschikt geachte tijdsduur.
§ 3
Het voorschot of de zekerheid verschaft door een van de personen waarvan de aansprakelijkheid in het gedrang kan komen, dan wel door zijn verzekeraar, wordt geacht te zijn verschaft door al deze personen.
§ 4
Het voorschot en de zekerheid mogen door de bevoegde overheid worden aangewend voor de bekostiging van de uitvoering van de in artikel 2.7.6.4 bedoelde maatregelen.
Het voorschot en de zekerheid zijn uitsluitend voor de vergoeding van de onkosten van de bevoegde overheid bestemd en zijn niet vatbaar voor beslag op verzoek van andere schuldeisers.
§ 5
Het vonnis dat na de verschaffing van het voorschot of de zekerheid het faillissement uitspreekt van degene die het voorschot of de zekerheid heeft verschaft, uitspraak doet over de aanvraag tot homologatie van diens reorganisatieplan of dat de overdracht onder gerechtelijk gezag beveelt, heeft voor het voorschot of de zekerheid geen gevolg.
Artikel 2.7.6.6 Betaling van de door de bevoegde overheid gemaakte onkosten
§ 1
Degene die aansprakelijk is voor de gebeurtenis waardoor [een zeeschip] is gezonken, vergaan, gestrand of verlaten, en bij gebreke van dergelijke aansprakelijke, de scheepseigenaar, is aan de bevoegde overheid de betaling verschuldigd van de onkosten die voor deze overheid voortvloeien uit de ambtshalve, krachtens artikel 2.7.6.4 uitgevoerde maatregelen.
In geen geval zijn de in het vorige lid bedoelde schuldenaars gerechtigd hun aansprakelijkheid te beperken.
§ 2
De in paragraaf 1 bedoelde vordering is bevoorrecht op de bedragen die, wegens het verlies van het [zeeschip] of wegens de gebeurtenis waardoor het [zeeschip] is gezonken, vergaan, gestrand of verlaten of waardoor de betrokken zaak in zee is terechtgekomen, verschuldigd zijn door de verzekeraars van de eigen schade of van de aansprakelijkheid van de personen die krachtens dit hoofdstuk van de bevoegde overheid schuldenaar zijn.
De bevoegde overheid mag deze verzekeraars rechtstreeks aanspreken.
Geen enkele betaling door deze verzekeraars bevrijdt zolang de vorderingen van de bevoegde overheid niet zijn voldaan.
Wetshistoriek
§ 1 gewijzigd bij art. 101, 1° Wet 16 juni 2021 (BS 6 september 2021 (ed. 2)).
§ 2 gewijzigd bij art. 101, 2° Wet 16 juni 2021 (BS 6 september 2021 (ed. 2)).
Artikel 2.7.6.7 Aanhouding, beslag en verkoop
§ 1
Bij de uitoefening van de in artikel 2.7.6.4 bedoelde bevoegdheden kan de bevoegde overheid het [zeeschip] of wrak en alle betrokken zaken ambtshalve en zonder rechterlijke machtiging aanhouden en in beslag nemen.
Ingeval de bevoegde overheid vermoedt door de schuld van een [zeeschip] schade te hebben geleden, kan zij elk [zeeschip] waarvan de aansprakelijkheid in het gedrang kan komen, ambtshalve en zonder rechterlijke machtiging aanhouden en in beslag nemen.
De personeelsleden van de overheid belast met het aanhouden en in beslag nemen worden aangeduid door de Koning.
§ 2
Het [zeeschip], het wrak of de zaak waarop overeenkomstig paragraaf 1 beslag is gelegd wordt vrijgegeven als overeenkomstig artikel 2.7.6.5 het voorschot of de zekerheid is verschaft.
§ 3
De bevoegde overheid die een [zeeschip], een wrak of een andere zaak heeft laten verwijderen of die schuldeiser is voor schade veroorzaakt door de schuld van een [zeeschip], heeft in geval van niet-betaling het recht, het [zeeschip] of de andere zaken te verkopen en zich, bij voorrang op elke andere schuldeiser, te doen betalen uit de prijs.
Het saldo van de verkoopopbrengst wordt in de Deposito- en Consignatiekas gestort ten name van de eigenaars, indien deze gekend zijn, of van degene die van zijn rechten zal doen blijken.
§ 4
Ingeval het [zeeschip], het wrak of de zaak waarop overeenkomstig paragraaf 1 beslag is gelegd door zijn eigenaar niet wordt teruggenomen, kan de bevoegde overheid deze verkopen.
Daartoe laat de overheid, onverminderd paragraaf 6, voorafgaand aan de verkoop en met vijftien dagen tussentijd, twee mededelingen van de verrichte berging verschijnen, met opgave van de merken en kentekens van de zaken en met het verzoek tot elke rechthebbende, van zijn rechten te doen blijken en de kosten van de verwijdering, wegruiming of andere maatregelen te betalen binnen de dertig dagen te rekenen van de datum van verschijning van de laatste mededeling. De mededelingen worden bekendgemaakt:
- 1°)
- in het Belgisch Staatsblad;
- 2°
- op de website van het Belgisch Scheepsregister;
- 3°)
- op de desgevallend bijkomend door de Koning voorgeschreven elektronische wijze.
Na het verstrijken van die termijn verkoopt de overheid de wrakken, tuigen of zaken.
De opbrengst van de verkoop wordt in de Deposito-en Consignatiekas gestort ten name van degene die van zijn rechten zal doen blijken, onder aftrek van de door de bevoegde overheid gemaakte onkosten.
§ 5
De bedragen die bij toepassing van de paragrafen 3 en 4 in de Deposito- en Consignatiekas worden gestort, vervallen aan de bevoegde overheid na verloop van één jaar te rekenen van de datum van de storting, als binnen die periode niemand van zijn rechten heeft doen blijken.
§ 6
Is overeenkomstig het advies van de bevoegde overheid de geborgen lading aan bederf onderhevig of reeds beschadigd, of is van hetgeen verwijderd of opgeruimd bij onderhandse verkoop een grotere netto-opbrengst te verwachten dan kan de verkoop geheel of gedeeltelijk onderhands geschieden, zonder dat de in paragraaf 4 vermelde bekendmakings- en termijnvoorschriften moeten worden nageleefd.
§ 7
Voor de toepassing van dit artikel worden als schade geleden door de bevoegde overheid aangemerkt, onder meer:
- 1°
- schade aan kunstwerken, zelfs in volle zee gelegen, waarvoor deze overheid instaat;
- 2°
- de kosten van maatregelen genomen ter voorkoming of vermindering van schade alsook deze van maatregelen ter voorkoming of vermindering van door zulke maatregelen veroorzaakte schade;
- 3°
- schade berokkend bij de nakoming van de in artikel 2.7.6.3 bedoelde verplichtingen;
- 4°
- schade berokkend bij de uitoefening van de in artikel 2.7.6.4 bedoelde bevoegdheden;
- 5°
- de onkosten bedoeld in artikel 2.7.6.6;
- 6°
- schade bedoeld in [de wet van 11 december 2022 ter bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de Belgische zeegebieden].
Wetshistoriek
§§ 1 tot 4 gewijzigd bij art. 102 Wet 16 juni 2021 (BS 6 september 2021 (ed. 2)).
§ 7, enig lid, 6° gewijzigd bij art. 57 Wet 11 december 2022 (BS 16 december 2022).
Afdeling 2 Exclusieve economische zone
Artikel 2.7.6.8 WRC-Verdrag
De rechtstreeks werkende bepalingen van het WRC-Verdrag, in het bijzonder deze betreffende de bevoegdheden van de overheid en de verplichtingen van de geregistreerde eigenaar en de exploitant van het [zeeschip] zijn van toepassing op wrakken in de Belgische exclusieve economische zone.
In geen geval zijn de in het vorige lid bedoelde geregistreerde eigenaar en de exploitant gerechtigd hun aansprakelijkheid te beperken.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 103 Wet 16 juni 2021 (BS 6 september 2021 (ed. 2)).
Artikel 2.7.6.9
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 58 Wet 11 december 2022 (BS 16 december 2022).
Artikel 2.7.6.10
Bevoegdheden van de bevoegde overheid
§ 1
De bevoegde overheid oefent alle bevoegdheden uit die het WRC-Verdrag met betrekking tot wrakken in de Belgische economische zone toekent aan de Staat.
§ 2
In het bijzonder kan de bevoegde overheid met het oog op de lokalisering en markering van wrakken aan de geregistreerde eigenaar, de exploitant van het [zeeschip] en alle betrokken derden nadere verplichtingen opleggen, met inbegrip van termijnen.
Wetshistoriek
§ 2 gewijzigd bij art. 104 Wet 16 juni 2021 (BS 6 september 2021 (ed. 2)).
Artikel 2.7.6.11 Beslag- en dwangmaatregelen
De naleving door de geregistreerde eigenaar en de exploitant van hun respectieve verplichtingen, noch de uitoefening door de bevoegde overheid van haar bevoegdheden, kan worden verhinderd door enig beslag- of dwangmaatregel.
Artikel 2.7.6.12 Melding van wrakken
§ 1
De kapitein en de exploitant van een Belgisch [zeeschip] dat betrokken is geraakt bij een maritiem ongeval dat geleid heeft tot een wrak moet dit onverwijld melden aan de bevoegde overheid van de getroffen Staat. Zodra door de kapitein of de exploitant van het [zeeschip] aan de meldingsplicht uit hoofde van dit artikel is voldaan, is de ander daarvan ontslagen.
§ 2
De in paragraaf 1 bedoelde verplichting geldt in alle zeegebieden en andere delen van het grondgebied van de Partijen bij het WRC-Verdrag waarop de regeling van dat verdrag van toepassing is.
§ 3
In de in paragraaf 1 bedoelde meldingen worden de naam en het hoofdkantoor van de geregistreerde eigenaar en alle relevante gegevens aangegeven die voor de getroffen Staat nodig zijn ten einde te bepalen of het wrak een gevaar vormt in de zin van artikel 6 van het WRC-Verdrag, waaronder:
- 1°
- de precieze locatie van het wrak;
- 2°
- het type, de omvang en constructie van het wrak;
- 3°
- de aard van de schade aan en de toestand van het wrak;
- 4°
- de aard en kwantiteit van de lading, in het bijzonder alle gevaarlijke en schadelijke stoffen; en
- 5°
- de hoeveelheden en soorten olie, met inbegrip van bunkerolie en smeerolie, aan boord.
Wetshistoriek
§ 1 gewijzigd bij art. 105 Wet 16 juni 2021 (BS 6 september 2021 (ed. 2)).
Artikel 2.7.6.13 Rechtstreekse vordering
§ 1
Elke vordering tot vergoeding van kosten die voortvloeit uit dit hoofdstuk kan rechtstreeks worden ingesteld tegen de verzekeraar of andere persoon die financiële zekerheid stelt ter dekking van de aansprakelijkheid van de geregistreerde eigenaar krachtens artikel 12.1 van het WRC-Verdrag of artikel 2.3.2.9, § 3, of 2.3.2.15, § 3, van dit wetboek. In een dergelijk geval kan de verweerder zich beroepen op de verweermiddelen waarop de geregistreerde eigenaar een beroep zou hebben kunnen doen, met inbegrip van beperking van aansprakelijkheid uit hoofde van een van toepassing zijnde nationale of internationale regeling. Voorts kan de verweerder, zelfs indien de geregistreerde eigenaar niet gerechtigd is tot beperking van zijn aansprakelijkheid, de aansprakelijkheid beperken tot een bedrag gelijk aan het bedrag van de verzekering of andere financiële zekerheid dat in overeenstemming met artikel 12.1 van het WRC-Verdrag of artikel 2.3.2.9, § 3, of 2.3.2.17, § 3, van dit wetboek in stand moet worden gehouden. De verweerder kan voorts een beroep doen op het verweer dat het maritieme ongeval veroorzaakt is door opzettelijk wangedrag van de geregistreerde eigenaar; maar de verweerder kan zich niet beroepen op enig ander verweermiddel dat de verweerder zou hebben kunnen aanvoeren in een door de geregistreerde eigenaar tegen de verweerder aangespannen rechtsgeding. De verweerder heeft evenwel het recht te vorderen dat de geregistreerde eigenaar mede in het geding wordt betrokken.
Artikel 2.7.6.14 Opruiming van andere zaken dan wrakken
Op de opruiming in de exclusieve economische zone van andere zaken dan wrakken bedoeld in artikel 1.4 van het WRC-Verdrag, die rechtstreeks of onrechtstreeks gevaar opleveren voor het mariene milieu, zijn de artikelen 2.7.6.1 tot 2.7.6.7 van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 7 Onderzoeken
Artikel 2.7.7.1 Richtlijn 2009/18/EG
Dit hoofdstuk voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2009/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot vaststelling van de grondbeginselen voor het onderzoek van ongevallen in de zeescheepvaartsector en tot wijziging van de Richtlijn 1999/35/EG van de Raad en Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad.
Artikel 2.7.7.2 Begrippen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
- 1°
- “bevoegde onderzoeksinstantie”: een onderzoeksinstantie van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die is aangeduid als onderzoeksinstantie in uitvoering van artikel 8 van Richtlijn 2009/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot vaststelling van de grondbeginselen voor het onderzoek van ongevallen in de zeescheepvaartsector en tot wijziging van de Richtlijn 1999/35/EG van de Raad en Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad;
- 2°
- “binnenschip”, in afwijking van artikel 1.1.1.3, § 1, 9°: elk schip dat wegens zijn constructie uitsluitend of in hoofdzaak gebruikt wordt of geschikt is om te worden gebruikt op de binnenwateren;
- 3°
- “ro-ro-veerboot”: een zeeschip voor passagiersvervoer dat de nodige voorzieningen heeft om weg- of spoorvoertuigen het zeeschip op en af te laten rijden en dat meer dan twaalf passagiers [kan vervoeren];
- 4°
- “hogesnelheidspassagiersschip”: een zeeschip dat bestemd is voor het vervoer van meer dan twaalf passagiers, dat een maximale snelheid kan bereiken, in meter per seconde (m/s), gelijk of hoger dan 3,7 Δ0,1667, waarbij “Δ” gelijk is aan het volume van verplaatsing dat overeenstemt met de verwachte waterlijn (m3), met uitsluiting van schepen waarvan de romp in staat van exploitatie zonder diepgang volledig wordt gedragen boven het wateroppervlak door aërodynamische krachten die worden verwekt door het grondeffect;
- 5°
- “scheepvaartongeval”: een gebeurtenis of een opeenvolging van gebeurtenissen, die een van de volgende feiten, die rechtstreeks in verband staan met de activiteiten van een zeeschip, met zich heeft meegebracht:
- a)
- de dood of ernstige verwondingen van een persoon ten gevolge van de exploitatie van een zeeschip of in verband daarmee; of
- b)
- het overboord slaan van een persoon veroorzaakt door de bewegingen van het zeeschip of dat in verband staat met deze bewegingen; of
- c)
- het verlies, het verondersteld verlies of het verlaten van een zeeschip; of
- d)
- materiële schade geleden door een zeeschip; of
- e)
- de stranding van een zeeschip, de beschadiging ervan of zijn betrokkenheid bij een aanvaring; of
- f)
- materiële schade veroorzaakt door de exploitatie van een zeeschip of die verband houdt met deze exploitatie; of
- g)
- milieuschade die voortvloeit uit de schade aan een of meer zeeschepen welke is veroorzaakt door de exploitatie van een of meer zeeschepen;
- 6°
- “ernstig scheepvaartongeval”: een scheepvaartongeval dat niet als een zeer ernstig scheepvaartongeval wordt beschouwd en dat ten gevolge van een brand, een ontploffing, een aanvaring, een stranding, een contact, schade door zwaar weer, ijsschade, een scheur of vermoedelijke schade aan de romp of een andere gebeurtenis met zich meegebracht heeft:
- a)
- structurele schade die de zeewaardigheid van het zeeschip aantast; of
- b)
- vervuiling, ongeacht de omvang ervan; of
- c)
- een defect waardoor het zeeschip moet gesleept worden of waardoor er bijstand van de wal nodig is;
- 7°
- “zeer ernstig scheepvaartongeval”: een scheepvaartongeval dat met zich meegebracht heeft:
- a)
- het volledig verlies van het zeeschip; of
- b)
- het verlies van mensenlevens; of
- c)
- zware vervuiling;
- 8°
- “incident”: een voorval veroorzaakt door de exploitatie van een zeeschip of in verband daarmee zodat het zeeschip of een persoon in gevaar wordt gebracht of waardoor ernstige schade zou kunnen worden toegebracht hetzij aan het zeeschip of zijn constructie, hetzij aan het leefmilieu;
- 9°
- “veiligheidsonderzoek”: een onderzoek, bij een scheepvaartongeval of incident, dat tot doel heeft ongevallen en incidenten met een zeeschip in de toekomst te voorkomen, met inbegrip van het verzamelen en het analyseren van gegevens, het identificeren van de oorzakelijke factoren en het doen van de nodige veiligheidsaanbevelingen;
- 10°
- “de voor het veiligheidsonderzoek verantwoordelijke Staat”: de Staat die de verantwoordelijkheid voor het veiligheidsonderzoek opneemt conform het onderling akkoord tussen de Staten die een aanzienlijk belang hebben;
- 11°
- “ernstige verwondingen”: verwondingen van een persoon opgelopen tijdens een scheepvaartongeval die een werkonbekwaamheid van [minstens] tweeënzeventig uur met zich brengen; deze werkonbekwaamheid vangt aan binnen zeven dagen volgend op de dag waarop de verwondingen veroorzaakt zijn;
- 12°
- “Staat die een aanzienlijk belang heeft”: een Staat:
- a)
- die de vlagstaat is van het zeeschip dat het voorwerp van het onderzoek uitmaakt; of
- b)
- in wiens binnenwateren of territoriale zee een scheepvaartongeval heeft plaatsgevonden; of
- c)
- waar een scheepvaartongeval ernstige schade toegebracht heeft of gedreigd heeft toe te brengen aan het leefmilieu van de Staat of aan de zeegebieden waarover hij krachtens internationaal recht rechtsbevoegdheid heeft; of
- d)
- waar de gevolgen van een scheepvaartongeval ernstige schade toegebracht hebben of gedreigd hebben toe te brengen hetzij aan de Staat zelf hetzij aan de kunstmatige eilanden, installaties of werken waarover hij rechtsbevoegdheid heeft; of
- e)
- waarvan een scheepvaartongeval het leven gekost heeft of ernstige verwondingen heeft toegebracht aan onderdanen van deze Staat; of
- f)
- die over belangrijke informatie beschikt die nuttig kan zijn voor het onderzoek; of
- g)
- die laatst werd aangelopen door een ro-ro-veerboot of een hogesnelheidspassagiersschip, betrokken bij een scheepvaartongeval of incident buiten de territoriale zee van de lidstaten van de Europese Economische Ruimte; of
- h)
- die, om welke andere reden ook, belangen doet gelden die belangrijk worden geacht door de voor het veiligheidsonderzoek verantwoordelijke Staat;
- 13°
- “VDR”: een reisgegevensrecorder die voldoet aan de prestatienormen van Resolutie A.861 (20) van de algemene vergadering van de IMO van 27 november 1997 en van Resolutie MSC.163(78) van de maritieme veiligheidscommissie van de IMO en aan de keuringsnormen van IEC-norm Nr. 61996;
- 14°
- “veiligheidsaanbeveling”: elk voorstel, ook ten behoeve van registratie en controle:
- a)
- van de bevoegde onderzoeksinstantie die het veiligheidsonderzoek verricht of leidt, dat gebaseerd is op uit dat onderzoek verkregen informatie; of, in voorkomend geval,
- b)
- van de Europese Commissie op basis van een abstracte gegevensanalyse en de resultaten van uitgevoerde veiligheidsonderzoeken;
- 15°
- “EMCIP-databank”: de Europese elektronische databank die door de Europese Commissie wordt opgezet onder de naam “Europees Informatieplatform voor scheepvaartongevallen” (European Marine Casualty Information Platform – EMCIP);
- 16°
- “onderzoekers”: de met het uitvoeren van een veiligheidsonderzoek belaste personeelsleden van de Federale Instantie voor Onderzoek van Scheepvaartongevallen bedoeld in artikel II.4.38;
- 17°
- “exploitant”: de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die, als eigenaar of voor rekening van de eigenaar, dan wel als rompbevrachter, één of meer zeeschepen exploiteert;
- 18°
- “havenbestuur”: de publiekrechtelijke rechtspersoon die door de bevoegde regelgever belast is met het beheer en de exploitatie van een haven;
- 19°
- “[schip/land raakvlak]”: interacties die plaatsvinden wanneer een zeeschip rechtstreeks en onmiddellijk betrokken is bij acties die gepaard gaan met de verplaatsing van personen of goederen, dan wel verlening van havendiensten aan of vanuit het zeeschip;
- 20°
- [“de Minister”: de minister bevoegd voor de Federale instantie voor onderzoek van Scheepvaartongevallen;]
- 21°
- [“exploitant”: de natuurlijke of de rechtspersoon die, als eigenaar of voor rekening van de eigenaar dan wel als bevrachter, één of meer schepen exploiteert.]
Wetshistoriek
Enig lid:
- –
- 3° gewijzigd bij art. 106, 1° Wet 16 juni 2021 (BS 6 september 2021 (ed. 2));
- –
- 11° gewijzigd bij art. 106, 2° Wet 16 juni 2021 (BS 6 september 2021 (ed. 2));
- –
- 19° gewijzigd bij art. 10 Wet 13 oktober 2022 (BS 26 oktober 2022), met ingang van 1 januari 2023 (art. 36):
- –
- 20° en 21° ingevoegd bij art. 106, 3° Wet 16 juni 2021 (BS 6 september 2021 (ed. 2)).
Artikel 2.7.7.3 Materiële en ruimtelijke toepassing
§ 1
Dit hoofdstuk is van toepassing op scheepvaartongevallen en incidenten:
- 1°
- waarbij Belgische zeeschepen zijn betrokken; of
- 2°
- die zich voordoen in de Belgische maritieme zones; of
- 3°
- die andere aanzienlijke belangen van België raken.
In afwijking van het eerste lid is dit hoofdstuk niet van toepassing op alle scheepvaartongevallen en incidenten die zich voordoen op de Belgische binnenwateren.
§ 2
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op scheepvaartongevallen en incidenten waarbij uitsluitend zijn betrokken:
- 1°
- oorlogsschepen, troepenschepen of andere schepen in eigendom van of geëxploiteerd door een Staat welke uitsluitend worden gebruikt voor een niet-commerciële overheidsdienst;
- 2°
- schepen die niet mechanisch worden voortgestuwd, houten schepen van eenvoudige bouw, en niet voor handel gebruikte plezierjachten en –schepen, tenzij deze voor commerciële doeleinden worden of zullen worden bemand en gebruikt voor het vervoer van meer dan twaalf passagiers;
- 3°
- binnenschepen die op de binnenwateren worden geëxploiteerd;
- 4°
- vissersschepen met een lengte van minder dan 15 meter;
- 5°
- vaste booreilanden.
Artikel 2.7.7.4 Doelstellingen
§ 1
Dit hoofdstuk heeft tot doel de maritieme veiligheid te verhogen en verontreiniging door zeeschepen te voorkomen en dusdoende de kans op toekomstige scheepvaartongevallen en incidenten te verminderen door:
- 1°
- een spoedige uitvoering van het veiligheidsonderzoek en een gedegen analyse van scheepvaartongevallen en incidenten te bevorderen, teneinde de oorzaken ervan vast te stellen;
- 2°
- ervoor te zorgen dat tijdig en nauwgezet verslag over het veiligheidsonderzoek wordt uitgebracht en voorstellen voor herstelmaatregelen worden gedaan;
- 3°
- ervoor te zorgen dat wordt nagegaan of er al dan niet gevolg wordt gegeven aan de veiligheidsaanbevelingen en de genomen herstelmaatregelen te onderzoeken ten einde desgevallend bijkomende veiligheidsaanbevelingen te doen.
§ 2
Het veiligheidsonderzoek uit hoofde van deze titel dient niet ter bepaling van de aansprakelijkheid, noch ter beantwoording van de schuldvraag.
Artikel 2.7.7.5 De Federale Instantie voor Onderzoek van Scheepvaartongevallen
Onder de benaming “Federale Instantie voor Onderzoek van Scheepvaartongevallen”, afgekort “FOSO”, wordt een onderzoeksinstantie opgericht [bij de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer].
De FOSO is wat betreft haar organisatie, juridische structuur en besluitvorming autonoom en functioneel onafhankelijk van iedere partij of instantie waarvan de belangen strijdig zouden kunnen zijn met de haar toevertrouwde opdrachten.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 107 Wet 16 juni 2021 (BS 6 september 2021 (ed. 2)).
Artikel 2.7.7.6 Inrichting van de FOSO
§ 1
De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de organisatie, de samenstelling en de werking van de FOSO en de bekwaamheden van het personeel van de FOSO.
De minister bevoegd voor de maritieme mobiliteit staat in voor de goede werking van de FOSO.
§ 2
Bij de uitoefening van hun taken zijn de personeelsleden van de FOSO en de extern aangestelde deskundigen, wat betreft de door hen verkregen informatie, onderworpen aan het beroepsgeheim.
Artikel 2.7.7.7 Bevoegdheden van de FOSO
§ 1
De FOSO is bevoegd om veiligheidsonderzoeken in te stellen naar de scheepvaartongevallen en incidenten bedoeld in artikel 7.7.3. Tenzij anders bepaald in deze titel, wordt het veiligheidsonderzoek uitgevoerd in overeenstemming met de IMO-Code voor onderzoek naar ongevallen en incidenten op zee en de IMO-Code van internationale standaarden en aanbevolen praktijken voor een veiligheidsonderzoek naar ongevallen en incidenten op zee.
§ 2
Onverminderd paragraaf 1 is de FOSO bevoegd om te onderzoeken hoe de betrokken natuurlijke personen, rechtspersonen of overheden, waarvan het handelen of nalaten blijkens het oordeel van de FOSO heeft bijgedragen tot het ontstaan van het scheepvaartongeval of incident, de veiligheidsaanbevelingen hebben opgevolgd. De FOSO kan de genomen herstelmaatregelen onderzoeken ten einde desgevallend bijkomende veiligheidsaanbevelingen te doen.
De FOSO rapporteert ten minste één maal per jaar schriftelijk over het in het eerste lid bedoelde onderzoek aan de Kamer van volksvertegenwoordigers op de door de Koning bepaalde wijze.
§ 3
De FOSO mag de haar toevertrouwde taken uitbreiden tot het verzamelen en analyseren van gegevens met betrekking tot de scheepvaartveiligheid, met name voor preventiedoeleinden, voor zover deze activiteiten geen afbreuk doen aan haar onafhankelijkheid en geen regelgevende, bestuurlijke of normgevende verantwoordelijkheden met zich brengen.
De FOSO mag haar taken uit hoofde van deze titel combineren met onderzoeken naar andere gebeurtenissen dan scheepvaartongevallen en incidenten, mits dergelijke onderzoeken haar onafhankelijkheid niet in gevaar brengen.
Artikel 2.7.7.8 Onderzoeksverplichting
§ 1
De FOSO stelt een veiligheidsonderzoek in na een zeer ernstig scheepvaartongeval:
- 1°
- waarbij een Belgisch zeeschip is betrokken, ongeacht de plaats van het scheepvaartongeval;
- 2°
- in de Belgische maritieme zones, ongeacht de vlag van het zeeschip dat bij het scheepvaartongeval betrokken is;
- 3°
- waarbij België een aanzienlijk belang heeft, ongeacht de plaats van het scheepvaartongeval of de vlag van het betrokken zeeschip.
§ 2
De FOSO verricht bij een ernstig scheepvaartongeval een voorafgaande beoordeling ten einde te besluiten om al dan niet een veiligheidsonderzoek te verrichten.
Wanneer de FOSO op basis van de voorafgaande beoordeling beslist geen veiligheidsonderzoek naar een ernstig ongeval te verrichten, zendt ze haar met redenen omkleed besluit toe aan de minister bevoegd voor de maritieme mobiliteit en aan de Europese Commissie.
§ 3
In het geval van een ander scheepvaartongeval of incident dan bedoeld in de paragrafen 1 of 2, beslist de FOSO of er al dan niet een veiligheidsonderzoek moet worden verricht.
§ 4
Bij de beslissingen bedoeld in paragraaf 2, tweede lid en paragraaf 3, houdt de FOSO rekening met de ernst van het scheepvaartongeval of incident, het type zeeschip en/of lading en de mogelijkheid dat de bevindingen van het veiligheidsonderzoek bijdragen tot de voorkoming van toekomstige scheepvaartongevallen en incidenten.
Artikel 2.7.7.9 Leiding van en deelname aan het veiligheidsonderzoek
§ 1
In beginsel wordt naar elk scheepvaartongeval of incident slechts één veiligheidsonderzoek verricht.
Bij veiligheidsonderzoeken waarbij twee of meer bevoegde onderzoeksinstanties, waaronder de FOSO, zijn betrokken, werkt de FOSO samen met de bevoegde overheidsinstanties van Staten die een aanzienlijk belang hebben ten einde spoedig overeen te komen welke de verantwoordelijke bevoegde onderzoeksinstantie is die het veiligheidsonderzoek leidt. De FOSO stelt alles in het werk om overeenstemming over de onderzoeksprocedures te bereiken. In het kader van deze overeenstemming hebben de bevoegde onderzoeksinstanties van andere Staten die een aanzienlijk belang hebben, dezelfde rechten en toegang tot getuigen en bewijsmateriaal als de FOSO. De FOSO neemt het standpunt van de bevoegde onderzoeksinstanties van Staten die een aanzienlijk belang hebben in overweging.
De FOSO beperkt het verrichten van parallelle veiligheidsonderzoeken naar eenzelfde scheepvaartongeval of incident strikt tot uitzonderlijke gevallen. In dergelijke gevallen meldt de FOSO de redenen voor het verrichten van zulke parallelle onderzoeken aan de Europese Commissie. De FOSO werkt samen met de bevoegde onderzoeksinstanties die parallelle veiligheidsonderzoeken verrichten. In het bijzonder wisselt de FOSO met de betrokken bevoegde onderzoeksinstanties alle relevante informatie uit welke zij in de loop van haar veiligheidsonderzoek vergaart, met name teneinde, voor zover mogelijk, gedeelde conclusies te bereiken.
De FOSO neemt geen maatregelen die de uitvoering van een veiligheidsonderzoek onrechtmatig beletten, opschorten of vertragen.
§ 2
Onverminderd paragraaf 1, blijft de FOSO verantwoordelijk voor het veiligheidsonderzoek en de coördinatie met andere bevoegde onderzoeksinstanties van Staten die een aanzienlijk belang hebben, totdat in onderling overleg is vastgesteld welke de in hoofdzaak voor het veiligheidsonderzoek verantwoordelijke bevoegde onderzoeksinstantie is.
§ 3
Onverminderd de verplichtingen uit hoofde van deze titel en van het internationaal recht mag de FOSO de leiding van een veiligheidsonderzoek of specifieke taken voor het verrichten van zulk veiligheidsonderzoek, per geval en in onderlinge overeenstemming aan een andere bevoegde onderzoeksinstantie delegeren.
§ 4
Wanneer een ro-ro-veerboot of het hogesnelheidspassagiersschip bij een scheepvaartongeval of incident betrokken is, wordt de procedure tot veiligheidsonderzoek ingeleid door de FOSO indien het scheepvaartongeval of incident heeft plaatsgevonden in de Belgische maritieme zones[,] of indien het in volle zee heeft plaatsgevonden en indien België het laatste land is dat door de ro-ro-veerboot of hogesnelheidspassagiersschip is aangelopen. De FOSO blijft verantwoordelijk voor het veiligheidsonderzoek en de coördinatie met de bevoegde onderzoeksinstanties van Staten die een aanzienlijk belang hebben, totdat in onderlinge overeenstemming is vastgesteld welke bevoegde onderzoeksinstantie in hoofdzaak voor het veiligheidsonderzoek verantwoordelijk is.
§ 5
Wanneer twee of meer bevoegde onderzoeksinstanties, waaronder de FOSO, bij een veiligheidsonderzoek betrokken zijn, brengt de FOSO de kosten van haar activiteiten niet in rekening.
Indien de FOSO niet bij het veiligheidsonderzoek betrokken is en om bijstand wordt verzocht, maakt de FOSO met de bij het veiligheidsonderzoek betrokken bevoegde onderzoeksinstanties afspraken over de vergoeding van de kosten.
§ 6
Indien de FOSO de voor het veiligheidsonderzoek verantwoordelijk bevoegde onderzoeksinstantie is, stelt ze de omvang en praktische regelingen voor het verrichten van veiligheidsonderzoeken vast in samenwerking met de bevoegde onderzoeksinstanties van Staten die een aanzienlijk belang hebben, op de wijze die de FOSO het meest geschikt acht om de doelstellingen bedoeld in artikel 2.7.7.4 te verwezenlijken en om toekomstige scheepvaartongevallen en incidenten te voorkomen.
§ 7
De medewerking van de FOSO aan een veiligheidsonderzoek dat wordt verricht door een derde land dat een aanzienlijk belang heeft, doet niets af aan de uit deze titel voortvloeiende gedrags- en rapportagevoorschriften inzake veiligheidsonderzoeken.
Indien een derde land met een aanzienlijk belang een veiligheidsonderzoek leidt waarbij de FOSO betrokken is, kan de FOSO beslissen om geen parallel veiligheidsonderzoek te verrichten, op voorwaarde dat het door het derde land geleide veiligheidsonderzoek wordt verricht overeenkomstig de IMO-Code voor onderzoek naar ongevallen en incidenten op zee.
§ 8
Bij het uitvoeren van veiligheidsonderzoeken volgt de FOSO de gemeenschappelijke methodologie voor het onderzoek naar ongevallen en incidenten op zee die is ontwikkeld uit hoofde van artikel 4, c), van de EMSA-Verordening. Onderzoekers van de FOSO mogen in specifieke gevallen van die methodologie afwijken wanneer dit, naar hun professioneel oordeel, noodzakelijk is teneinde de onderzoeksdoelstellingen te bereiken.
§ 9
De FOSO vangt het veiligheidsonderzoek zo spoedig mogelijk aan, en in elk geval uiterlijk binnen twee maanden nadat het scheepvaartongeval of incident plaatsvond.
Wetshistoriek
§ 4 gewijzigd bij art. 108 Wet 16 juni 2021 (BS 6 september 2021 (ed. 2)).
Artikel 2.7.7.10 Betrokkenheid van zeevarenden
Wanneer de FOSO overeenkomstig artikel 2.7.7.8, § 1, een veiligheidsonderzoek instelt naar een scheepvaartongeval waarbij een zeevarende op wie het MLC-Verdrag van toepassing is, overleden is of ernstige verwondingen heeft opgelopen, is dit tevens een onderzoek overeenkomstig voorschrift 5.1.6 van het MLC-Verdrag.
Artikel 2.7.7.11 De FOSO-bijdrage
§ 1
Met het oog op de dekking van oprichtings-, personeels-, en werkingskosten van de FOSO is aan de FOSO een bijdrage verschuldigd.
De bijdrage bedoeld in het eerste lid is verschuldigd door de exploitanten van Belgische zeeschepen en door de exploitanten van vreemde zeeschepen die de haven van Antwerpen, Brussel, Gent, Luik, Oostende of Zeebrugge aanlopen.
§ 2
De bijdrage van de exploitanten van een Belgisch zeeschip is elk kalenderjaar verschuldigd.
De bijdrage is hoofdelijk verschuldigd door de exploitanten van het Belgisch zeeschip.
De bijdrage van de exploitanten bedraagt 0,013 euro per brutotonnenmaat van het Belgisch zeeschip waarvan zij de exploitant zijn op 1 januari van het kalenderjaar waarin de jaarlijkse bijdrage verschuldigd is.
De jaarlijkse bijdrage van de exploitanten bedoeld in het eerste lid wordt afgerond naar boven op de euro als het decimale gedeelte gelijk aan of meer dan vijftig cent is. Het bedrag wordt naar onder op de euro afgerond als dit gedeelte minder is dan vijftig cent.
De jaarlijkse bijdrage van de exploitanten bedraagt minimaal 25 euro en maximaal 1500 euro per Belgisch zeeschip waarvan zij exploitant zijn.
§ 3
De bijdrage van een vreemd zeeschip dat de haven van Antwerpen, Brussel, Gent, Luik, Oostende of Zeebrugge aanloopt wordt berekend volgens de volgende formule:
(250 000 – BE)/JA waarbij
BE = totale bijdrage van exploitanten van Belgische zeeschepen bedoeld in § 2, derde lid.
JA = totaal aantal aanlopen van vreemde zeeschepen in de havens van Antwerpen, Brussel, Gent, Luik Oostende en Zeebrugge in de periode van 1 oktober van het vorige kalenderjaar tot 30 september van het lopende kalenderjaar waarin de bijdrage verschuldigd is.
De bijdrage is hoofdelijk verschuldigd door de exploitanten van het zeeschip onder vreemde vlag.
§ 4
De bedragen bedoeld in paragraaf 2, derde en vijfde lid, en in paragraaf 3, worden jaarlijks geïndexeerd volgens de volgende formule:
Bedrag vermenigvuldigd met het nieuwe indexcijfer en gedeeld door het aanvangsindexcijfer.
Het nieuwe indexcijfer is het indexcijfer van de gezondheidsindex van de maand november van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin het bedrag wordt aangepast overeenkomstig het eerste lid.
Het aanvangsindexcijfer is het indexcijfer van de gezondheidsindex van november 2016.
Het bekomen resultaat voor de bedragen bedoeld in paragraaf 2, vijfde lid, en paragraaf 3, wordt afgerond naar de hogere euro indien het deel in decimalen groter of gelijk is aan vijftig cent. De afronding gebeurt naar de lagere euro indien dit deel kleiner is dan vijftig cent.
§ 5
[De Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer is belast met de inning van de bijdragen bedoeld in de paragrafen 2 en 3. Bij de inning boekt de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer deze bedragen onmiddellijk op het begrotingsfonds “Fonds betreffende de werking van de federale instantie voor onderzoek van scheepvaartongevallen” zoals bedoeld in rubriek 33 van de tabel bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van de begrotingsfondsen.]
[De Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer zendt de aanslagen voor de inning van de bijdrage bedoeld in paragraaf 2 aan de bijdrageplichtigen toe vanaf 1 februari van het kalenderjaar waarin de bijdrage verschuldigd is. De bijdrage is uitvoerbaar binnen dertig dagen na het verzenden van de aanslag door de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer.]
[De Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer zendt de aanslagen voor de inning van de bijdrage bedoeld in paragraaf 3 aan de bijdrageplichtigen toe vanaf 1 oktober van het kalenderjaar waarin de bijdrage verschuldigd is.]
Met het oog op de inning van de bijdragen bedoeld in paragraaf 3 kan de minister bevoegd voor de maritieme mobiliteit met het betrokken havenbestuur een samenwerkingsovereenkomst sluiten.
[§ 5/1
Beroep tegen de aanslag kan worden ingediend binnen de 30 dagen na het verzenden van de aanslag via aangetekend schrijven bij de FOSO. Het beroep schorst de betaling van de dat gedeelte van de aanslag waar er beroep voor aangetekend is. De FOSO stelt de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer hiervan onmiddellijk in kennis.
De FOSO beslist binnen de 30 dagen na ontvangst van het beroep en deelt deze mee aan de betrokkene en aan de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer.
]
§ 6
Voor de toepassing van dit artikel wordt elk [schip/ land raakvlak] als een aanloop van een haven beschouwd.
Het aantal aanlopen per individueel zeeschip en per haven waarvoor overeenkomstig paragraaf 3 de bijdrage verschuldigd is, wordt beperkt tot het aantal aanlopen per jaar die nodig zijn voor het verlenen van een door het bevoegde gewest toe te kennen “pilotage exemption certificate”, ongeacht of het zeeschip loodsplichtig is of niet.
Wetshistoriek
§ 5 gewijzigd bij art. 11, 1° tot 3° Wet 29 juni 2022 (BS 19 juli 2022), met ingang van 1 augustus 2022 (art. 23).
§ 5/1 ingevoegd bij art. 11, 4° Wet 29 juni 2022 (BS 19 juli 2022), met ingang van 1 augustus 2022 (art. 23).
§ 6 gewijzigd bij art. 11 Wet 13 oktober 2022 (BS 26 oktober 2022), met ingang van 1 januari 2023 (art. 36).
Artikel 2.7.7.12 Jaarverslag
Uiterlijk op 30 september van elk jaar dient de FOSO bij de minister bevoegd voor demaritieme mobiliteit, de Kamer van volksvertegenwoordigers en de parlementen van de Gewesten een jaarverslag in waarin verantwoording wordt afgelegd over de werking van de FOSO en over de veiligheidsonderzoeken die het voorafgaande jaar door de FOSO zijn verricht, de veiligheidsaanbevelingen die werden gedaan en de herstelmaatregelen die werden genomen naar aanleiding van eerdere veiligheidsaanbevelingen.
De FOSO maakt dit jaarverslag op elektronische wijze beschikbaar voor het publiek.
Artikel 2.7.7.13 Meldingsplichten
§ 1
Het MIK, iedere overheid en ieder personeelslid van de overheid dat in de uitoefening van zijn ambt kennis krijgt van een scheepvaartongeval of incident, meldt dit onverwijld aan de FOSO en verstrekt aan de FOSO alle relevante informatie en, in voorkomend geval, een afschrift van de processen-verbaal en van alle andere relevante documenten.
In geval van een scheepvaartongeval of incident waarbij een Belgisch zeeschip betrokken is, meldt de kapitein, de eigenaar, de bevrachter, de beheerder of de exploitant van dit zeeschip dit dadelijk aan de FOSO en verstrekt hij aan de FOSO alle relevante informatie en, in voorkomend geval, een afschrift van de processen-verbaal en van alle andere relevante documenten.
§ 2
In geval van een scheepvaartongeval of incident waarbij een Belgisch zeeschip en andere zeeschepen betrokken zijn, meldt de FOSO dit onverwijld aan de vlagstaat van het andere bij het scheepvaartongeval betrokken zeeschip.
§ 3
Indien de FOSO een veiligheidsonderzoek verricht naar een scheepvaartongeval of incident meldt de FOSO dit onverwijld aan de bevoegde onderzoeksinstanties van Staten die een aanzienlijk belang hebben.
Artikel 2.7.7.14 Samenwerking met andere bevoegde onderzoeksinstanties
§ 1
Indien de FOSO overeenkomstig artikel 2.7.7.9 de voor het veiligheidsonderzoek verantwoordelijke bevoegde onderzoeksinstantie is, kan de FOSO op verzoek van een bevoegde onderzoeksinstantie van een Staat die een aanzienlijk belang heeft toestaan dat één of meer vertegenwoordigers van deze bevoegde onderzoeksinstantie aan het veiligheidsonderzoek deelnemen. De FOSO kan een dergelijk verzoek richten tot de voor het veiligheidsonderzoek verantwoordelijke bevoegde onderzoeksinstanties, indien België een Staat is die een aanzienlijk belang heeft.
De vertegenwoordigers bedoeld in het eerste lid, kunnen zich door deskundigen laten bijstaan.
De vertegenwoordigers en deskundigen bedoeld in het eerste en tweede lid, hebben toegang tot de tijdens het veiligheidsonderzoek vergaarde gegevens en informatie, mits zij zich tot geheimhouding verplichten en zij in de Staten of landen die zij vertegenwoordigen, niet tot een ruimere openbaarheid van gegevens zijn gehouden dan die waarin deze titel voorziet. Zij verstrekken aan de FOSO alle relevante informatie die zij ter beschikking hebben.
§ 2
De FOSO mag deelnemen aan een veiligheidsonderzoek buiten België dat wordt ingesteld door een bevoegde onderzoeksinstantie.
Artikel 2.7.7.15 Beheer van betrokken zaken
De FOSO bepaalt, in voorkomend geval in overleg met [de onderzoeksrechter of in zaken waarbij geen onderzoeksrechter werd aangesteld, het bevoegde openbaar ministerie of de betrokken politiediensten], de nadere regels voor:
- 1°
- het al dan niet ter beschikking stellen en houden van de bij het scheepvaartongeval of incident betrokken zaken door de FOSO voor de duur van het veiligheidsonderzoek of voor een duur die zo lang of zo kort is als de FOSO bedoeld in artikel 2.7.7.6, § 2, nodig oordeelt;
- 2°
- het bewaren van de bij het scheepvaartongeval of incident betrokken zaken die door de FOSO voor het veiligheidsonderzoek werden meegenomen;
- 3°
- de teruggave van de bij het scheepvaartongeval of incident betrokken zaken die door de FOSO voor het veiligheidsonderzoek werden meegenomen;
- 4°
- het vernietigen van de bij het scheepvaartongeval of incident betrokken zaken die door de FOSO voor het veiligheidsonderzoek werden meegenomen om redenen van veiligheid of volksgezondheid;
- 5°
- het opnieuw ter beschikking krijgen van de bij het scheepvaartongeval of incident betrokken zaken voor bijkomend onderzoek door de FOSO.
Het is verboden de bij het scheepvaartongeval of incident betrokken zaken te contamineren, te beschadigen, te vernietigen, te verwijderen, zonder toestemming van de FOSO te verplaatsen of op enige wijze aan het veiligheidsonderzoek door de FOSO te onttrekken.
Wetshistoriek
Lid 1, inleidende bepaling gewijzigd bij art. 32 Wet 16 mei 2024 (BS 4 juli 2024), met ingang van 1 juni 2024 (art. 47).
Artikel 2.7.7.16 Legitimatiekaart
De Koning bepaalt de vorm en inhoud van de legitimatiekaart van de onderzoekers van de FOSO.
Artikel 2.7.7.17 Onderzoeksbevoegdheden
De onderzoekers van de FOSO en van een andere bevoegde onderzoeksinstantie, waaraan zij overeenkomstig artikel 2.7.7.9, § 3, de onderzoekstaak heeft gedelegeerd hebben, waar nodig in samenwerking met de voor het gerechtelijk onderzoek verantwoordelijke overheden, de hiernavolgende bevoegdheden om in bezit te worden gesteld van alle voor het verrichten van het veiligheidsonderzoek relevante informatie, en zijn gemachtigd tot:
- 1°
- de vrije toegang tot de plaats van het scheepvaartongeval of incident evenals tot de inrichtingen, lokalen, vertrekken, het zeeschip, de inhoud ervan en tot het wrak of andere constructie, met inbegrip van het woongedeelte van een zeeschip, lading, uitrusting en wrakstukken. Een woning, al dan niet aan boord van een zeeschip, wordt slechts betreden met toestemming van de bewoner of mits voorafgaande machtiging van de onderzoeksrechter;
- 2°
- het zich zo nodig op elk ogenblik van de dag of nacht toegang verschaffen tot de onder 1° bedoelde plaatsen met bijstand van de politiediensten onder de onder 1° bedoelde voorwaarden;
- 3°
- het zich doen vergezellen door personen die daartoe door hen zijn aangeduid;
- 4°
- het onmiddellijk verzamelen van aanwijzingen, wrakstukken en onderdelen voor onderzoeks- en analysedoeleinden;
- 5°
- het vorderen van inlichtingen;
- 6°
- het onmiddellijk opstellen van een inventaris van bewijsmateriaal en het overgaan tot een gecontroleerde opsporing en verwijdering van wrakgoed, wrakstukken en andere onderdelen of materialen ten behoeve van onderzoek of analyse;
- 7°
- het laten onderzoeken of analyseren van de onder 6° bedoelde voorwerpen en de vrije toegang tot de resultaten van dergelijke onderzoeken of analyses;
- 8°
- het vrij inzien, kopiëren en gebruiken van alle relevante informatie en geregistreerde gegevens, met inbegrip van de gegevens van de VDR, met betrekking tot een zeeschip, reis, lading, bemanning of andere persoon, voorwerp, toestand of omstandigheid;
- 9°
- de vrije toegang tot de resultaten van de onderzoeken op de lichamen van slachtoffers of van testen op monsters genomen van de lichamen van slachtoffers;
- 10°
- de vrije toegang tot de resultaten van onderzoeken van personen die bij de exploitatie van een zeeschip zijn betrokken of van andere relevante personen, en tot de resultaten van analyses van op deze personen genomen monsters;
- 11°
- het horen van getuigen in afwezigheid van personen die er belang bij zouden kunnen hebben het veiligheidsonderzoek te belemmeren;
- 12°
- de vrije toegang tot archiefgegevens en tot relevante informatie waarover federale overheden, de vlagstaat, de eigenaars, de erkende organisaties en andere betrokken partijen beschikken, voor zover deze partijen of hun vertegenwoordigers in België zijn gevestigd;
- 13°
- het beroep doen op ondersteuning door de betrokken federale overheden, waaronder de scheepvaartcontroleurs en het MIK.
Artikel 2.7.7.18 Medewerkingsplichten
§ 1
Eenieder is verplicht aan een onderzoeker, binnen de door hem gestelde redelijke termijn, alle medewerking te verlenen die deze bij de uitoefening van zijn bevoegdheden redelijkerwijs kan vorderen.
Indien de informatieverstrekker hierom verzoekt wordt de informatie niet openbaar gemaakt.
§ 2
De onderzoekers en de externe deskundigen nemen de nodige maatregelen om de anonimiteit van de getuigen van een scheepvaartongeval te waarborgen indien de getuigen hierom verzoeken.
Artikel 2.7.7.19 Vertrouwelijkheid
§ 1
Onverminderd de bepalingen van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van de richtlijn 95/46/EG, en van de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens, zorgt de FOSO ervoor dat de volgende gegevens niet voor andere doeleinden dan het veiligheidsonderzoek beschikbaar worden gesteld, tenzij de FOSO beslist dat met de openbaarmaking een hoger openbaar belang is gediend:
- 1°
- alle getuigenissen en andere verklaringen, verslagen en notities die door de FOSO in het kader van het veiligheidsonderzoek worden opgetekend of ontvangen;
- 2°
- documenten die de identiteit onthullen van personen die in het kader van het veiligheidsonderzoek zijn gehoord;
- 3°
- informatie betreffende bij het scheepvaartongeval of incident betrokken personen die bijzonder gevoelig of privé van aard is, onder meer informatie over hun gezondheid.
§ 2
De ontwerprapporten bedoeld in artikel 2.7.7.23 en de informatie verzameld ten behoeve van de veiligheidsonderzoeken door de FOSO zijn niet openbaar.
Artikel 2.7.7.20 Vernietiging of verdwijning van informatie
Het is verboden om na een scheepvaartongeval of incident desbetreffende informatie te vernietigen of te laten verdwijnen.
Artikel 2.7.7.21 Verslaggeving
§ 1
Over een veiligheidsonderzoek dat uit hoofde van deze titel wordt verricht, wordt in de door de FOSO bepaalde vorm en overeenkomstig de door de Koning bepaalde inhoud een verslag bekendgemaakt, dat via een website toegankelijk is voor het publiek.
De FOSO kan over een veiligheidsonderzoek dat geen betrekking heeft op een zeer ernstig dan wel ernstig scheepvaartongeval waarvan de bevindingen niet kunnen leiden tot het voorkomen van toekomstige scheepvaartongevallen of incidenten, besluiten om een vereenvoudigd verslag bekend te maken, dat via een website toegankelijk is voor het publiek.
§ 2
De FOSO doet al het mogelijke om de in paragraaf 1 bedoelde verslagen, met inbegrip van de conclusies ervan en eventuele veiligheidsaanbevelingen, binnen twaalf maanden vanaf de dag van het scheepvaartongeval of incident voor het publiek beschikbaar te maken, en met name voor de scheepvaartsector. Indien het niet mogelijk is het verslag bedoeld in paragraaf 1 binnen die termijn beschikbaar te maken, wordt binnen twaalf maanden na de dag van het scheepvaartongeval een tussentijds verslag opgesteld, dat via een website toegankelijk is voor het publiek.
§ 3
De FOSO zendt aan de Europese Commissie, aan de minister bevoegd voor de maritieme mobiliteit en aan de betrokken partijen een afschrift toe van het verslag, het vereenvoudigde verslag of het tussentijdse verslag, bedoeld in de paragrafen 1 en 2. Ter verbetering van de kwaliteit van de in paragraaf 1 bedoelde verslagen op de wijze die het meest geschikt is ten einde de in artikel 2.7.7.4 bedoelde doelstellingen te verwezenlijken, houdt de FOSO, ongeacht de bevindingen ten gronde, rekening met de desgevallend door de Commissie bij deze verslagen gemaakte technische opmerkingen.
Artikel 2.7.7.22 Bewijs in andere rechtsprocedures
De verslagen van de FOSO en de veiligheidsaanbevelingen kunnen niet als bewijs worden gebruikt in een strafrechtelijke, tuchtrechtelijke of civielrechtelijke procedure.
Een onderzoeker en een externe deskundige mogen niet als getuige of deskundige worden opgeroepen in een gerechtelijke procedure betreffende een scheepvaartongeval of incident bij het veiligheidsonderzoek waarvan de onderzoeker van de FOSO respectievelijk de externe deskundige betrokken zijn of geweest zijn.
Artikel 2.7.7.23 Veiligheidsaanbevelingen
§ 1
De FOSO doet, wanneer zulks noodzakelijk is, veiligheidsaanbevelingen op basis van een abstracte analyse van gegevens en de algemene resultaten van uitgevoerde veiligheidsonderzoeken.
Met de veiligheidsaanbevelingen van de FOSO wordt op passende wijze rekening gehouden door degenen aan wie zij gericht; deze laatsten geven er, waar nodig, een passend gevolg aan overeenkomstig het Belgisch recht, het recht van de Europese Unie en het internationaal recht.
§ 2
In een veiligheidsaanbeveling wordt onder geen beding de aansprakelijkheid voor een scheepvaartongeval of incident bepaald of de schuldvraag beantwoord.
Artikel 2.7.7.24 Informatieverstrekking aan de Europese Commissie
§ 1
Onverminderd haar recht om een vroegtijdige waarschuwing te geven, brengt de FOSO, ongeacht de fase van het veiligheidsonderzoek, de Europese Commissie onverwijld op de hoogte van de noodzaak om een vroegtijdige waarschuwing te geven wanneer zij van mening is dat er op het niveau van de Europese Unie dringende maatregelen moeten worden genomen ten einde het risico van nieuwe scheepvaartongevallen te voorkomen.
§ 2
De FOSO brengt de Europese Commissie op de hoogte van scheepvaartongevallen en incidenten in de door de Koning beschreven vorm. De FOSO verstrekt de Europese Commissie tevens gegevens die het veiligheidsonderzoek oplevert overeenkomstig de regeling van de EMCIP-databank.
Artikel 2.7.7.25 Billijke behandeling van zeelieden
Overeenkomstig de toepasselijke wetgeving wordt in het geval van een scheepvaartongeval of incident rekening gehouden met de relevante bepalingen van de IMO-Richtsnoeren betreffende de billijke behandeling van zeelieden bij ongevallen op zee.
Hoofdstuk 8 Ongevallen
Wetshistoriek
Hoofdstuk 8 (art. 2.7.8.1 - art. 2.7.8.4) ingevoegd bij art. 59 Wet 11 december 2022 (BS 16 december 2022).
Artikel 2.7.8.1 Meldingsplicht
§ 1
Onverminderd artikel 43 van het decreet van 16 juni 2006 betreffende de begeleiding van de scheepvaart op de maritieme toegangswegen en de organisatie van het Maritiem Reddings- en Coördinatiecentrum en artikelen 4, 5 en 6 van het besluit van de Vlaamse regering van 26 oktober 2007 betreffende het Maritiem Reddings- en Coördinatiecentrum, dient de gezagvoerder, de scheepseigenaar of de exploitant van een schip dat betrokken is bij een scheepvaartongeval in de Belgische maritieme zones dit onverwijld te melden aan het Maritiem Informatiekruispunt. Met de exploitant wordt in dit artikel bedoeld de eigenaar van het schip of elke andere organisatie of persoon, zoals de manager of rompbevrachter, die namens de eigenaar de verantwoordelijkheid heeft aanvaard voor de exploitatie van het schip en die bij de aanvaarding van die verantwoordelijkheid de verplichting op zich heeft genomen zich te kwijten van alle bijbehorende taken en verantwoordelijkheden die worden opgelegd door de ISM-Code.
§ 2
De gezagvoerder, de scheepseigenaar en de exploitant zijn verplicht alle in verband met het ongeval gevraagde gegevens terstond te verstrekken en desgevraagd onmiddellijk alle informatie te verschaffen over de maatregelen die door het schip in verband met het ongeval reeds zijn genomen.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 59 Wet 11 december 2022 (BS 16 december 2022).
Artikel 2.7.8.2 Preventieve maatregelen
§ 1
De gezagvoerder, de scheepseigenaar of de exploitant treft elke redelijke preventieve maatregel of inperkingsmaatregel om schade of verontreiniging aan het marien milieu te voorkomen.
Met preventieve maatregelen of inperkingsmaatregelen worden de maatregelen bedoeld in artikel 3, 29° en 30°, van de wet van 11 december 2022 ter bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de Belgische zeegebieden.
§ 2
Indien de bevoegde overheid oordeelt dat de door de gezagvoerder, de scheepseigenaar of de exploitant genomen maatregelen de verontreiniging of het risico op verontreiniging niet voorkomen, in onvoldoende mate beperken of niet ongedaan maken, kan de bevoegde overheid aan de gezagvoerder, de scheepseigenaar of de exploitant, of aan diegene die hulp verlenen aan het desbetreffende schip, instructies geven tot het nemen van preventieve maatregelen of inperkingsmaatregelen tot het voorkomen, beperken of ongedaan maken van de verontreiniging of het risico op verontreiniging veroorzaakt door het ongeval.
De aan de gezagvoerder, scheepseigenaar of exploitant te geven instructies kunnen betrekking hebben op:
- 1°
- de aanwezigheid op een bepaalde plaats of in een bepaald gebied van het schip en de zaken die zich aan boord daarvan bevinden;
- 2°
- het verplaatsen van het schip en de zaken die zich aan boord daarvan bevinden;
- 3°
- het verlenen van hulp aan het schip.
§ 3
De instructies aan diegenen die hulp verlenen aan het schip kunnen geen verbod tot het uitvoeren van de overeengekomen hulpverlening of het voortzetten van de reeds aangevangen hulpverlening inhouden.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 59 Wet 11 december 2022 (BS 16 december 2022).
Artikel 2.7.8.3 Ambtshalve maatregelen
§ 1
Onverminderd de bepalingen van de artikelen 33 tot en met 39 van de wet van 11 december 2022 ter bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijk planning in de Belgische zeegebieden, kan de bevoegde overheid, indien de instructies in uitvoering van artikel 2.7.8.2 niet tot gevolg hebben dat verontreiniging door het ongeval kan worden voorkomen, in voldoende mate worden beperkt of ongedaan worden gemaakt, of indien de gevolgen voor het marien milieu dermate groot zijn, ambtshalve alle nodige preventieve maatregelen of inperkingsmaatregelen, nemen tot het voorkomen, beperken of ongedaan maken van de schadelijke gevolgen van het ongeval.
Deze maatregelen kunnen onder meer inhouden:
- 1°
- het verrichten van onderzoek naar de toestand aan boord van het schip en de aard en toestand van de zaken die zich aan boord bevinden;
- 2°
- het brengen van het schip naar een haven, indien daardoor de schadelijke gevolgen beter kunnen worden voorkomen, beperkt of ongedaan gemaakt.
§ 2
De maatregelen moeten evenredig zijn met de schadelijke of mogelijke schadelijke gevolgen van het scheepvaartongeval en mogen niet verder gaan dan redelijkerwijs noodzakelijk om die schadelijke gevolgen te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken.
§ 3
De scheepseigenaar en de exploitant dragen de kosten voor de overeenkomstig deze afdeling genomen preventieve maatregelen en inperkingsmaatregelen. De scheepseigenaar en de exploitant zijn in solidum gehouden deze verplichtingen na te komen, en de bevoegde overheid kan elk van hen aanspreken ten einde volledige genoegdoening te bekomen, onverminderd het recht van verhaal waarover de aangesprokene desgevallend beschikt.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 59 Wet 11 december 2022 (BS 16 december 2022).
Artikel 2.7.8.4 Financiële zekerheid
§ 1
De bevoegde overheid kan eisen dat de gezagvoerder, de scheepseigenaar of de exploitant, betrokken bij een scheepvaartongeval met dreigende of ingetreden verontreiniging of schade, een financiële zekerheid moet stellen. Deze zekerheid kan gesteld worden op de volgende wijze:
- 1°
- het storten van een geldsom die geconsigneerd wordt bij de Deposito- en Consignatiekas overeenkomstig de bepalingen van de wet van 11 juli 2018 op de Deposito- en Consignatiekas;
- 2°
- een bankgarantie verleend door een in België gevestigde bank;
- 3°
- een getekende garantie verleend door een lid van de “International Group of Protection and Indemnity Clubs” en die aanvaard wordt door de bevoegde overheid.
§ 2
Bij weigering tot het stellen van een financiële zekerheid kan de bevoegde overheid overgaan tot het vasthouden van het schip.
§ 3
Indien het schip is gezonken of zich niet in een Belgische haven bevindt, kan de bevoegde overheid de borgsom of bankgarantie afdwingen door bewarend beslag te leggen op een ander schip van dezelfde scheepseigenaar of exploitant, overeenkomstig de bepalingen van dit wetboek.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 59 Wet 11 december 2022 (BS 16 december 2022).