Meer info
     

08/06/1867 Strafwetboek
Strafwetboek van 8 juni 1867

Titel VII Misdaden en wanbedrijven tegen de orde der familie en tegen de openbare zedelijkheid

Hoofdstuk I Vruchtafdrijving

Artikel 348
[Hij die, al dan niet geneesheer, door enig middel opzettelijk vruchtafdrijving veroorzaakt bij een vrouw die daarin niet heeft toegestemd, wordt gestraft met [opsluiting van vijf jaar tot tien jaar]. Indien de gebruikte middelen hun uitwerking hebben gemist, vindt artikel 52 toepassing.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 1 W. 3 april 1990 (B.S., 5 april 1990) en gewijzigd bij art. 62 W. 23 januari 2003 (B.S., 13 maart 2003 (eerste uitg.)), met ingang van 13 maart 2003 (art. 128).

Artikel 349
Wanneer de vruchtafdrijving wordt veroorzaakt door geweld, opzettelijk gepleegd, maar zonder het oogmerk om afdrijving te verwekken, wordt de schuldige gestraft met gevangenisstraf van drie maanden tot twee jaar en met geldboete van zesentwintig [euro] tot driehonderd [euro].
Wordt het geweld gepleegd met voorbedachten rade of met kennis van de toestand van de vrouw, dan is de gevangenisstraf zes maanden tot drie jaar en de geldboete vijftig [euro] tot vijfhonderd [euro].
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 350
[Hij die door spijzen, dranken, artsenijen of door enig ander middel vruchtafdrijving veroorzaakt bij een vrouw die daarin heeft toegestemd, wordt veroordeeld tot gevangenisstraf van drie maanden tot een jaar en tot geldboete van honderd [euro] tot vijfhonderd [euro].
Er is evenwel geen misdrijf wanneer de zwangere vrouw die door haar toestand in een noodsituatie verkeert, een geneesheer verzoekt haar zwangerschap af te breken en indien de zwangerschapsafbreking uitgevoerd wordt onder de volgende voorwaarden:
a)
de zwangerschapsafbreking moet plaatsvinden vóór het einde van de twaalfde week na de bevruchting;
b)
de zwangerschapsafbreking moet onder medisch verantwoorde omstandigheden door een geneesheer worden verricht in een instelling voor gezondheidszorg waaraan een voorlichtingsdienst is verbonden die de zwangere vrouw opvangt en haar omstandig inlicht inzonderheid over de rechten, de bijstand en de voordelen, bij wet en decreet gewaarborgd aan de gezinnen, aan de al dan niet gehuwde moeders en hun kinderen, alsook over de mogelijkheden om het kind dat geboren zal worden te laten adopteren en die, op verzoek van de geneesheer of van de vrouw, haar hulp en raad geeft over de middelen waarop zij een beroep zal kunnen doen voor de oplossing van de psychologische en maatschappelijke problemen welke door haar toestand zijn ontstaan;
De geneesheer tot wie een vrouw zich wendt om haar zwangerschap te laten afbreken, moet:
a)
de vrouw inlichten over de onmiddellijke of toekomstige medische risico's waaraan zij zich blootstelt door het afbreken van de zwangerschap;
b)
de verschillende opvangmogelijkheden voor het kind dat geboren zal worden in herinnering brengen en, in voorkomend geval, een beroep doen op het personeel van de dienst bedoeld in het 1°, b, van dit artikel om de daar bepaalde hulp en raad te geven;
c)
zich vergewissen van de vaste wil van de vrouw om haar zwangerschap te laten afbreken.
De appreciatie van de geneesheer over de vaste wil en de noodsituatie van de zwangere vrouw, op basis waarvan hij aanvaardt de ingreep uit te voeren, kan niet meer worden aangevochten indien is voldaan aan de in dit artikel bepaalde voorwaarden.
De geneesheer kan de zwangerschapsafbreking niet eerder verrichten dan zes dagen na de eerste raadpleging en nadat de vrouw, de dag van de ingreep, schriftelijk te kennen heeft gegeven dat ze vastbesloten is de ingreep te ondergaan.
Deze verklaring moet bij het medisch dossier worden gevoegd.
Na de termijn van twaalf weken kan de zwangerschap onder de voorwaarden bepaald onder het 1°, b), het 2° en het 3° slechts worden afgebroken, indien het voltooien van de zwangerschap een ernstig gevaar inhoudt voor de gezondheid van de vrouw of indien vaststaat dat het kind dat geboren zal worden, zal lijden aan een uiterst zware kwaal die als ongeneeslijk wordt erkend op het ogenblik van de diagnose. In dat geval moet de geneesheer tot wie de vrouw zich heeft gewend, de medewerking vragen van een tweede geneesheer, wiens advies bij het dossier moet worden gevoegd.
De geneesheer of een andere bevoegde persoon van de instelling voor gezondheidszorg waar de ingreep is verricht, moet aan de vrouw de nodige voorlichting verstrekken inzake contraceptiva.
Geen geneesheer, geen verpleger of verpleegster, geen lid van het paramedisch personeel kan gedwongen worden medewerking te verlenen aan een zwangerschapsafbreking;
De geneesheer die weigert een dergelijke ingreep te verrichten, is gehouden de vrouw bij haar eerste bezoek in kennis te stellen van zijn weigering.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 2 W. 3 april 1990 (B.S., 5 april 1990) en gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 351
[De vrouw die opzettelijk een vruchtafdrijving laat verrichten buiten de voorwaarden gesteld in artikel 350, wordt gestraft met gevangenisstraf van een maand tot een jaar en met geldboete van vijftig [euro] tot tweehonderd [euro].]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 3 W. 3 april 1990 (B.S., 5 april 1990) en gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 352
[Wanneer de middelen, gebruikt met het oogmerk om vruchtafdrijving te verwekken, de dood tot gevolg hebben, wordt hij die ze met dat oogmerk heeft aangewend of aangewezen, veroordeeld tot opsluiting van vijf jaar tot tien jaar indien de vrouw daarin weliswaar heeft toegestemd doch de ingreep werd verricht buiten de voorwaarden gesteld in artikel 350, en tot opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar indien zij daar niet in heeft toegestemd.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 63 W. 23 januari 2003 (B.S., 13 maart 2003 (eerste uitg.)), met ingang van 13 maart 2003 (art. 128).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 4 W. 3 april 1990 (B.S., 5 april 1990).

Artikel 353
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 5 W. 3 april 1990 (B.S., 5 april 1990).

Hoofdstuk II

Wetshistoriek
Hoofdstuk II (art. 354 tot 360bis) opgeheven bij art. 51 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).
Artikel 354
[...]
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 56 W. 15 mei 1912 (B.S., 27-29 mei 1912).
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 52 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).

Artikel 355
[...]
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 56 W. 15 mei 1912 (B.S., 27-29 mei 1912) en gewijzigd bij art. 91 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 52 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).

Artikel 356
[...]
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 56 W. 15 mei 1912 (B.S., 27-29 mei 1912).
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 52 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).

Artikel 357
[...]
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 56 W. 15 mei 1912 (B.S., 27-29 mei 1912).
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 52 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).

Artikel 358
[...]
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 56 W. 15 mei 1912 (B.S., 27-29 mei 1912).
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 52 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).

Artikel 359
[...]
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 56 W. 15 mei 1912 (B.S., 27-29 mei 1912) en gewijzigd bij art. 91 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 52 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).

Artikel 360
[...]
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 56 W. 15 mei 1912 (B.S., 27-29 mei 1912) en impliciet gewijzigd bij art. 3 W. 10 juli 1996 (B.S., 1 augustus 1996).
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 52 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).

Artikel 360bis
[...]
]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 60 W. 15 mei 1912 (B.S., 27-29 mei 1912) en opgeheven bij art. 52 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 3 W. 5 juli 1963 (B.S., 19 juli 1963) en bij art. 92 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).

Hoofdstuk III Misdaden en wanbedrijven strekkende tot het verhinderen of vernietigen van het bewijs van de burgerlijke staat van kinderen

Artikel 361
[Met gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met geldboete van 26 [euro] tot 200 [euro] of met een van die straffen alleen wordt gestraft:
hij die gehouden is krachtens artikel 56, § 1, eerste lid, § 2, eerste lid, en § 3, van het Burgerlijk Wetboek, de geboorte van een kind aan te geven en die aangifte niet doet overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 55 en 56 van hetzelfde Wetboek;
hij die gehouden is krachtens artikel 56, § 1, tweede lid, en § 2, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek kennis te geven van een bevalling aan de ambtenaar van de burgerlijke stand en die kennisgeving niet doet overeenkomstig die bepalingen.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 W. 30 maart 1984 (B.S., 21 december 1984) en gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 362
Met de straffen, bij het vorige artikel bepaald, wordt gestraft hij die een pasgeboren kind heeft gevonden en het niet binnen drie dagen aan de ambtenaar van de burgerlijke stand heeft afgegeven, zoals bij artikel 58 van het Burgerlijk Wetboek is voorgeschreven.
Deze bepaling is niet toepasselijk op hem die erin heeft toegestemd het kind te zijnen laste te nemen en dienaangaande een verklaring heeft afgelegd bij de gemeenteoverheid van de plaats waar het kind gevonden is.

Artikel 363
[Met opsluiting van vijf jaar tot tien jaar wordt gestraft hij die een kind met een ander kind verwisselt of aan een vrouw een kind toeschrijft waarvan zij niet is bevallen.
Met gevangenisstraf van zes maanden tot vijf jaar wordt gestraft hij die het bewijs van de burgerlijke staat van een kind vernietigt of het opmaken ervan verhindert.
Dezelfde straf wordt toegepast op hen die opdracht geven om de in de vorige leden vermelde feiten te plegen, indien die opdracht is uitgevoerd.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 5 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).
Voorgeschiedenis
Impliciet gewijzigd bij art. 3 W. 10 juli 1996 (B.S., 1 augustus 1996).

Artikel 364
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 52 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).
Voorgeschiedenis
Impliciet gewijzigd bij art. 3 W. 10 juli 1996 (B.S., 1 augustus 1996).

Artikel 365
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 52 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).

Artikel 366
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 52 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).
Bijzondere bepaling
Artikel 367
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 52 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).

Hoofdstuk IV

Wetshistoriek
Hoofdstuk IV (art. 368 tot 371) opgeheven bij art. 51 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).
Artikel 368
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 52 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).

Artikel 369
[...]
Voorgeschiedenis
Impliciet gewijzigd bij art. 3 W. 10 juli 1996 (B.S., 1 augustus 1996).
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 52 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).

Artikel 369bis
[...]
]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 57 W. 15 mei 1912 (B.S., 27-29 mei 1912) en opgeheven bij art. 52 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 1 W. 20 juli 1927 (B.S., 3 augustus 1927), bij art. 91, § 2 W. 8 april 1965 (B.S., 15 april 1965) en bij art. 1 W. 31 maart 1987 (B.S., 24 april 1987).

Artikel 370
[...]
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 55 W. 15 mei 1912 (B.S., 27-29 mei 1912).
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 52 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).

Artikel 371
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 52 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).

Hoofdstuk V Aanranding van de eerbaarheid en verkrachting

Artikel 372
[Elke aanranding van de eerbaarheid, zonder geweld of bedreiging gepleegd op de persoon of met behulp van de persoon van een kind van het mannelijke of vrouwelijke geslacht beneden de volle leeftijd van zestien jaar, wordt gestraft met opsluiting [van vijf jaar tot tien jaar].
De aanranding van de eerbaarheid, zonder geweld of bedreiging door een bloedverwant in de opgaande lijn [of adoptant] gepleegd op de persoon of met behulp van de persoon van een minderjarige, zelfs indien deze de volle leeftijd van zestien jaar heeft bereikt, maar niet ontvoogd is door het huwelijk, wordt gestraft met [opsluiting] van tien jaar tot vijftien jaar.]
[Dezelfde straf wordt toegepast indien de schuldige hetzij de broer of de zus van het minderjarige slachtoffer is of ieder ander persoon die een soortgelijke positie heeft in het gezin, hetzij onverschillig welke persoon die gewoonlijk of occasioneel met het slachtoffer samenwoont en die over dat slachtoffer gezag heeft.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 48 W. 15 mei 1912 (B.S., 27-29 mei 1912) en gewijzigd bij art. 6 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).
Voorgeschiedenis
Impliciet gewijzigd bij art. 3 W. 10 juli 1996 (B.S., 1 augustus 1996).

Artikel 372bis
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 1 W. 18 juni 1985 (B.S., 8 augustus 1985).

Artikel 373
[De aanranding van de eerbaarheid, met geweld of bedreiging gepleegd op personen van het mannelijke of vrouwelijke geslacht, wordt gestraft met gevangenisstraf van zes maanden tot vijf jaar.
Wordt de aanranding gepleegd op de persoon van een minderjarige boven de volle leeftijd van zestien jaar, dan wordt de schuldige gestraft met opsluiting [van vijf jaar tot tien jaar].
Is de minderjarige geen volle zestien jaar oud, dan is de straf [opsluiting] van tien jaar tot vijftien jaar.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 49 W. 15 mei 1912 (B.S., 27-29 mei 1912) en gewijzigd bij art. 7 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).
Voorgeschiedenis
Impliciet gewijzigd bij art. 3 W. 10 juli 1996 (B.S., 1 augustus 1996).

Artikel 374
Aanranding bestaat, zodra er een begin van uitvoering is.

Artikel 375
[[Verkrachting is elke daad van seksuele penetratie van welke aard en met welk middel ook, gepleegd op een persoon die daar niet in toestemt.
Toestemming is er met name niet wanneer de daad is opgedrongen door middel van geweld, dwang of list of mogelijk is gemaakt door een onvolwaardigheid of een lichamelijk of een geestelijk gebrek van het slachtoffer.
Met opsluiting [van vijf jaar tot tien jaar] wordt gestraft ieder die de misdaad van verkrachting pleegt.]
[Wordt de misdaad gepleegd op de persoon van een minderjarige boven de volle leeftijd van zestien jaar, dan wordt de schuldige gestraft met [opsluiting] van tien jaar tot vijftien jaar.]
Wordt de misdaad gepleegd op de persoon van een kind boven de volle leeftijd van veertien jaar en beneden die van zestien jaar, dan wordt de schuldige gestraft met [opsluiting] van vijftien jaar tot twintig jaar.
[Als verkrachting met behulp van geweld wordt beschouwd elke daad van seksuele penetratie, van welke aard en met welk middel ook, die gepleegd wordt op de persoon van een kind dat de volle leeftijd van veertien jaar niet heeft bereikt. In dat geval is de straf [opsluiting] van vijftien tot twintig jaar.]
De straf is [opsluiting van twintig jaar tot dertig jaar], indien het kind geen volle tien jaar oud is.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 50 W. 15 mei 1912 (B.S., 27-29 mei 1912), gewijzigd bij art. 1 W. 14 mei 1937 (B.S., 17-19 mei 1937) en bij art. 1 W. 4 juli 1989 (B.S., 18 juli 1989) en bij art. 8 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).
Voorgeschiedenis
Impliciet gewijzigd bij art. 3 W. 10 juli 1996 (B.S., 1 augustus 1996).

Artikel 376
[Indien de verkrachting of de aanranding van de eerbaarheid de dood veroorzaakt van de persoon op wie zij is gepleegd, wordt de schuldige gestraft met [opsluiting van twintig jaar tot dertig jaar].
[Indien de verkrachting of de aanranding van de eerbaarheid is voorafgegaan door of gepaard gegaan met de handelingen bedoeld in artikel 417ter, eerste lid, of opsluiting, wordt de schuldige gestraft met opsluiting van vijftien jaar tot twintig jaar.]
Indien de verkrachting of de aanranding van de eerbaarheid gepleegd is op een persoon [van wie de kwetsbare toestand ten gevolge van de leeftijd, zwangerschap, een ziekte dan wel een lichamelijk of geestelijk gebrek of onvolwaardigheid duidelijk was of de dader bekend was], of onder bedreiging van een wapen of een op een wapen gelijkend voorwerp, wordt de schuldige gestraft met [opsluiting] van tien tot vijftien jaar.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 2 W. 4 juli 1989 (B.S., 18 juli 1989), gewijzigd bij art. 9 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)), bij art. 3 W. 14 juni 2002 (B.S., 14 augustus 2002 (tweede uitg.)) en bij art. 5 Wet 26 november 2011 (BS 23 januari 2012).
Voorgeschiedenis
Impliciet gewijzigd bij art. 3 W. 10 juli 1996 (B.S., 1 augustus 1996).

Artikel 377
[De straffen zullen worden vastgesteld als bepaald bij het tweede tot zesde lid:
als de schuldige een bloedverwant in de opgaande lijn of de adoptant van het slachtoffer, een bloedverwant in de rechte nederda-lende lijn van het slachtoffer dan wel van een broer of zus van het slachtoffer is;
als de schuldige hetzij de broer of de zus van het minderjarige slachtoffer is dan wel iedere andere persoon die een gelijkaardige positie heeft in het gezin, hetzij onverschillig welke persoon die gewoonlijk of occasioneel met het slachtoffer samenwoont en die over het slachtoffer gezag heeft;
als de schuldige tot degenen behoort die over het slachtoffer gezag hebben; als hij misbruik heeft gemaakt van het gezag of de faciliteiten die zijn functies hem verlenen; als hij arts, heelkundige, verloskundige of officier van gezondheid is aan wie het kind of iedere andere in artikel 376, derde lid, bedoelde kwetsbare persoon ter verzorging was toevertrouwd;
als de schuldige, wie hij ook zij, in de artikelen 373, 375 en 376 bedoelde gevallen door een of meer personen werd geholpen bij de uitvoering van de misdaad of het wanbedrijf.
]
[In de gevallen van artikel 372, eerste lid, en van artikel 373, tweede lid, is de straf [opsluiting] van tien jaar tot vijftien jaar;]
[...]
[In het geval van artikel 373, eerste lid, wordt het minimum van de gevangenisstraf verdubbeld;]
[In de gevallen van artikel 373, derde lid, 375, vierde lid, en 376, derde lid, bedraagt de [opsluiting] ten minste twaalf jaar;]
[In het geval van artikel 375, eerste lid, bedraagt de opsluiting ten minste zeven jaar;]
[In de gevallen van [artikel 375, vijfde en zesde lid, en van artikel 376, tweede lid] bedraagt de [opsluiting] ten minste zeventien jaar.]
[...]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 52 W. 15 mei 1912 (B.S., 27-29 mei 1912), bij art. 2, 1°, 3° en 4° W. 14 mei 1937 (B.S., 17-19 mei 1937), bij art. 2 W. 18 juni 1985 (B.S., 8 augustus 1985), bij art. 3 W. 4 juli 1989 (B.S., 18 juli 1989), bij art. 10 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)) en bij art. 6 Wet 26 november 2011 (BS 23 januari 2012).
Voorgeschiedenis
Impliciet gewijzigd bij art. 3 W. 10 juli 1996 (B.S., 1 augustus 1996).

Artikel 377bis
[In de gevallen bepaald in dit hoofdstuk kan het minimum van de bij die artikelen bepaalde straffen worden verdubbeld in geval van gevangenisstraf en met twee jaar verhoogd in geval van opsluiting, wanneer een van de drijfveren van de misdaad of het wanbedrijf bestaat in de haat tegen, het misprijzen van of de vijandigheid tegen een persoon wegens diens zogenaamd ras, zijn huidskleur, zijn afkomst, zijn nationale of etnische afstamming, zijn nationaliteit, zijn geslacht, zijn seksuele geaardheid, zijn burgerlijke staat, zijn geboorte, zijn leeftijd, zijn fortuin, zijn geloof of levensbeschouwing, zijn huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een handicap, zijn taal, zijn politieke overtuiging, [zijn syndicale overtuiging] een fysieke of genetische eigenschap of zijn sociale afkomst.]]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 7 W. 25 februari 2003 (B.S., 17 maart 2003 (eerste uitg.), err., B.S., 13 mei 2003), vervangen bij art. 33 W. 10 mei 2007 (B.S., 30 mei 2007 (tweede uitg.)) en gewijzigd bij art. 109 Wet 30 december 2009 (BS 31 december 2009 (ed. 3)), met ingang van 31 december 2009 (art. 119).

Artikel 378
[In de gevallen omschreven in dit hoofdstuk worden de schuldigen veroordeeld tot ontzetting van de rechten genoemd in [artikel 31, eerste lid].]
[De rechtbanken kunnen daarenboven de veroordeelde verbieden tijdelijk of levenslang, rechtstreeks of onrechtstreeks een rusthuis, een home, een bejaardenverblijf of elke andere structuur voor gemeenschappelijk verblijf van personen als bedoeld in artikel 376, derde lid, uit te baten, of als vrijwilliger, contractueel of statutair personeelslid dan wel als lid van de bestuurs- en beheersorganen deel uit te maken van enige instelling of vereniging waarvan de hoofdactiviteit gericht is op in artikel 376, derde lid, bedoelde kwetsbare personen. Het verbod wordt toegepast overeenkomstig artikel 389.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 11 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)), gewijzigd bij art. 16 Wet 14 april 2009 (BS 15 april 2009 (ed. 3)), met ingang van 15 april 2009 (art. 70) en bij art. 7 Wet 26 november 2011 (BS 23 januari 2012).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 90, 2° W. 8 april 1965 (B.S., 15 april 1965).

Artikel 378bis
[Publicatie en verspreiding door middel van boeken, pers, film, radio, televisie of op enige andere wijze, van teksten, tekeningen, foto's, enigerlei beelden of geluidsfragmenten waaruit de identiteit kan blijken van het slachtoffer van een in dit hoofdstuk genoemd misdrijf zijn verboden, tenzij met schriftelijke toestemming van het slachtoffer of met toestemming, ten behoeve van het opsporingsonderzoek of het gerechtelijk onderzoek, van de procureur des Konings of van de met het onderzoek belaste magistraat.
Overtredingen van dit artikel worden gestraft met gevangenisstraf van twee maanden tot twee jaar en met geldboete van driehonderd [euro] tot drieduizend [euro] of met een van die straffen alleen.]]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 4 W. 4 juli 1989 (B.S., 18 juli 1989), vervangen bij art. 12 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)) en gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Hoofdstuk VI Bederf van de jeugd en prostitutie

[...]
[...]
[...]
Wetshistoriek
Opschrift vervangen bij art. 4 W. 26 mei 1914 (B.S., 10 juni 1914).
Wetshistoriek
Oorspronkelijk art. 380 opgeheven bij art. 14, 1° W. 13 april 1995 (B.S., 25 april 1995, err., B.S., 17 juni 1995, err., B.S., 6 juli 1995).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2, I W. 21 augustus 1948 (B.S., 13-14 september 1948).
Wetshistoriek
Oorspronkelijk art. 380ter opgeheven bij art. 14, 1° W. 13 april 1995 (B.S., 25 april 1995, err., B.S., 17 juni 1995, err., B.S., 6 juli 1995).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2, III W. 21 augustus 1948 (B.S., 13-14 september 1948).
Wetshistoriek
Oorspronkelijk art. 381 opgeheven bij art. 14, 1° W. 13 april 1995 (B.S., 25 april 1995, err., B.S., 17 juni 1995, err., B.S., 6 juli 1995).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 1 W. 26 mei 1914 (B.S., 10 juni 1914).
Artikel 379
[Hij die een aanslag tegen de zeden pleegt doordat hij, ten einde eens anders driften te voldoen, de ontucht, het bederf of de prostitutie van een minderjarige van het mannelijke of vrouwelijke geslacht opwekt, begunstigt of vergemakkelijkt, wordt gestraft met opsluiting [van vijf jaar tot tien jaar] en met geldboete van vijfhonderd [euro] tot vijfentwintigduizend [euro].
Hij wordt gestraft met [opsluiting] van tien jaar tot vijftien jaar en met geldboete van vijfhonderd [euro] tot vijftigduizend [euro], indien de minderjarige geen volle zestien jaar oud is.
De straf is [opsluiting] van vijftien jaar tot twintig jaar en geldboete van duizend [euro] tot honderdduizend [euro], indien de minderjarige geen volle [veertien jaar] oud is.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 2 W. 13 april 1995 (B.S., 25 april 1995, err., B.S., 17 juni 1995, err., B.S., 6 juli 1995) en gewijzigd bij art. 13 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)) en bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 1 W. 26 mei 1914 (B.S., 10 juni 1914) en impliciet gewijzigd bij art. 3 W. 10 juli 1996 (B.S., 1 augustus 1996)).

Artikel 380

[§ 1

Met gevangenisstraf van een jaar tot vijf jaar en met geldboete van vijfhonderd [euro] tot vijfentwintigduizend [euro] wordt gestraft:
hij die, ten einde eens anders driften te voldoen, een meerderjarige zelfs met zijn toestemming, aanwerft, meeneemt, wegbrengt of bij zich houdt met het oog op het plegen van ontucht of prostitutie;
hij die een huis van ontucht of prostitutie houdt;
hij die kamers of enige andere ruimte verkoopt, verhuurt of ter beschikking stelt met het oog op prostitutie met de bedoeling een abnormaal profijt te realiseren;
hij die, op welke manier ook, eens anders ontucht of prostitutie exploiteert.

§ 2

Poging tot de in § 1 bedoelde misdrijven wordt gestraft met gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar en met geldboete van honderd [euro] tot vijfduizend [euro].

§ 3

Met [opsluiting] van tien jaar tot vijftien jaar en met geldboete van vijfhonderd [euro] tot vijftigduizend [euro] wordt gestraft het plegen van de in § 1 bedoelde misdrijven wanneer de dader daarbij:
direct of indirect gebruikt maakt van listige kunstgrepen, geweld, bedreigingen of enige andere vorm van dwang;
of misbruik maakt van [de kwetsbare toestand waarin een persoon verkeert ten gevolge van zijn onwettige of precaire administratieve toestand, zijn leeftijd, zwangerschap, een ziekte dan wel een lichamelijk of geestelijk gebrek of onwaardigheid].

§ 4

Met [opsluiting] van tien jaar tot vijftien jaar en met geldboete van duizend [euro] tot honderdduizend [euro] wordt gestraft:
hij die, ten einde eens anders driften te voldoen, rechtstreeks of via een tussenpersoon, een minderjarige [...], zelfs met zijn toestemming aanwerft, meeneemt, wegbrengt of bij zich houdt met het oog op het plegen van ontucht of prostitutie;
hij die, rechtstreeks of via een tussenpersoon, een huis van ontucht of prostitutie houdt waar minderjarigen prostitutie of ontucht plegen;
hij die kamers of enige andere ruimte verkoopt, verhuurt of ter beschikking stelt van een minderjarige met het oog op ontucht of prostitutie met de bedoeling een abnormaal profijt te realiseren;
hij die, op welke manier ook, de ontucht of prostitutie van een minderjarige [...] exploiteert;
[hij die door de overhandiging, het aanbod of de belofte van een materieel of financieel voordeel ontucht of prostitutie van een minderjarige heeft verkregen.]

§ 5

De misdrijven bedoeld in § 4 worden gestraft met [opsluiting] van vijftien jaar tot twintig jaar en met geldboete van duizend [euro] tot honderdduizend [euro] als zij ten aanzien van een minderjarige [onder de zestien jaar] worden gepleegd.]

[§ 6

Hij die ontucht of prostitutie van een minderjarige bijwoont, wordt gestraft met gevangenisstraf van een maand tot twee jaar en met geldboete van honderd [euro] tot tweeduizend [euro].]

[§ 7

De boete wordt zo veel keer toegepast als er slachtoffers zijn.
]
Wetshistoriek
Oorspronkelijk art. 380bis vervangen bij art. 3 W. 13 april 1995 (B.S., 25 april 1995, err., B.S., 17 juni 1995, err., B.S., 6 juli 1995) en vernummerd tot art. 380 bij art. 14 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).
§ 1 gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).
§ 2 gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).
§ 3, enig lid:
inleidende bepaling gewijzigd bij art. 14, 1° W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)) en bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9);
2° gewijzigd bij art. 8 Wet 26 november 2011 (BS 23 januari 2012).
§ 4, enig lid:
inleidende bepaling gewijzigd bij art. 14, 1° W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)) en bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9);
1° gewijzigd bij art. 14, 2° W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.));
4° gewijzigd bij art. 14, 2° W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.));
5° ingevoegd bij art. 14, 3° W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).
§ 5 gewijzigd bij art. 14, 4° W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)) en bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).
§ 6 ingevoegd bij art. 14, 5° W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)) en gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).
§ 7 ingevoegd bij art. 2 Wet 24 juni 2013 (BS 23 juli 2013).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2, I W. 21 augustus 1948 (B.S., 13-14 september 1948) en impliciet gewijzigd bij art. 3 W. 10 juli 1996 (B.S., 1 augustus 1996)).

Artikel 380bis
Met gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met geldboete van zesentwintig [euro] tot vijfhonderd [euro] wordt gestraft hij die in een openbare plaats door woorden, gebaren of tekens iemand tot ontucht aanzet. De straf wordt verdubbeld als het misdrijf tegenover een minderjarige wordt gepleegd.
[...]]
Wetshistoriek
Oorspronkelijk art. 380quater ingevoegd bij art. 3 W. 21 augustus 1948 (B.S., 13-14 september 1948), gewijzigd bij art. 2 W. 27 maart 1995 (B.S., 25 april 1995), vernummerd tot art. 380bis bij art. 15 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)) en gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 14 W. 9 maart 1993 (B.S., 24 april 1993).

Artikel 380ter

§ 1

Met gevangenisstraf van twee maanden tot twee jaar en met geldboete van tweehonderd [euro] tot tweeduizend [euro] wordt gestraft hij die op enigerlei wijze, direct of indirect, reclame maakt of doet maken, uitgeeft, verdeeldt of verspreidt voor een aanbod van diensten van seksuele aard [...], indien die reclame specifiek gericht is op minderjarigen of indien zij gewag maakt van diensten aangeboden door minderjarigen of door personen van wie wordt beweerd dat zij minderjarig zijn, zelfs indien hij zijn aanbod verheelt onder bedekte bewoordingen.
Indien de in het eerste lid bedoelde reclame tot doel of tot gevolg heeft, direct of indirect, dat prostitutie of ontucht van een minderjarige of zijn exploitatie voor seksuele doeleinden wordt vergemakkelijkt, is de straf drie maanden tot drie jaar gevangenisstraf en geldboete van driehonderd [euro] tot drieduizend [euro].

§ 2

Met gevangenisstraf van een maand tot een jaar en met geldboete van honderd [euro] tot duizend [euro] wordt gestraft hij die op enigerlei wijze, direct of indirect, reclame maakt of doet maken, uitgeeft, verdeelt of verspreidt voor een aanbod van diensten van seksuele aard [...], die worden verleend bij wege van een of ander telecommunicatiemiddel, zelfs indien hij zijn aanbod verheelt onder bedekte bewoordingen.

§ 3

In de gevallen die niet zijn omschreven in de §§ 1 en 2, wordt gestraft met gevangenisstraf van een maand tot een jaar en met geldboete van honderd [euro] tot duizend [euro], hij die door enig reclamemiddel, zelfs indien hij de aard van zijn aanbod of zijn vraag verheelt onder bedekte bewoordingen, kenbaar maakt dat hij zich aan prostitutie overgeeft, de prostitutie van anderen vergemakkelijkt of wenst in betrekking te komen met iemand die zich aan ontucht overgeeft.
Met dezelfde straffen wordt gestraft hij die door enig reclamemiddel aanzet, door de toespeling die erop wordt gemaakt, tot de seksuele exploitatie van minderjarigen of meerderjarigen, of van zulke reclame gebruik maakt naar aanleiding van een aanbod van diensten.]
Wetshistoriek
Oorspronkelijk art. 380quinquies ingevoegd bij art. 1 W. 27 maart 1995 (B.S., 25 april 1995) en vernummerd tot art. 380ter bij art. 16 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).
§ 1 gewijzigd bij art. 16 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)) en bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).
§ 2 gewijzigd bij art. 16 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)) en bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).
§ 3 gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 381
[De misdrijven bedoeld in de artikelen 379 en 380, §§ 3 en 4, worden gestraft met opsluiting van vijftien jaar tot twintig jaar en met geldboete van duizend [euro] tot honderdduizend [euro] en de misdrijven bedoeld in artikel 380, § 5, worden gestraft met opsluiting van zeventien jaar tot twintig jaar en met geldboete van duizend [euro] tot honderdduizend [euro], indien ze daden betreffen van deelneming aan de hoofdbedrijvigheid of bijkomende bedrijvigheid van een vereniging, ongeacht of de schuldige de hoedanigheid van leidend persoon heeft of niet.]]
Wetshistoriek
Oorspronkelijk art. 381bis ingevoegd bij art. 4 W. 13 april 1995 (B.S., 25 april 1995, err., B.S., 17 juni 1995, err., B.S., 6 juli 1995), vernummerd tot art. 381 en vervangen bij art. 17 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)) en gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).
Voorgeschiedenis
Impliciet gewijzigd bij art. 3 W. 10 juli 1996 (B.S., 1 augustus 1996)).

Artikel 382

[§ 1

In de gevallen bedoeld in de artikelen 379 en 380 worden de schuldigen bovendien veroordeeld tot ontzetting van de rechten genoemd in [artikel 31, eerste lid].

§ 2

De rechtbanken kunnen tegen de personen die wegens een misdrijf bepaald bij artikel 380, §§ 1 tot 3, veroordeeld worden, het verbod uitspreken om gedurende een jaar tot drie jaar een drankgelegenheid, een bureau voor arbeidsbemiddeling, een onderneming van vertoningen, een zaak voor verhuur of verkoop van visuele dragers, een hotel, een bureau voor verhuur van gemeubileerde kamers of appartementen, een reisbureau, een huwelijksbureau, een adoptieinstelling, een instelling waaraan de bewaring van minderjarigen wordt toevertrouwd, een bedrijf dat leerlingen en jeugdgroepen vervoert, een gelegenheid voor ontspanning of vakantie, of een inrichting die lichaamsverzorging of psychologische begeleiding aanbiedt, hetzij persoonlijk, hetzij door bemiddeling van een tussenpersoon, uit te baten of er, in welke hoedanigheid ook, werkzaam te zijn.
In geval van een tweede veroordeling wegens een misdrijf bepaald in artikel 380, §§ 1 tot 3, kan het verbod voor een termijn van een jaar tot twintig jaar worden uitgesproken.
In geval van een veroordeling wegens een misdrijf bepaald bij de artikelen 379 en 380, §§ 4 en 5, kan het verbod voor een termijn van een jaar tot twintig jaar worden uitgesproken.

§ 3

Zonder rekening te houden met de hoedanigheid van natuurlijke persoon of rechtspersoon van de uitbater, eigenaar, huurder of zaakvoerder, kan de rechtbank de sluiting bevelen van de inrichting waar de misdrijven zijn gepleegd, voor een termijn van een maand tot drie jaar.
Wanneer de veroordeelde eigenaar, uitbater, huurder noch zaakvoerder is van de inrichting, kan de sluiting enkel worden bevolen indien de ernst van de concrete omstandigheden dit vereist, en dit voor een termijn van maximaal twee jaar, na dagvaarding van de eigenaar, de uitbater, de huurder of de zaakvoerder op vordering van het openbaar ministerie.
De dagvaarding voor de rechtbank wordt in het hypotheekkantoor van het gebied waar de goederen gelegen zijn, overgeschreven ten verzoeke van de deurwaarder die het exploot heeft opgemaakt.
De dagvaarding vermeldt de kadastrale omschrijving van het betrokken onroerende goed en identificeert de eigenaar ervan in de vorm en volgens de sanctie bepaald in artikel 12 van de wet van 10 oktober 1913 houdende wijzigingen in de hypotheekwet en in de wet op de gedwongen onteigeningen en regelende de herinrichting van de bewaring der hypotheken.
Iedere in de zaak gewezen beslissing wordt in de kant van de overgeschreven dagvaarding vermeld op de wijze bepaald in artikel 84 van de hypotheekwet. De griffier doet de uittreksels en de verklaring dat er geen rechtsmiddelen aangewend zijn aan de hypotheekbewaarder toekomen.

§ 4

Artikel 389 is van toepassing op deze bepaling.]
Wetshistoriek
Art. vervangen bij art. 18 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).
§ 1 gewijzigd bij art. 17 Wet 14 april 2009 (BS 15 april 2009 (ed. 3)), met ingang van 15 april 2009 (art. 70).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 1 W. 26 mei 1914 (B.S., 10 juni 1914), bij art. 4, I W. 21 augustus 1948 (B.S., 13-14 september 1948), bij art. 1 W. 28 juli 1962 (B.S., 5 september 1962), bij art. 90, 2° W. 8 april 1965 (B.S., 15 april 1965) en bij art. 5 W. 13 april 1995 (B.S., 25 april 1995, err., B.S., 17 juni 1995, err., B.S., 6 juli 1995).

Artikel 382bis
[Onverminderd de toepassing van artikel 382 kan elke veroordeling wegens feiten bedoeld in de artikelen 372 tot 377, 379 tot 380ter, 381 en 383 tot 387, gepleegd op de persoon van een minderjarige of met zijn deelneming, de ontzetting meebrengen van het recht om, voor een termijn van een jaar tot twintig jaar:
in welke hoedanigheid ook deel te nemen aan onderwijs in een openbare of particuliere instelling die minderjarigen opvangt;
deel uit te maken, als vrijwilliger, als lid van het statutair of contractueel personeel of als lid van de organen van bestuur en beheer, van elke rechtspersoon of feitelijke vereniging waarvan de activiteit in hoofdzaak op minderjarigen gericht is;
een activiteit toegewezen te krijgen die de veroordeelde in een vertrouwens- of een gezagsrelatie tegenover minderjarigen plaatst, als vrijwilliger, als lid van het statutair of contractueel personeel of als lid van de organen van bestuur en beheer, van elke rechtspersoon of feitelijke vereniging;
[te wonen, te verblijven of zich op te houden in de door de bevoegde rechter bepaalde aangewezen zone. De oplegging van die maatregel moet met bijzondere redenen worden omkleed en rekening houden met de ernst van de feiten en met de reclasseringsmogelijkheden voor de veroordeelde.]
Artikel 389 is van toepassing op deze bepaling.]]
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 3 W. 13 april 1995 (B.S., 25 april 1995, err., B.S., 17 juni 1995, err., B.S., 6 juli 1995) en vervangen bij art. 20 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).
Lid 1, 4° ingevoegd bij art. 5 Wet 14 december 2012 (BS 22 april 2013).

Artikel 382ter
De bijzondere verbeurdverklaring zoals bedoeld in artikel 42, 1°, kan worden toegepast zelfs wanneer de zaken waarop zij betrekking heeft, niet het eigendom van de veroordeelde zijn.]
Wetshistoriek
Oorspronkelijk art. 382bis ingevoegd bij art. 6 W. 13 april 1995 houdende bepalingen tot bestrijding van de mensenhandel en van de kinderpornografie (B.S., 25 april 1995, err., B.S., 17 juni 1995, err., B.S., 6 juli 1995) en vernummerd tot art. 382ter bij art. 19 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).

Artikel 382quater
Wanneer een dader die veroordeeld is voor de in de artikelen 372 tot 377, 379 tot 380ter en 381 bedoelde feiten, wegens zijn hoedanigheid of beroep contact heeft met minderjarigen en er een werkgever, rechtspersoon of een overheid die over hem het tuchtrechtelijk gezag uitoefent, bekend is, dan kan de rechter de overzending bevelen van het strafrechtelijk gedeelte van het beschikkend gedeelte van deze rechterlijke beslissing aan de desbetreffende werkgever, rechtspersoon of tuchtrechtelijke overheid. Die maatregel wordt hetzij ambtshalve genomen, hetzij op verzoek van de burgerlijke partij of van het openbaar ministerie, bij een met bijzondere redenen omklede rechterlijke beslissing wegens de ernst van de feiten, het vermogen tot reclassering of het risico op recidive.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 4 Wet 14 december 2012 (BS 22 april 2013).

Hoofdstuk VII Openbare schennis van de goede zeden

Artikel 383
Hij die liederen, vlugschriften of andere geschriften, al dan niet gedrukt, afbeeldingen of prenten, die strijdig zijn met de goede zeden, tentoonstelt, verkoopt of verspreidt, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete van zesentwintig [euro] tot vijfhonderd [euro].
[Met dezelfde straffen wordt gestraft hij die schunnigheden zingt, leest, voordraagt, ten gehore brengt of uit, in de openbare bijeenkomsten of plaatsen bedoeld in artikel 444, tweede lid.]
[Met dezelfde straffen wordt gestraft:
Hij die, met het oog op de handel of de verspreiding, liederen, vlugschriften, geschriften, afbeeldingen of prenten, die strijdig zijn met de goede zeden, vervaardigt, in voorraad heeft, invoert of doet invoeren, vervoert of doet vervoeren, aan een vervoer- of een distributieagent overhandigt, door enig publiciteitsmiddel bekendmaakt;
Hij die zinnebeelden of voorwerpen, die strijdig zijn met de goede zeden, tentoonstelt, verkoopt of verspreidt, ze met het oog op de handel of de verspreiding vervaardigt of in voorraad heeft, invoert of doet invoeren, vervoert of doet vervoeren, aan een vervoer- of een distributieagent overhandigt, door enig publiciteitsmiddel bekendmaakt];
[Hij die, hetzij door het tentoonstellen, verkopen of verspreiden van geschriften, al dan niet gedrukt, hetzij door enig ander publiciteitsmiddel, het gebruik van enig middel om vruchtafdrijving te veroorzaken aanprijst, aanwijzingen verstrekt omtrent de wijze waarop het wordt aangeschaft of gebruikt, of personen die het toepassen, doet kennen met het doel hen aan te bevelen;
Hij die artsenijen of tuigen, speciaal bestemd om vruchtafdrijving te veroorzaken of als zodanig voorgesteld, tentoonstelt, verkoopt, verspreidt, vervaardigt of doet vervaardigen, doet invoeren, doet vervoeren, aan een vervoer- of een distributieagent overhandigt, door enig publiciteitsmiddel bekendmaakt;]
[...]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 1 W. 29 januari 1905 (B.S., 4 februari 1905), bij art. 1 W. 20 juni 1923 (B.S., 25-28 juni 1923), bij art. 1 W. 14 juni 1926 (B.S., 21-22 juni 1926), bij enig art. W. 9 juli 1973 (B.S., 9 augustus 1973) en bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 383bis

§ 1

[Onverminderd de toepassing van de artikelen 379 en 380 wordt hij die zinnebeelden, voorwerpen, films, foto's, dia's of andere beelddragers die houdingen of seksuele handelingen met pornografisch karakter voorstellen waarbij minderjarigen betrokken zijn of worden voorgesteld, tentoonstelt, verkoopt, verhuurt, verspreidt, uitzendt of overhandigt, ze met het oog op de handel of de verspreiding vervaardigt of in voorraad heeft, invoert of doet invoeren, aan een vervoer- of een distributieagent overhandigt, gestraft met opsluiting van vijf jaar tot tien jaar en met geldboete van vijfhonderd [euro] tot tienduizend [euro].]

§ 2

Hij die wetens de in § 1 bedoelde zinnebeelden, voorwerpen, films, foto's, dia's of andere beelddragers bezit [of zich, met kennis van zaken, via een informaticasysteem of enig ander technologisch middel, de toegang daartoe verschaft], wordt gestraft met gevangenisstraf van een maand tot een jaar en met geldboete van honderd [euro] tot duizend [euro].

§ 3

Het in § 1 bedoelde misdrijf wordt gestraft met [opsluiting] van tien jaar tot vijftien jaar en met geldboete van vijfhonderd [euro] tot vijftigduizend [euro] indien het een daad van deelneming aan de hoofd- of bijkomende bedrijvigheid van een vereniging betreft, ongeacht of de schuldige de hoedanigheid van leidend persoon heeft of niet.

§ 4

De bijzondere verbeurdverklaring zoals bedoeld in artikel 42, 1°, kan worden toegepast voor de misdrijven bedoeld in de §§ 1 en 2, zelfs wanneer de zaken waarop zij betrekking heeft, niet het eigendom van de veroordeelde zijn.

§ 5

[De artikelen 382 en 389 zijn van toepassing] op de in §§ 1 en 3 bedoelde misdrijven.]
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 7 W. 13 april 1995 (B.S., 25 april 1995, err., B.S., 17 juni 1995, err., B.S., 6 juli 1995).
§ 1 vervangen bij art. 21, 1° W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)) en gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).
§ 2 gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9) en bij art. 7 Wet 30 november 2011 (BS 20 januari 2012 (ed. 2)), met ingang van 30 januari 2012 (art. 12).
§ 3 gewijzigd bij art. 21, 2° W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)) en bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).
§ 5 gewijzigd bij art. 21, 3° W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).
Voorgeschiedenis
Impliciet gewijzigd bij art. 3 W. 10 juli 1996 (B.S., 1 augustus 1996)).

Artikel 384
[[In de gevallen bedoeld in artikel 383] wordt de vervaardiger van het geschrift, de afbeelding, de prent of het voorwerp gestraft met gevangenisstraf van een maand tot een jaar en met geldboete van vijftig [euro] tot duizend [euro].]
Wetshistoriek
Art. vervangen bij art. 2 W. 14 juni 1926 (B.S., 21-22 juni 1926) en gewijzigd bij art. 22 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)) en bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 385
Hij die in het openbaar de zeden schendt door handelingen die de eerbaarheid kwetsen, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar en met geldboete van zesentwintig [euro] tot vijfhonderd [euro].
[Wordt de schennis gepleegd in [aanwezigheid] van een [minderjarige] beneden de volle leeftijd van zestien jaar, dan is de straf gevangenisstraf van een maand tot drie jaar en geldboete van honderd [euro] tot duizend [euro].]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 53 W. 15 mei 1912 (B.S., 27-29 mei 1912) , bij art. 23, 1° en 2° W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)) en bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 386
[Indien de misdrijven, omschreven in artikel 383, zijn gepleegd tegenover minderjarigen, is de gevangenisstraf zes maanden tot twee jaar en de geldboete duizend [euro] tot vijfduizend [euro].
In hetzelfde geval kunnen de straffen, bepaald in het eerste lid van dat artikel, worden verdubbeld, onverminderd de toepassing van artikel 385, tweede lid.]
Redactionele opmerking
Men leze het tweede lid als volgt: “In hetzelfde geval kunnen de straffen, bepaald in het eerste lid van artikel 385, worden verdubbeld, onverminderd de toepassing van het tweede lid van dat artikel 385”.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 2 W. 28 juli 1962 (B.S., 5 september 1962) en gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 387
[Met gevangenisstraf van zes maanden tot twee jaar en met geldboete van duizend [euro] tot vijfduizend [euro] wordt gestraft hij die aan minderjarigen [...] oneerbare prenten, afbeeldingen of voorwerpen die hun verbeelding kunnen prikkelen, verkoopt of uitdeelt, of dergelijke prenten, afbeeldingen of voorwerpen op of aan de openbare weg tentoonstelt.
[...]]
Wetshistoriek
Oorspronkelijk art. 386bis vervangen bij art. 2 W. 28 juli 1962 (B.S., 5 september 1962), vernummerd tot art. 387 en gewijzigd bij art. 24 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)) en bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 388
[De gevallen bepaald in dit hoofdstuk kunnen de schuldigen bovendien worden veroordeeld tot ontzetting van de rechten genoemd in [artikel 31, eerste lid].
In geval van veroordeling op grond van artikel 386, eerste lid, of artikel 387 en indien het misdrijf gepleegd is bij het exploiteren van een boekhandel, een antiquariaat, een handel in fotoartikelen of in materiaal vereist voor de totstandkoming van iedere soort van visuele drager of een onderneming van vertoningen, kan de sluiting van de inrichting worden bevolen voor een maand tot drie maanden.
In geval van een tweede veroordeling wegens een van de in het tweede lid bedoelde feiten, gepleegd binnen een termijn van drie jaar na de eerste veroordeling, kan de sluiting worden bevolen voor drie maanden tot zes maanden.
In geval van een derde veroordeling wegens dezelfde feiten, gepleegd binnen een termijn van vijf jaar na de tweede veroordeling, kan de definitieve sluiting worden bevolen. In dit laatste geval kunnen de hoven en rechtbanken bovendien tegen de veroordeelden het verbod uitspreken om een boekhandel, een antiquariaat, een handel in fotoartikelen of in materiaal vereist voor de totstandkoming van iedere soort van visuele drager, een onderneming van vertoningen of een of meer handelszaken of ondernemingen als hier bedoeld, hetzij persoonlijk, hetzij door bemiddeling van een tussenpersoon, te exploiteren of er, in welke hoedanigheid ook, werkzaam te zijn.
Wanneer de veroordeelde eigenaar, uitbater, huurder noch zaakvoerder is van de inrichting, kan de sluiting enkel worden bevolen indien de ernst van de concrete omstandigheden dit vereist. In dit geval is artikel 382, § 3, tweede tot vijfde lid, van toepassing.
Artikel 389 is van toepassing op deze bepaling.]]
Wetshistoriek
Oorspronkelijk art. 386ter ingevoegd bij art. 3 W. 28 juli 1962 (B.S., 5 september 1962), vernummerd tot art. 388 en vervangen bij art. 25 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)) en gewijzigd bij art. 18 Wet 14 april 2009 (BS 15 april 2009 (ed. 3)), met ingang van 15 april 2009 (art. 70).

Artikel 389

[§ 1

De tijd van de ontzetting uitgesproken met toepassing van de artikelen 378, 382, § 1, 382bis en 388, eerste lid, gaat in op de dag van de veroordeling met uitstel of op de dag dat de veroordeelde zijn gevangenisstraf heeft ondergaan of dat zijn straf verjaard is ingeval hiervoor geen uitstel is verleend en, in geval van vervroegde invrijheidstelling, op de dag van zijn invrijheidstelling voorzover deze niet herroepen wordt.
Niettemin heeft het op grond van artikel 382, § 2, uitgesproken verbod zijn gevolgen met ingang van de dag waarop de op tegenspraak of bij verstrek gewezen veroordeling onherroepelijk is geworden.

§ 2

Elke inbreuk op de beschikking van het vonnis of arrest dat een verbod of ontzetting uitspreekt met toepassing van de artikelen bedoeld in § 1, wordt gestraft met gevangenisstraf van een maand tot zes maanden en met geldboete van honderd [euro] tot duizend [euro] of met een van die straffen alleen.

§ 3

De sluiting uitgesproken overeenkomstig de artikelen 382, § 3, en 388 heeft haar gevolgen met ingang van de dag waarop de op tegenspraak of bij verstek gewezen veroordeling onherroepelijk is geworden.

§ 4

Elke inbreuk op de beschikking van het vonnis of arrest dat de sluiting van een inrichting beveelt met toepassing van de artikelen bedoeld in § 3, wordt gestraft met gevangenisstraf van drie maanden tot drie jaar en met geldboete van duizend [euro] tot vijfduizend [euro] of met een van die straffen alleen.]
Wetshistoriek
Art. opgeheven bij art. 2 W. 28 oktober 1974 (B.S., 29 november 1974) en opnieuw opgenomen bij art. 26 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).
§§ 2 en 4 gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Hoofdstuk VIII Dubbel huwelijk

[...]
[...]
[...]
Wetshistoriek
Opschrift vervangen bij art. 27 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).
Wetshistoriek
Oorspronkelijk art. 387 opgeheven bij art. 1 W. 20 mei 1987 (B.S., 12 juni 1987).
Wetshistoriek
Oorspronkelijk art. 388 opgeheven bij art. 2 W. 28 oktober 1974 (B.S., 29 november 1974).
Wetshistoriek
Oorspronkelijk art. 389 opgeheven bij art. 2 W. 28 oktober 1974 (B.S., 29 november 1974).
Artikel 390
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 1 W. 20 mei 1987 (B.S., 12 juni 1987).

Artikel 391
Hij die, door de banden van het huwelijk verbonden, een ander huwelijk aangaat vóór de ontbinding van het voorgaande, wordt gestraft met [opsluiting van vijf jaar tot tien jaar].
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 64 W. 23 januari 2003 (B.S., 13 maart 2003 (eerste uitg.)), met ingang van 13 maart 2003 (art. 128).

Hoofdstuk IX Verlating van familie

Wetshistoriek
Hoofdstuk IX (art. 391bis) ingevoegd bij art. 1 W. 14 januari 1928 (B.S., 26 januari 1928).
Artikel 391bis
[Met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete van vijftig [euro] tot vijfhonderd [euro] of met een van die straffen alleen, onverminderd de toepassing van strengere straffen, indien daartoe grond bestaat, wordt gestraft hij die, na door een rechterlijke beslissing waartegen geen verzet of hoger beroep meer openstaat, te zijn veroordeeld om een uitkering tot onderhoud te betalen aan zijn echtgenoot, aan zijn bloedverwanten in de nederdalende of in de opgaande lijn, meer dan twee maanden vrijwillig in gebreke blijft de termijnen ervan te kwijten.
[Met dezelfde straffen wordt gestraft hij die, in de omstandigheden omschreven in het eerste lid, niet voldoet aan de verplichtingen bepaald in de artikelen 203bis, 206, 207, 301, 303, [...], 336[en 353-14 van het Burgerlijk Wetboek] en in de artikelen 1288, 3° en 4°, [...], van het Gerechtelijk Wetboek.]
Dezelfde straffen zijn van toepassing op de echtgenoot die zich vrijwillig geheel of ten dele onttrekt aan de gevolgen van de machtiging door de rechter verleend krachtens [de artikelen 203ter, 221 en [301, § 11, ]van het Burgerlijk Wetboek en 1280, vijfde lid, [...] van het Gerechtelijk Wetboek], wanneer tegen die machtiging geen verzet of hoger beroep meer openstaat.
Hetzelfde geldt voor de echtgenoot die, na te zijn veroordeeld, hetzij tot een van de verplichtingen op de niet-nakoming waarvan door de eerste twee leden van dit artikel straf is gesteld, hetzij ingevolge [de artikelen 203ter, 221 en [301, § 11,] van het Burgerlijk Wetboek en 1280, vijfde lid, [...] van het Gerechtelijk Wetboek] zich vrijwillig ervan onthoudt de door de sociale wetgeving voorgeschreven formaliteiten te vervullen en zijn echtgenoot of zijn kinderen aldus berooft van de voordelen waarop zij aanspraak konden maken.
[Dezelfde straffen zijn van toepassing op elke bloedverwant in de rechte nederdalende lijn die veroordeeld is tot onderhoudsplicht, en die vrijwillig nalaat de door de sociale wetgeving voorgeschreven formaliteiten te vervullen en aldus een bloedverwant in de opgaande lijn berooft van de voordelen waarop deze aanspraak kon maken.]
[Dezelfde straffen gelden voor eenieder die het toezicht op de gezinsbijslag of andere sociale uitkeringen vrijwillig belemmert, door na te laten de nodige documenten te bezorgen aan de instellingen belast met de vereffening van die uitkeringen, door valse of onvolledige aangiften te doen, of door de bestemming te wijzigen die de persoon of de overheid, aangewezen overeenkomstig artikel 29 van [de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade], eraan gegeven heeft.]
In geval van een tweede veroordeling wegens een van de in dit artikel omschreven misdrijven, gepleegd binnen een termijn van vijf jaar te rekenen van de eerste, kunnen de straffen worden verdubbeld.]]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 1 W. 5 juli 1963 (B.S., 19 juli 1963), gewijzigd bij art. 93 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987), bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9), bij art. 6 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))), bij art. 2 W. 10 augustus 2005 (B.S., 2 september 2005 (eerste uitg.)), met ingang van 2 september 2005 (art. 14), bij art. 21 W. 15 mei 2006 (B.S., 2 juni 2006 (tweede uitg.)), met ingang van 16 oktober 2006 (art. 1 K.B. 28 september 2006 (B.S., 29 september 2006 (vierde uitg.))), bij art. 40, 1° tot 3° W. 27 april 2007 (B.S., 7 juni 2007), met ingang van 1 september 2007 (art. 44) en bij art. 9 Wet 26 november 2011 (BS 23 januari 2012).

Artikel 391ter
Wanneer een persoon meer dan twee maanden in gebreke is gebleven te voldoen aan een van de verplichtingen op de niet-nakoming waarvan bij artikel 391bis straf is gesteld, kan hij voor de vrederechter worden opgeroepen op verzoek van belanghebbenden of van het openbaar ministerie. De oproeping geschiedt door middel van een aangetekende brief, door de griffier getekend en verzonden met een bericht van ontvangst.
De vrederechter neemt de verklaringen van de partijen af en maakt van een en ander een proces-verbaal op, dat hij aan de procureur des Konings doet toekomen.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 5 juli 1963 (B.S., 19 juli 1963).

Hoofdstuk X Misdrijven en wanbedrijven inzake adoptie

Wetshistoriek
Hoofdstuk X (art. 391quater en 391quinquies) ingevoegd bij art. 7 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).
Artikel 391quater
Met een gevangenisstraf van een maand tot een jaar en met geldboete van zesentwintig euro tot vijfhonderd euro of met een van die straffen alleen wordt gestraft hij die voor zichzelf, met bedrieglijk inzicht, een adoptie heeft verkregen of proberen te verkrijgen die strijdig is met de bepalingen van de wet.
Bij herhaling binnen drie jaar te rekenen van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van veroordeling wegens overtreding van het bepaalde in het eerste lid kunnen deze straffen worden verdubbeld.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 7 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).

Artikel 391quinquies
Met een gevangenisstraf van een jaar tot vijf jaar en met geldboete van vijfhonderd euro tot vijfentwintigduizend euro of met een van die straffen alleen wordt gestraft hij die bij een adoptie als tussenpersoon is opgetreden en voor een derde een adoptie heeft verkregen of proberen te verkrijgen zonder lid te zijn van een daartoe vooraf door de bevoegde gemeenschap erkende adoptiedienst of die als lid van een erkende adoptiedienst voor een derde een adoptie heeft verkregen of proberen te verkrijgen die strijdig is met de bepalingen van de wet.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 7 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))).

Hoofdstuk XI Gedwongen huwelijk en gedwongen wettelijke samenwoning

Wetshistoriek
Hoofdstuk XI (art. 391sexies) ingevoegd bij art. 2 W. 25 april 2007 (B.S., 15 juni 2007 (derde uitg.)).
Opschrift gewijzigd bij art. 13 Wet 2 juni 2013 (BS 23 september 2013).
Artikel 391sexies
Hij die iemand door geweld of bedreiging dwingt een huwelijk aan te gaan, wordt gestraft met gevangenisstraf [van drie maanden tot vijf jaar en met geldboete van tweehonderdvijftig euro tot vijfduizend euro].
De poging wordt gestraft met gevangenisstraf [van twee maanden tot drie jaar en met geldboete van honderdvijfentwintig euro tot tweeduizend vijfhonderd euro].]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 14, 1° en 2° Wet 2 juni 2013 (BS 23 september 2013).
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 25 april 2007 (B.S., 15 juni 2007 (derde uitg.)).

Artikel 391septies
Hij die iemand door geweld of bedreiging dwingt een wettelijke samenwoning aan te gaan, wordt gestraft met gevangenisstraf van drie maanden tot vijfjaar en met geldboete van tweehonderdvijftig euro tot vijfduizend euro.
De poging wordt gestraft met gevangenisstraf van twee maanden tot drie jaar en met geldboete van honderdvijfentwintig euro tot tweeduizend vijfhonderd euro.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 15 Wet 2 juni 2013 (BS 23 september 2013).

Artikel 391octies

§ 1

De rechter die een veroordeling uitspreekt op basis van de artikelen 391sexies of 391septies of die de schuld vaststelt voor een inbreuk op deze bepalingen, kan ook de nietigheid van het huwelijk of van de wettelijke samenwoning uitspreken, op vordering van de procureur des Konings of van enige in het geding belanghebbende partij.

§ 2

Een vonnis kan aan de echtgenoten of aan de wettelijk samenwonenden slechts worden tegengeworpen, indien zij in het geding partij zijn geweest of daarin zijn geroepen.
Het openbaar ministerie kan de echtgenoot of echtgenoten of de wettelijk samenwonende of wettelijk samenwonenden, die geen partij zijn in in het geding, gedwongen laten tussenkomen.
De tussenkomst verleent hen de hoedanigheid van partij in het geding. Deze partijen kunnen de rechtsmiddelen aanwenden.
De tussenkomst wordt ingesteld vanaf het begin van het geding zodat de partijen hun rechten met betrekking tot de nietigverklaring van het huwelijk of van de wettelijke samenwoning kunnen doen gelden.

§ 3

Elk exploot van betekening van een vonnis of arrest dat een huwelijk of een wettelijke samenwoning nietig verklaart, wordt door de optredende gerechtsdeurwaarder onmiddellijk in afschrift meegedeeld aan de griffier van het gerecht dat de beslissing heeft uitgesproken.

§ 4

Wanneer de nietigheid van het huwelijk is uitgesproken bij een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of arrest, stuurt de griffier, onverwijld, een uittreksel bevattende het beschikkende gedeelte en de vermelding van de dag van het in kracht van gewijsde treden van het vonnis of het arrest aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats waar het huwelijk voltrokken is en aan de Dienst Vreemdelingenzaken of, wanneer het huwelijk niet in België voltrokken is, aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van Brussel en aan de Dienst Vreemdelingenzaken.
De griffier brengt de partijen hiervan in kennis.
De ambtenaar van de burgerlijke stand schrijft het beschikkende gedeelte onverwijld over in zijn registers; melding daarvan wordt gemaakt op de kant van de akte van huwelijk en van de akten van de burgerlijke stand die betrekking hebben op de kinderen, indien deze in België zijn opgemaakt of overgeschreven.

§ 5

Wanneer de nietigheid van de wettelijke samenwoning is uitgesproken bij een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of arrest, stuurt de griffier, onverwijld, een uittreksel bevattende het beschikkende gedeelte en de vermelding van de dag van het in kracht van gewijsde treden van het vonnis of het arrest aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats waar de verklaring van wettelijke samenwoning werd afgelegd en aan de Dienst Vreemdelingenzaken.
De griffier brengt de partijen hiervan in kennis.
De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt onverwijld melding van de nietigverklaring van de wettelijke samenwoning in het bevolkingsregister.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 16 Wet 2 juni 2013 (BS 23 september 2013).