§ 1
Ten overstaan van de Scheepvaartcontrole moet worden aangetoond dat de bij de inspectie bevestigde of aan het licht gekomen tekortkomingen in overeenstemming met de verdragen worden of zullen worden verholpen.
§ 2
Wanneer sprake is van tekortkomingen die een duidelijk gevaar inhouden voor de veiligheid, de gezondheid of het milieu, ziet de Scheepvaartcontrole erop toe dat het schip wordt aangehouden of dat de activiteit in verband waarmee de tekortkomingen aan het licht zijn gekomen, wordt stopgezet. De aanhouding of de stopzetting van de activiteit wordt pas opgeheven wanneer het gevaar is weggenomen of wanneer de Scheepvaartcontrole bepaalt dat, op bepaalde voorwaarden, het schip mag uitvaren dan wel de activiteit mag worden hervat zonder dat dit gevaar oplevert voor de veiligheid en gezondheid van passagiers of bemanning of voor andere schepen of zonder onredelijk groot gevaar voor schade aan het mariene milieu.
§ 3
Bij leef- en werkomstandigheden aan boord die een manifest gevaar voor de veiligheid, de gezondheid of de beveiliging van de zeevarenden inhouden of bij tekortkomingen die een ernstige of herhaalde inbreuk op de voorschriften van het MLC-Verdrag (met inbegrip van de rechten van zeevarenden) vormen, moet de Scheepvaartcontrole, erop toezien dat het schip wordt aangehouden of dat de nog in gang zijnde operatie waarop die tekortkomingen betrekking hebben, wordt stopgezet.
De aanhouding van het schip of de stopzetting van een operatie wordt pas opgeheven wanneer deze tekortkomingen verholpen zijn of wanneer de Scheepvaartcontrole een actieplan om de betrokken tekortkomingen te verhelpen, heeft aanvaard en zich ervan heeft vergewist dat het actieplan spoedig zal worden uitgevoerd. Alvorens een actieplan te aanvaarden, kan de inspecteur de vlaggenstaat raadplegen.
§ 4
Bij zijn beroepsmatige beoordeling van de vraag of een schip al dan niet moet worden aangehouden, past de inspecteur de in bijlage X vervatte criteria toe.
§ 5
De Scheepvaartcontrole zorgt ervoor dat het schip wordt aangehouden indien uit de inspectie blijkt dat het schip niet is uitgerust met een functionerende reisgegevensrecorder, terwijl het gebruik daarvan op grond van Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart en tot intrekking van Richtlijn 93/75/EEG van de Raad verplicht is.
Wanneer deze tekortkoming niet zonder meer in de haven van aanhouding kan worden verholpen, kan de Scheepvaartcontrole het schip toestaan verder te reizen naar de geschikte reparatiewerf die zich het dichtst bij de haven van aanhouding bevindt en waar de tekortkoming wel zonder meer kan worden verhopen, of kan zij verlangen dat de tekortkomingen worden verholpen binnen een termijn van ten hoogste 30 dagen als bepaald in de in het MOU van Parijs opgenomen richtsnoeren. Daartoe zijn procedures van artikel 4.24 van toepassing.
§ 6
In uitzonderlijke omstandigheden, waarin de algemene toestand van het schip duidelijk niet aan de normen voldoet, mag de Scheepvaartcontrole de inspectie van het schip opschorten tot de verantwoordelijke partijen de nodige stappen hebben ondernomen om ervoor te zorgen dat het schip aan de relevante voorschriften van de verdragen voldoet.
§ 7
In geval van aanhouding dient de Scheepvaartcontrole onmiddellijk, schriftelijk en onder overlegging van het inspectierapport, de administratie van de vlaggenstaat of, wanneer dit niet mogelijk is, de consul, of, bij diens afwezigheid, de dichtstbijzijnde diplomatieke vertegenwoordiger van die staat in kennis te stellen van het geheel van omstandigheden waarin optreden noodzakelijk werd geacht. Bovendien moeten, indien relevant, ook de aangewezen inspecteurs of de erkende organisaties die verantwoordelijk zijn voor de afgifte van de classificatiecertificaten of de wettelijk voorgeschreven certificaten die overeenkomstig verdragen worden afgegeven, worden ingelicht. Indien een schip niet kan uitvaren wegens ernstige of herhaalde inbreuk op de voorschriften van het MLC-Verdrag, met inbegrip van de rechten van zeevarenden, of indien de leef- en werkomstandigheden aan boord een duidelijk gevaar voor de veiligheid, de gezondheid of de beveiliging van zeevarenden vormen, stelt de Scheepvaartcontrole voorts de vlaggenstaat daarvan onverwijld in kennis met een verzoek aan een vertegenwoordiger van de vlaggenstaat om, indien mogelijk, aanwezig te zijn, en verlangt hij dat de vlaggenstaat binnen een voorgeschreven termijn antwoordt. De Scheepvaartcontrole brengt de betrokken organisaties van reders en zeevarenden in de havenstaat waar de inspectie is uitgevoerd onverwijld op de hoogte.
§ 8
Dit hoofdstuk laat de additionele voorschriften van de verdragen betreffende kennisgevings- en rapportageprocedures in verband met de havenstaatcontrole onverlet.
§ 9
Bij de uitoefening van de havenstaatcontrole uit hoofde van dit hoofdstuk wordt al het mogelijke gedaan om te vermijden dat een schip onnodig wordt aangehouden of opgehouden.
§ 10
Om havencongestie te vermijden kan de Scheepvaartcontrole toestemming verlenen om een aangehouden schip naar een ander deel van de haven te verplaatsen indien dat op een veilige manier kan gebeuren. Het risico op havencongestie is echter geen criterium om te beslissen of een schip al dan niet blijft aangehouden.
De Scheepvaartcontrole werkt samen met de bevoegde dienst van het bevoegde gewest om te voorzien in faciliteiten voor de opvang van aangehouden schepen.
§ 11
Wanneer een aanhoudingsbevel wordt uitgevaardigd, verwittigt de Scheepvaartcontrole zo snel mogelijk de bevoegde dienst van het bevoegde gewest.