01/06/1995 Vlarem II
Besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (titel II van het VLAREM)
Artikel 6.2.2.3.1
§ 1
[De algemene voorwaarden voor de lozing van huishoudelijk afvalwater gelegen in het collectief te optimaliseren buitengebied luiden als volgt:
- 1°
- het te lozen afvalwater dat in zodanige hoeveelheden pathogene kiemen bevat dat het ontvangende water er gevaarlijk door kan worden besmet, moet ontsmet worden;
- 2°
- de pH van het geloosde water mag niet meer dan 9 of niet minder dan 6,5 bedragen;
- 3°
- het biochemisch zuurstofverbruik in vijf dagen bij 20 °C van het geloosde water mag volgende waarde niet overschrijden: 25 milligram zuurstofverbruik per liter;
- 4°
- in het geloosde afvalwater mag het volgende gehalte niet overschreden worden:
60 milligram per liter voor de zwevende stoffen;
- 5°
- bovendien mag het geloosde afvalwater geen stoffen bevatten van bijlage 2C, [...] [in concentraties die hoger zijn dan tien keer de indelingscriteria, vermeld in de kolom “indelingscriterium GS (gevaarlijke stoffen)” van artikel 3 van bijlage 2.3.1 van dit besluit], noch alle andere stoffen, met een gehalte dat rechtstreeks of onrechtstreeks schadelijk zou kunnen zijn voor de gezondheid van de mens, voor de flora of fauna;
- 6°
- een representatief monster van het geloosde afvalwater mag geen oliën, vetten of andere drijvende stoffen bevatten in zulke hoeveelheden dat een drijvende laag op ondubbelzinnige wijze kan vastgesteld worden; in geval van twijfel, kan dit vastgesteld worden door het monster over te gieten in een scheitrechter en door vervolgens na te gaan of twee fasen gescheiden kunnen worden.]
§ 2 [
Voor lozingen in het collectief te optimaliseren buitengebied wordt geacht aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1, te zijn voldaan als het afvalwater minstens gezuiverd wordt met een individuele voorbehandelingsinstallatie, die conform de code van goede praktijk gebouwd en uitgebaat is.
Voor het lozen van huishoudelijk afvalwater afkomstig van meer dan tien tijdelijke sanitaire installaties die geplaatst worden in openlucht bij een publiek toegankelijke inrichting, wordt het afvalwater minstens gezuiverd met een individuele behandelingsinstallatie waarvan de capaciteit is afgestemd op de aan te sluiten vuilvracht en voldoet de lozing aan de voorwaarden, vermeld in artikel 6.2.2.4.1, § 1.
]
§ 3
Indien het collectief te optimaliseren buitengebied geheel of gedeeltelijk overgaat in een collectief geoptimaliseerd buitengebied is de noodzakelijke afkoppeling van de bestaande individuele voorbehandelingsinstallatie afhankelijk van de afwateringssituatie of de aard van de toegepaste zuiveringstechnologie.]
[§ 4
Als het collectief te optimaliseren buitengebied geheel of gedeeltelijk overgaat in het collectief geoptimaliseerde buitengebied, moeten de bestaande individuele behandelingsinstallaties voor afvalwater in het veranderde gedeelte afgekoppeld worden.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 32 B. Vl. Reg. 9 mei 2008 (B.S., 23 juni 2008), met ingang van 1 augustus 2008 (art. 34).
Wetshistoriek
§ 1 vervangen bij art. 203 B. Vl. Reg. 19 september 2008 (B.S., 27 januari 2009 (eerste uitg.)), met ingang van 1 maart 2009 (art. 227).
§ 1, enig lid, 5° gewijzigd bij art. 200 B.Vl.Reg. 23 december 2011 (BS 21 maart 2012 (ed. 2)) en bij art. 511 B.Vl.Reg. 16 mei 2014 (BS 24 september 2014 (ed. 1)).
§ 2 vervangen bij art. 156 B.Vl.Reg. 18 maart 2016 (BS 26 augustus 2016 (ed. 1)).
§ 4 ingevoegd bij art. 41, 2° B.Vl.Reg. 20 november 2009 (BS 23 februari 2010).
Voorgeschiedenis
§ 2 gewijzigd bij art. 41, 1° B.Vl.Reg. 20 november 2009 (BS 23 februari 2010).