Meer info
     

08/06/1867 Strafwetboek
Strafwetboek van 8 juni 1867

Titel VIII Misdaden en wanbedrijven tegen personen

Hoofdstuk I Opzettelijk doden, opzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel, foltering, onmenselijke behandeling en onterende behandeling

Wetshistoriek
Opschrift vervangen bij art. 4 W. 14 juni 2002 (B.S., 14 augustus 2002 (tweede uitg.)).
Artikel 392
Opzettelijk worden genoemd het doden en het toebrengen van letsel met het oogmerk om een bepaald persoon of een persoon die zal worden aangetroffen of ontmoet, aan te randen, ook al was dit oogmerk afhankelijk van enige omstandigheid of van enige voorwaarde en zelfs al heeft de dader zich vergist omtrent de persoon die het slachtoffer van de aanranding is geworden.

Artikel 392bis
Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden met de woorden “vader”, “moeder”, “ouders” en “bloedverwant in opgaande lijn” ook de adoptanten en, in geval van adoptie en volle adoptie, ook de bloedverwanten in de opgaande lijn van de adoptanten bedoeld.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 94 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Afdeling I Doodslag en verschillende soorten van doodslag
Artikel 393
Doden met het oogmerk om te doden wordt doodslag genoemd. Het wordt gestraft met [opsluiting van twintig jaar tot dertig jaar].
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 65 W. 23 januari 2003 (B.S., 13 maart 2003 (eerste uitg.)), met ingang van 13 maart 2003 (art. 128).

Artikel 394
Doodslag met voorbedachten rade wordt moord genoemd. Hij wordt gestraft met [levenslange opsluiting].
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 15 W. 10 juli 1996 (B.S., 1 augustus 1996)

Artikel 395
[Doodslag op de vader, de moeder of andere bloedverwanten in de opgaande lijn wordt oudermoord genoemd en wordt gestraft met [levenslange opsluiting].]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 95 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987) en gewijzigd bij art. 15 W. 10 juli 1996 (B.S., 1 augustus 1996).

Artikel 396
Doodslag gepleegd op een kind bij de geboorte of dadelijk daarna, wordt kindermoord genoemd.
Kindermoord wordt naar gelang van de omstandigheden gestraft als doodslag of als moord.
[...]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij enig art. W. 12 juli 1984 (B.S., 31 augustus 1984).

Artikel 397
Vergiftiging wordt genoemd de doodslag gepleegd door middel van stoffen die min of meer snel de dood kunnen teweegbrengen, op welke wijze die stoffen ook aangewend of toegediend zijn. Zij wordt gestraft met [levenslange opsluiting].
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 15 W. 10 juli 1996 (B.S., 1 augustus 1996)
Afdeling II Opzettelijk doden, niet doodslag genoemd, en opzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel
Artikel 398
Hij die opzettelijk verwondingen of slagen toebrengt, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete van zesentwintig [euro] tot honderd [euro] of met een van die straffen alleen.
Ingeval de schuldige heeft gehandeld met voorbedachten rade, wordt hij veroordeeld tot gevangenisstraf van een maand tot een jaar en tot geldboete van vijftig [euro] tot tweehonderd [euro].
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 399
Indien de slagen of verwondingen een ziekte of ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid ten gevolge hebben, wordt de schuldige gestraft met gevangenisstraf van twee maanden tot twee jaar en met geldboete van vijftig [euro] tot tweehonderd [euro].
De schuldige wordt gestraft met gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar en met geldboete van honderd [euro] tot vijfhonderd [euro], indien hij met voorbedachten rade heeft gehandeld.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 400
De straf is gevangenisstraf van twee jaar tot vijf jaar en geldboete van tweehonderd [euro] tot vijfhonderd [euro], indien de slagen of verwondingen, hetzij een ongeneeslijk lijkende ziekte, hetzij een blijvende ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid, hetzij het volledig verlies van het gebruik van een orgaan, hetzij een zware verminking ten gevolg hebben.
De straf is [opsluiting van vijf jaar tot tien jaar], ingeval de schuldige heeft gehandeld met voorbedachten rade.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9) en bij art. 66 W. 23 januari 2003 (B.S., 13 maart 2003 (eerste uitg.)), met ingang van 13 maart 2003 (art. 128).

Artikel 401
[Wanneer de slagen of verwondingen opzettelijk worden toegebracht, maar zonder het oogmerk om te doden, en toch de dood veroorzaken, wordt de schuldige gestraft met opsluiting van vijf jaar tot tien jaar.
Hij wordt gestraft met opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar indien hij die gewelddaden met voorbedachten rade pleegt.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 67 W. 23 januari 2003 (B.S., 13 maart 2003 (eerste uitg.)), met ingang van 13 maart 2003 (art. 128).

Artikel 401bis
[...]
]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 58 W. 15 mei 1912 (B.S., 27-29 mei 1912) en opgeheven bij art. 52 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).

Artikel 402
Met gevangenisstraf van drie maanden tot vijf jaar en met geldboete van vijftig [euro] tot vijfhonderd [euro] wordt gestraft hij die bij een ander een ziekte of ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid veroorzaakt door hem, opzettelijk maar zonder het oogmerk om te doden, stoffen toe te dienen die de dood kunnen teweegbrengen, of stoffen die, al zijn zij niet van die aard dat zij de dood teweegbrengen, toch de gezondheid zwaar kunnen schaden.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 403
De straf is [opsluiting van vijf jaar tot tien jaar], wanneer die stoffen hetzij een ongeneeslijk lijkende ziekte, hetzij een blijvende ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid, hetzij het volledig verlies van het gebruik van een orgaan ten gevolge hebben.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 68 W. 23 januari 2003 (B.S., 13 maart 2003 (eerste uitg.)), met ingang van 13 maart 2003 (art. 128).

Artikel 404
Indien de stoffen opzettelijk worden toegediend, maar zonder het oogmerk om te doden, en toch de dood veroorzaken, wordt de schuldige gestraft met [opsluiting] van vijftien jaar tot twintig jaar.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 69 W. 23 januari 2003 (B.S., 13 maart 2003 (eerste uitg.)), met ingang van 13 maart 2003 (art. 128).

Artikel 405
Poging om iemand stoffen als bedoeld in artikel 402 toe te dienen, zonder het oogmerk om te doden, wordt gestraft met gevangenisstraf van een maand tot drie jaar en met geldboete van zesentwintig [euro] tot driehonderd [euro].
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 405bis
In de hierna bedoelde gevallen, indien de misdaad of het wanbedrijf is gepleegd op een minderjarige of op een persoon [van wie de kwetsbare toestand ten gevolge van de leeftijd, zwangerschap, een ziekte dan wel een lichamelijk of geestelijk gebrek of onvolwaardigheid duidelijk is of de dader bekend is en die] niet bij machte is om in zijn onderhoud te voorzien, zijn de straffen de volgende:
in de gevallen bedoeld in artikel 398, eerste lid, zijn de straffen gevangenisstraf van een maand tot een jaar en geldboete van zesentwintig [euro] tot honderd [euro];
in de gevallen bedoeld in artikel 398, tweede lid, zijn de straffen gevangenisstraf van twee maanden tot twee jaar en geldboete van vijftig [euro] tot tweehonderd [euro];
in de gevallen bedoeld in artikel 399, eerste lid, zijn de straffen gevangenisstraf van vier maanden tot vier jaar en geldboete van vijftig [euro] tot tweehonderd [euro];
in de gevallen bedoeld in artikel 399, tweede lid, zijn de straffen gevangenisstraf van een jaar tot vijf jaar en geldboete van honderd [euro] tot vijfhonderd [euro];
in de gevallen bedoeld in artikel 400, eerste lid, is de straf opsluiting van vijf jaar tot tien jaar;
in de gevallen bedoeld in artikel 400, tweede lid, is de straf opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar;
in de gevallen bedoeld in artikel 401, eerste lid, is de straf opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar;
in de gevallen bedoeld in artikel 401, tweede lid, is de straf opsluiting van vijftien jaar tot twintig jaar;
in de gevallen bedoeld in artikel 402 is de straf opsluiting van vijf jaar tot tien jaar;
10°
in de gevallen bedoeld in artikel 403 is de straf opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar;
11°
in de gevallen bedoeld in artikel 404 is de straf opsluiting van zeventien jaar tot twintig jaar.]
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 28 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).
Enig lid:
inleidende zin gewijzigd bij art. 10 Wet 26 november 2011 (BS 23 januari 2012);
1° tot 4° gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 405ter
In de gevallen bepaald in de artikelen 398 tot 405bis, indien de misdaad of het wanbedrijf is gepleegd op een minderjarige of op [een persoon die kwetsbaar was ten gevolge van zijn leeftijd, zwangerschap, een ziekte, dan wel een lichamelijk of geestelijk gebrek of onvolwaardigheid, en die] niet bij machte is om in zijn onderhoud te voorzien, door zijn vader, moeder of andere bloedverwanten in de opgaande lijn [of in de zijlijn tot de vierde graad], of door enige andere persoon die gezag heeft over de minderjarige of [de kwetsbare persoon], of door een persoon die hen onder zijn bewaring heeft, of door een persoon die occasioneel of gewoonlijk samenwoont met het slachtoffer, wordt het minimum van de bij die artikelen bepaalde straffen verdubbeld in geval van gevangenisstraf en met twee jaar verhoogd in geval van opsluiting.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 28 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)) en gewijzigd bij art. 11, 1° tot 3° Wet 26 november 2011 (BS 23 januari 2012).

Artikel 405quater
Wanneer een van de drijfveren van de misdaad of het wanbedrijf bestaat in de haat tegen, het misprijzen van of de vijandigheid tegen een persoon wegens diens zogenaamd ras, zijn huidskleur, zijn afkomst, zijn nationale of etnische afstamming, zijn nationaliteit, zijn geslacht, zijn geslachtsverandering, zijn seksuele geaardheid, zijn burgerlijke staat, zijn geboorte, zijn leeftijd, zijn fortuin, zijn geloof of levensbeschouwing, zijn huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een handicap, zijn taal, zijn politieke overtuiging, zijn syndicale overtuiging, een fysieke of genetische eigenschap of zijn sociale afkomst, zijn de straffen de volgende:
in de in artikel 393 bedoelde gevallen is de straf levenslange opsluiting
in de in de artikelen 398, 399, 405 en 405bis, 1° tot 3°, bedoelde gevallen wordt de in voornoemde artikelen bedoelde maximale gevangenisstraf verdubbeld met een maximum van vijf jaar en de maximale geldboete verdubbeld met een maximum van vijfhonderd euro
in de in de artikelen 400, eerste lid, 402 en 405bis, 4°, bedoelde gevallen is de straf opsluiting van vijf jaar tot tien jaar
in de in de artikelen 400, tweede lid, 401, eerste lid, 403, 405bis, 5° en 9°, bedoelde gevallen is de straf opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar
in de in de artikelen 401, tweede lid, 405bis, 6°, 7° en 10°, bedoelde gevallen is de straf opsluiting van vijftien jaar tot twintig jaar
in de in de artikelen 404, 405bis, 8° en 11°, bedoelde gevallen is de straf opsluiting van twintig jaar tot dertig jaar.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 2 Wet 14 januari 2013 (BS 31 januari 2013 (ed. 1)).
Voorgeschiedenis
Ingevoegd bij art. 8 W. 25 februari 2003 (B.S., 17 maart 2003 (eerste uitg.)), vervangen bij art. 34 W. 10 mei 2007 (B.S., 30 mei 2007 (tweede uitg.)) en gewijzigd bij art. 110 Wet 30 december 2009 (BS 31 december 2009 (ed. 3)), met ingang van 31 december 2009 (art. 119).

Artikel 406
[Met [opsluiting van vijf jaar tot tien jaar] wordt gestraft hij die kwaadwillig het verkeer op de spoorweg, de weg, de binnenwateren of op zee belemmert door enige handeling die een aanslag uitmaakt op de verkeerswegen, de kunstwerken of het materieel, of door enige andere handeling die het verkeer met of het gebruik van vervoermiddelen gevaarlijk kan maken of die ongevallen kan veroorzaken bij het gebruik van of het verkeer met die vervoermiddelen.
Buiten de gevallen van het vorige lid wordt met gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden, en met geldboete van zesentwintig [euro] tot duizend [euro] gestraft hij die kwaadwillig het verkeer op de spoorweg, de weg, de binnenwateren of op zee belemmert door enig voorwerp dat een belemmering voor het verkeer met of voor het gebruik van vervoermiddelen uitmaakt.
Met gevangenisstraf van acht dagen tot twee maanden en met geldboete van zesentwintig [euro] tot vijfhonderd [euro] wordt gestraft hij die, door enige andere handeling, kwaadwillig het verkeer dat gaande is op de spoorweg of op de weg, belet.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 2 W. 7 juni 1963 (B.S., 15 juni 1963), gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9) en bij art. 70 W. 23 januari 2003 (B.S., 13 maart 2003 (eerste uitg.)), met ingang van 13 maart 2003 (art. 128).

Artikel 407
[Indien het feit verwondingen als bedoeld in artikel 399 ten gevolge heeft, wordt de schuldige veroordeeld tot opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar. Hij wordt veroordeeld tot opsluiting van vijftien jaar tot twintig jaar indien het verwondingen betreft als bedoeld in artikel 400.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 71 W. 23 januari 2003 (B.S., 13 maart 2003 (eerste uitg.)), met ingang van 13 maart 2003 (art. 128).

Artikel 408
Indien het feit iemands dood ten gevolge heeft, wordt de schuldige gestraft met [opsluiting van twintig jaar tot dertig jaar].
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 72 W. 23 januari 2003 (B.S., 13 maart 2003 (eerste uitg.)), met ingang van 13 maart 2003 (art. 128).

Artikel 409

[§ 1

Hij die eender welke vorm van verminking van de genitaliën van een persoon van het vrouwelijk geslacht uitvoert, vergemakkelijkt of bevordert, met of zonder haar toestemming, wordt gestraft met gevangenisstraf van drie jaar tot vijf jaar.
De poging wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar.

§ 2

Indien de verminking uitgevoerd wordt op een minderjarige of met een winstoogmerk, is de straf opsluiting van vijf jaar tot zeven jaar.

§ 3

Indien de verminking een ongeneeslijk lijkende ziekte of een blijvende arbeidsongeschiktheid heeft veroorzaakt, is de straf opsluiting van vijf jaar tot tien jaar.

§ 4

Wanneer de verminking zonder het oogmerk om te doden, toch de dood ten gevolge heeft, is de straf opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar.

§ 5

Is de in § 1 bedoelde verminking op een minderjarige of een persoon die uit hoofde van zijn lichaams- of geestestoestand niet bij machte is om in zijn onderhoud te voorzien, uitgevoerd door zijn vader, moeder of andere bloedverwanten in de opgaande lijn, of door enige andere persoon die gezag heeft over de minderjarige of de onbekwame, of door een persoon die hen onder zijn bewaring heeft, of door een persoon die occasioneel of gewoonlijk samenwoont met het slachtoffer, dan wordt het minimum van de bij de §§ 1 tot 4 bepaalde straffen verdubbeld in geval van gevangenisstraf en met twee jaar verhoogd in geval van opsluiting.]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 31 W. 9 april 1930 (B.S., 11 mei 1930), zelf gewijzigd bij art. 1 W. 1 juli 1964 (B.S., 17 juli 1964) en opnieuw opgenomen bij art. 29 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).

Artikel 410
[Indien de schuldige, in de gevallen omschreven in de artikelen 398 tot 405, de misdaad of het wanbedrijf pleegt tegen zijn vader, moeder of andere bloedverwanten [in de rechte opgaande lijn of in de zijlijn tot de vierde graad], wordt de minimumstraf bedoeld in die artikelen verdubbeld in geval van gevangenisstraf en met twee jaar verhoogd in geval van opsluiting.]
[...]
[Hetzelfde geldt [...] ingeval de schuldige de misdaad of het wanbedrijf heeft gepleegd tegen zijn echtgenoot of de persoon met wie hij samenleeft of samengeleefd heeft en een duurzame affectieve en seksuele relatie heeft of gehad heeft.][Bovendien wordt de maximumstraf, in het geval bepaald in artikel 398, eerste lid, verhoogd tot gevangenisstraf van een jaar.]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 24 november 1997 (B.S., 6 februari 1998), bij art. 30, 1° tot 3° W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)), bij art. 2 W. 28 januari 2003 (B.S., 12 februari 2003 (eerste uitg.)) en bij art. 12 Wet 26 november 2011 (BS 23 januari 2012).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 59 W. 15 mei 1912 (B.S., 27-29 mei 1912) en bij art. 96 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).

Artikel 410bis
Indien de schuldige, in de gevallen omschreven in de artikelen 398 tot 405, de misdaad of het wanbedrijf pleegt tegen een chauffeur, een begeleider, een controleur of een loketbediende van een uitbater van een netwerk voor openbaar vervoer, [een personeelslid door de FOD Justitie tewerkgesteld in een penitentiaire inrichting of binnen het veiligheidskorps], een postbode, een brandweerman, een lid van de civiele bescherming, een ambulancier, een arts, een apotheker, een kinesitherapeut, een verpleegkundige, een lid van het personeel aangesteld voor het onthaal in de spoeddiensten van de verzorgingsinstellingen, een maatschappelijk werker of een psycholoog van een openbare dienst, in de uitoefening van hun bediening, [zijn de straffen die welke bij het derde lid worden bepaald.]
[Indien] de schuldige, die als leerling of student is ingeschreven in een onderwijsinstelling of er was ingeschreven tijdens de zes maanden die aan de feiten zijn voorafgegaan, of die vader, moeder of familielid van die leerling of student is, of enige andere persoon is die gezag heeft over die leerling of student of hem onder zijn bewaring heeft, de misdaad of het wanbedrijf heeft gepleegd tegen een lid van het personeel of van de directie van de onderwijsinstelling, tegen de personen die de opvang van leerlingen verzorgen in een medisch-pedagogisch Instituut dat door een gemeenschap wordt ingericht of gesubsidieerd, of tegen een externe actor die door de gemeenschapsoverheden belast is met het voorkomen en het oplossen van geweld op school, in de uitoefening van hun bediening][zijn de straffen die welke bij het derde lid worden bepaald.]
[De straffen zijn de volgende:
in de in de artikelen 398, 399 en 405 bedoelde gevallen, wordt de in voornoemde artikelen bedoelde maximale gevangenisstraf verdubbeld met een maximum van vijf jaar;
in de in de artikelen 400, eerste lid, en 402 bedoelde gevallen is de straf opsluiting van vijf jaar tot tien jaar;
in de in de artikelen 400, tweede lid, 401, eerste lid, en 403 bedoelde gevallen is de straf opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar;
in de in artikel 401, tweede lid, bedoelde gevallen is de straf opsluiting van vijftien jaar tot twintig jaar;
in de in artikel 404 bedoelde gevallen is de straf opsluiting van twintig jaar tot dertig jaar.
]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 6 W. 20 december 2006 (B.S., 12 februari 2007) en gewijzigd bij art. 20, a) tot c) Wet 27 december 2012 (BS 31 januari 2013 (ed. 2)).

Artikel 410ter
Indien de schuldige, in de in de artikelen 398 tot 405 bedoelde gevallen, de misdaad of het wanbedrijf pleegt tegen een scheidsrechter van een sportwedstrijd, wordt het minimum van de bij die artikelen bepaalde straf met de helft van die straf verhoogd in geval van gevangenisstraf en met één jaar verhoogd in geval van opsluiting.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 Wet 5 juli 2012 (BS 19 juli 2012).
Afdeling III Verschoonbare doodslag, verschoonbare verwondingen en verschoonbare slagen
Artikel 411
Doodslag, verwondingen en slagen zijn verschoonbaar, indien zij onmiddellijk uitgelokt worden door zware gewelddaden tegen personen.

Artikel 412
De misdaden en wanbedrijven, in het vorige artikel genoemd, zijn eveneens verschoonbaar, indien zij gepleegd worden bij het afweren overdag van de beklimming of de braak van de afsluitingen, muren of toegangen van een bewoond huis of appartement of de aanhorigheden ervan, behalve wanneer blijkt dat de dader niet kon geloven aan een aanranding van personen, hetzij als rechtstreeks doel van hem die poogt in te klimmen of in te breken, hetzij als gevolg van de weerstand welke diens voornemen mocht ontmoeten.

Artikel 413
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 3 W. 24 november 1997 (B.S., 6 februari 1998).

Artikel 414
Wanneer het verschonend feit bewezen is, wordt de straf verminderd als volgt:
Tot gevangenisstraf van een jaar tot vijf jaar en tot geldboete van honderd [euro] tot vijfhonderd [euro], indien het een misdaad betreft, waarop [levenslange opsluiting] of [opsluiting van twintig jaar tot dertig jaar] gesteld is;
Tot gevangenisstraf van zes maanden tot twee jaar en tot geldboete van vijftig [euro] tot tweehonderd [euro], indien het enige andere misdaad betreft;
Tot gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en tot geldboete van zesentwintig [euro] tot honderd [euro], indien het een wanbedrijf betreft.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 15 W. 10 juli 1996 (B.S., 1 augustus 1996), bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9) en bij art. 73 W. 23 januari 2003 (B.S., 13 maart 2003 (eerste uitg.)), met ingang van 13 maart 2003 (art. 128).

Artikel 415
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 52 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 97 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
Afdeling IV Gerechtvaardigde doodslag, gerechtvaardigde verwondingen en gerechtvaardigde slagen
Artikel 416
Er is noch misdaad, noch wanbedrijf, wanneer de doodslag, de verwondingen en de slagen geboden zijn door de ogenblikkelijke noodzaak van de wettige verdediging van zichzelf of van een ander.

Artikel 417
Onder de gevallen van ogenblikkelijke noodzaak van de verdediging worden de twee volgende gevallen begrepen:
Wanneer de doodslag gepleegd wordt, wanneer de verwondingen of de slagen toegebracht worden bij het afweren, bij nacht, van de beklimming of de braak van de afsluitingen, muren of toegangen van een bewoond huis of appartement of de aanhorigheden ervan, behalve wanneer blijkt dat de dader niet kon geloven aan een aanranding van personen, hetzij als rechtstreeks doel van hem die poogt in te klimmen of in te breken, hetzij als gevolg van de weerstand welke diens voornemen mocht ontmoeten;
Wanneer het feit plaatsheeft bij het zich verdedigen tegen de daders van diefstal of plundering die met geweld tegen personen wordt gepleegd.
Afdeling V Foltering, onmenselijke behandeling en onterende behandeling
Wetshistoriek
Afdeling V (art. 417bis tot 417quinquies) ingevoegd bij art. 5 W. 14 juni 2002 (B.S., 14 augustus 2002 (tweede uitg.)).
Artikel 417bis
Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:
foltering: elke opzettelijke onmenselijke behandeling die hevige pijn of ernstig en vreselijk lichamelijk of geestelijk lijden veroorzaakt;
onmenselijke behandeling: elke behandeling waardoor een persoon opzettelijk ernstig geestelijk of lichamelijk leed wordt toegebracht, onder meer om van hem inlichtingen te verkrijgen of bekentenissen af te dwingen of om hem te straffen, of om druk op hem of op derden uit te oefenen, of hem of derden te intimideren;
onterende behandeling: elke behandeling die in de ogen van het slachtoffer of van derden een ernstige krenking of aantasting van de menselijke waardigheid uitmaakt.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 5 W. 14 juni 2002 (B.S., 14 augustus 2002 (tweede uitg.)).

Artikel 417ter
Hij die een persoon aan foltering onderwerpt, wordt gestraft met opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar.
Het misdrijf bedoeld in het eerste lid wordt gestraft met opsluiting van vijftien jaar tot twintig jaar in de volgende gevallen:
als het is gepleegd:
a)
hetzij door een openbaar officier of ambtenaar, drager of agent van de openbare macht die handelt naar aanleiding van de uitoefening van zijn bediening;
b)
hetzij op een persoon [van wie de kwetsbare toestand ten gevolge van de leeftijd, zwangerschap, een ziekte dan wel een lichamelijk of geestelijk gebrek of onvolwaardigheid of ten gevolge van zijn precaire toestand duidelijk was of de dader bekend was];
c)
hetzij op een minderjarige;
of wanneer de handeling een ongeneeslijk lijkende ziekte, hetzij een blijvende fysieke of psychische ongeschiktheid, hetzij het volledig verlies van een orgaan of van het gebruik van een orgaan, hetzij een zware verminking heeft veroorzaakt.
Het misdrijf bedoeld in het eerste lid wordt gestraft met opsluiting van twintig jaar tot dertig jaar als:
als het is gepleegd op een minderjarige of op een persoon die uit hoofde van zijn lichaams- of geestestoestand niet bij machte is om in zijn onderhoud te voorzien, door de vader, de moeder of door andere bloedverwanten in de opgaande lijn, door enig andere persoon die gezag over hem heeft of die hem onder zijn bewaring heeft, of door iedere meerderjarige persoon die occasioneel of gewoonlijk met het slachtoffer samenleeft;
of als het de dood heeft veroorzaakt, en gepleegd is zonder het oogmerk om te doden.
Het bevel van een meerdere of van een gezag kan het misdrijf bedoeld in het eerste lid niet verantwoorden.]
[De noodtoestand kan het misdrijf bedoeld in het eerste lid niet verantwoorden.]
Wetshistoriek
Lid 2, 1°, b) gewijzigd bij art. 13 Wet 26 november 2011 (BS 23 januari 2012).
Lid 5 ingevoegd bij art. 2 W. 18 mei 2006 (B.S., 1 december 2006 (eerste uitg.)).
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 5 W. 14 juni 2002 (B.S., 14 augustus 2002 (tweede uitg.)).

Artikel 417quater
Hij die een persoon aan een onmenselijke behandeling onderwerpt, wordt gestraft met opsluiting van vijf jaar tot tien jaar.
Het misdrijf bedoeld in het eerste lid wordt gestraft met opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar in de volgende gevallen:
als het is gepleegd:
a)
hetzij door een openbaar officier of ambtenaar, drager of agent van de openbare macht die handelt naar aanleiding van de uitoefening van zijn bediening;
b)
hetzij op een persoon [van wie de kwetsbare toestand ten gevolge van de leeftijd, zwangerschap, een ziekte dan wel een lichamelijk of geestelijk gebrek of onvolwaardigheid of precaire situatie duidelijk was of de dader bekend was];
c)
hetzij op een minderjarige;
of wanneer de handeling een ongeneeslijk lijkende ziekte, hetzij een blijvende fysieke of psychische ongeschiktheid, hetzij het volledig verlies van een orgaan of van het gebruik van een orgaan, hetzij een zware verminking heeft veroorzaakt.
Het misdrijf bedoeld in het eerste lid wordt gestraft met opsluiting van vijftien jaar tot twintig jaar:
als het is gepleegd op een minderjarige of op een persoon die uit hoofde van zijn lichaams- of geestestoestand niet bij machte is om in zijn onderhoud te voorzien, door de vader, de moeder of door andere bloedverwanten in de opgaande lijn, door enig andere persoon die gezag over hem heeft of die hem onder zijn bewaring heeft, of door iedere meerderjarige persoon die occasioneel of gewoonlijk met het slachtoffer samenleeft;
of als het de dood heeft veroorzaakt en gepleegd is zonder het oogmerk te doden.
Het bevel van een meerdere of van een gezag kan het misdrijf bedoeld in het eerste lid niet verantwoorden.]
Wetshistoriek
Lid 2, 1°, b) gewijzigd bij art. 14 Wet 26 november 2011 (BS 23 januari 2012).
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 5 W. 14 juni 2002 (B.S., 14 augustus 2002 (tweede uitg.)).

Artikel 417quinquies
Hij die een persoon aan een onterende behandeling onderwerpt, wordt gestraft met gevangenisstraf van vijftien dagen tot twee jaar en met geldboete van 50 EUR tot 300 EUR of met een van die straffen alleen.]
[Ingeval de onterende behandeling wordt gepleegd ten aanzien van een persoon van wie de kwetsbare toestand ten gevolge van de leeftijd, zwangerschap, een ziekte dan wel een lichamelijk of geestelijk gebrek of onvolwaardigheid, duidelijk was of de dader bekend was, wordt de minimumstraf voorzien in het eerste lid verdubbeld.]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 15 Wet 26 november 2011 (BS 23 januari 2012).
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 5 W. 14 juni 2002 (B.S., 14 augustus 2002 (tweede uitg.)).

Hoofdstuk II Onopzettelijk doden en onopzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel

Artikel 418
Schuldig aan onopzettelijk doden of aan onopzettelijk toebrengen van letsel is hij die het kwaad veroorzaakt door gebrek aan voorzichtigheid of voorzorg, maar zonder het oogmerk om de persoon van een ander aan te randen.

Artikel 419
Hij die onopzettelijk iemands dood veroorzaakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van drie maanden tot twee jaar en met geldboete van vijftig [euro] tot duizend [euro].
[Wanneer de doding het gevolg is van een verkeersongeval dan bedraagt de gevangenisstraf drie maanden tot vijf jaar en de geldboete 50 euro tot 2000 euro.]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9) en bij art. 28 W. 20 juli 2005 (B.S., 11 augustus 2005), met ingang van 31 maart 2006 (art. 1 K.B. 22 maart 2006 (B.S., 27 maart 2006 (tweede uitg.))).

Artikel 419bis
[...]
]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 34 W. 7 februari 2003 (B.S., 25 februari 2003), met ingang van 1 maart 2004 (art. 1, 1° K.B. 22 december 2003 (B.S., 31 december 2003 (tweede uitg.))) en opgeheven bij art. 30 W. 20 juli 2005 (B.S., 11 augustus 2005), met ingang van 31 maart 2006 (art. 1 K.B. 22 maart 2006 (B.S., 27 maart 2006 (tweede uitg.))).

Artikel 420
Indien het gebrek aan voorzichtigheid of voorzorg alleen slagen of verwondingen ten gevolge heeft, wordt de schuldige gestraft [met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden] en met geldboete van vijftig [euro] tot vijfhonderd [euro] of met een van die straffen alleen.
[Wanneer de slagen of verwondingen het gevolg zijn van een verkeersongeval dan bedraagt de gevangenisstraf acht dagen tot een jaar en de geldboete 50 euro tot 1000 euro.]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 1 W. 31 maart 1936 (B.S., 19 april 1936) en bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9) en bij art. 29 W. 20 juli 2005 (B.S., 11 augustus 2005), met ingang van 31 maart 2006 (art. 1 K.B. 22 maart 2006 (B.S., 27 maart 2006 (tweede uitg.))).

Artikel 420bis
[...]
]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 61 W. 15 mei 1912 (B.S., 27-29 mei 1912) en opgeheven bij art. 30 W. 20 juli 2005 (B.S., 11 augustus 2005), met ingang van 31 maart 2006 (art. 1 K.B. 22 maart 2006 (B.S., 27 maart 2006 (tweede uitg.))).
Voorgeschiedenis
Ingevoegd bij art. 61 W. 15 mei 1912 (B.S., 27-29 mei 1912), gewijzigd bij art. 2 W. 31 maart 1936 (B.S., 19 april 1936), opgeheven bij art. 52 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)) en opnieuw opgenomen bij art. 35 W. 7 februari 2003 (B.S., 25 februari 2003), met ingang van 1 maart 2004 (art. 1, 1° K.B. 22 december 2003 (B.S., 31 december 2003 (tweede uitg.))).

Artikel 421
Met gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar en met geldboete van zesentwintig [euro] tot tweehonderd [euro] of met een van die straffen alleen wordt gestraft hij die onopzettelijk bij een ander een ziekte of ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid veroorzaakt door hem stoffen toe te dienen, die de dood kunnen teweegbrengen of de gezondheid zwaar kunnen schaden.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 422
Wanneer zich een treinongeval voordoet, dat de personen die zich in de trein bevinden, in gevaar kan brengen, wordt hij die onopzettelijk de oorzaak ervan is, gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot twee maanden en met geldboete van zesentwintig [euro] tot tweehonderd [euro] of met een van die straffen alleen.
Indien het ongeval enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft, wordt de schuldige gestraft met gevangenisstraf van een maand tot drie jaar en met geldboete van vijftig [euro] tot driehonderd [euro].
Indien het ongeval de dood van een persoon ten gevolge heeft, is de gevangenisstraf zes maanden tot vijf jaar en de geldboete honderd [euro] tot zeshonderd [euro].
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).
Enkele gevallen van schuldig verzuim
Wetshistoriek
Opschrift (art. 422bis, 422ter) ingevoegd bij art. 1 W. 6 januari 1961 (B.S., 14 januari 1961).
Artikel 422bis
Met gevangenisstraf van acht dagen tot [een jaar] en met geldboete van vijftig [euro] tot vijfhonderd [euro] of met een van die straffen alleen wordt gestraft hij die verzuimt hulp te verlenen of te verschaffen aan iemand die in groot gevaar verkeert, hetzij hij zelf diens toestand heeft vastgesteld, hetzij die toestand hem is beschreven door degenen die zijn hulp inroepen.
Voor het misdrijf is vereist dat de verzuimer kon helpen zonder ernstig gevaar voor zichzelf of voor anderen. Heeft de verzuimer niet persoonlijk het gevaar vastgesteld waarin de hulpbehoevende verkeerde, dan kan hij niet worden gestraft, indien hij op grond van de omstandigheden waarin hij werd verzocht te helpen, kon geloven dat het verzoek niet ernstig was of dat er gevaar aan verbonden was.
[De straf bedoeld in het eerste lid wordt op twee jaar gebracht indien de persoon die in groot gevaar verkeert, minderjarig is [of een persoon is van wie de kwetsbare toestand ten gevolge van de leeftijd, zwangerschap, een ziekte dan wel een lichamelijk of geestelijk gebrek of onvolwaardigheid duidelijk was of de dader bekend was].]]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 4 W. 13 april 1995 (B.S., 25 april 1995), bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9) en bij art. 16 Wet 26 november 2011 (BS 23 januari 2012).
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 1 W. 6 januari 1961 (B.S., 14 januari 1961).

Artikel 422ter
Met de straffen in het vorige artikel bepaald wordt gestraft hij die, hoewel hij in staat is het te doen zonder ernstig gevaar voor zichzelf of voor anderen, weigert of nalaat aan iemand die in gevaar verkeert, de hulp te bieden waartoe hij wettelijk wordt opgevorderd; hij die, hoewel daartoe in staat, weigert of nalaat het werk of de dienst te doen of de hulp te verlenen waartoe hij wordt opgevorderd bij ongeval, beroering, schipbreuk, overstroming, brand of andere rampen, evenals in geval van roverij, plundering, ontdekking op heterdaad, vervolging door het openbaar geroep of van gerechtelijke tenuitvoerlegging.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 1 W. 6 januari 1961 (B.S., 14 januari 1961).

Artikel 422quater
[In de gevallen bepaald in de artikelen 422bis en 422ter kan het minimum van de bij die artikelen bepaalde correctionele straffen worden verdubbeld, wanneer een van de drijfveren van de misdaad of het wanbedrijf bestaat in de haat tegen, het misprijzen van of de vijandigheid tegen een persoon wegens diens zogenaamd ras, zijn huidskleur, zijn afkomst, zijn nationale of etnische afstamming, zijn nationaliteit, zijn geslacht, zijn seksuele geaardheid, zijn burgerlijke staat, zijn geboorte, zijn leeftijd, zijn fortuin, zijn geloof of levensbeschouwing, zijn huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een handicap, zijn taal, zijn politieke overtuiging, [zijn syndicale overtuiging,] een fysieke of genetische eigenschap of zijn sociale afkomst.]]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 9 W. 25 februari 2003 (B.S., 17 maart 2003 (eerste uitg.)) en vervangen bij art. 35 W. 10 mei 2007 (B.S., 30 mei 2007 (tweede uitg.)) en gewijzigd bij art. 111 Wet 30 december 2009 (BS 31 december 2009 (ed. 3)), met ingang van 31 december 2009 (art. 119).

Hoofdstuk III Aantasting van de persoon van minderjarigen, van kwetsbare personen en van het gezin

Wetshistoriek
Opschrift gewijzigd bij art. 17 Wet 26 november 2011 (BS 23 januari 2012).
Wetshistoriek
Hoofdstuk III (art. 423 tot 433) vervangen door hoofdstuk III (art. 423 tot 432) bij art. 31 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).
Afdeling I Verlaten of in behoeftige toestand achterlaten van kinderen of kwetsbare personen
Wetshistoriek
Opschrift gewijzigd bij art. 17 Wet 26 november 2011 (BS 23 januari 2012).
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 31 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).
Artikel 423

[§ 1

Zij die een minderjarige of een persoon [van wie de kwetsbare toestand ten gevolge van de leeftijd, zwangerschap, een ziekte dan wel een lichamelijk of geestelijk gebrek of onvolwaardigheid duidelijk was of de dader bekend was], op om het even welke plaats verlaten of doen verlaten, worden gestraft met gevangenisstraf van een maand tot drie jaar en met geldboete van zesentwintig [euro] tot driehonderd [euro].

§ 2

Indien de verlating een ernstige verminking van de in § 1 bedoelde persoon of een ongeneeslijk lijkende ziekte of het volledig verlies van het gebruik van een orgaan ten gevolge heeft, worden de schuldigen gestraft met gevangenisstraf van zes maanden tot vijf jaar en met geldboete van vijftig [euro] tot driehonderd [euro] of met een van die straffen alleen.

§ 3

Indien de verlating de dood van de in § 1 bedoelde persoon ten gevolge heeft, worden de schuldigen gestraft met opsluiting van vijf jaar tot tien jaar.]
Wetshistoriek
§ 1 gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9) en bij art. 18 Wet 26 november 2011 (BS 23 januari 2012).
§ 2 gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9)
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 31 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).

Artikel 424
[Met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete van vijftig [euro] tot zeshonderd [euro] of met een van die straffen alleen, onverminderd, indien daartoe grond bestaat, de toepassing van strengere strafbepalingen, worden gestraft:
De vader of moeder of de adoptanten die hun kind in behoeftige toestand achterlaten, ook al wordt het niet alleen gelaten, die weigeren het weer bij zich te nemen en weigeren zijn onderhoud te betalen als zij het aan een derde hebben toevertrouwd of als het bij rechterlijke beslissing aan een derde is toevertrouwd.
[De bloedverwanten in de rechte nederdalende lijn die hun vader, moeder, adoptant of andere bloedverwant in de opgaande lijn in een behoeftige toestand achterlaten, ook al wordt de persoon niet alleen gelaten, die weigeren hem weer bij zich te nemen en weigeren zijn onderhoud te betalen als zij hem aan een derde hebben toevertrouwd of als hij bij rechterlijke beslissing aan een derde is toevertrouwd.]
In geval van een tweede veroordeling wegens een van de in dit artikel omschreven misdrijven, gepleegd binnen een termijn van vijf jaar, te rekenen van de eerste, kunnen de straffen worden verdubbeld.]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9) en bij art. 19 Wet 26 november 2011 (BS 23 januari 2012).
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 31 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).
Afdeling II Onthouden van voedsel of verzorging aan minderjarigen en aan kwetsbare personen
Wetshistoriek
Opschrift gewijzigd bij art. 20 Wet 26 november 2011 (BS 23 januari 2012).
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 31 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).
Artikel 425

[§ 1

Zij die een minderjarige of [een persoon van wie de kwetsbare toestand ten gevolge van de leeftijd, zwangerschap, een ziekte dan wel een lichamelijk of geestelijk gebrek of onvolwaardigheid duidelijk of bekend was bij de pleger van de feiten en die] niet in staat is om in zijn onderhoud te voorzien, opzettelijk voedsel of verzorging onthouden, in dusdanige mate dat zijn gezondheid in het gedrang wordt gebracht, worden gestraft met gevangenisstraf van een maand tot drie jaar en met geldboete van zesentwintig [euro] tot driehonderd [euro] of met een van die straffen alleen.

§ 2

Indien het onthouden van voedsel of verzorging een ongeneeslijk lijkende ziekte, het volledige verlies van het gebruik van een orgaan of ernstige verminking ten gevolge heeft, wordt de schuldige gestraft met opsluiting van vijf jaar tot tien jaar.

§ 3

Indien het opzettelijk onthouden van voedsel of verzorging, zonder het oogmerk om te doden, toch de dood ten gevolge heeft, wordt de schuldige gestraft met opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar.]
Wetshistoriek
§ 1 gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9) en bij art. 21 Wet 26 november 2011 (BS 23 januari 2012).
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 31 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).

Artikel 426

[§ 1

Met gevangenisstraf van acht dagen tot twee maanden en met geldboete van vijftig [euro] tot vijfhonderd [euro] of met een van die straffen alleen, onverminderd, indien daartoe grond bestaat, de toepassing van strengere strafbepalingen, worden gestraft zij die de bewaring hebben van een minderjarige of van [een persoon die kwetsbaar was ten gevolge van zijn leeftijd, zwangerschap, een ziekte, dan wel een lichamelijk of geestelijk gebrek of onvolwaardigheid en die] niet in staat is om in zijn onderhoud te voorzien, het onderhoud van het kind of van de persoon in dusdanige mate nagelaten hebben dat zijn gezondheid in het gedrang wordt gebracht.

§ 2

Indien de nalatigheid de dood veroorzaakt van de minderjarige of [van een in § 1 bedoelde persoon en die] niet in staat is in zijn onderhoud te voorzien, wordt de schuldige gestraft met gevangenisstraf van drie maanden tot twee jaar en met geldboete van vijftig [euro] tot duizend [euro].]
Wetshistoriek
§§ 1 en 2 gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9) en bij art. 22, 1° en 2° Wet 26 november 2011 (BS 23 januari 2012).
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 31 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).
Afdeling III Bepaling aan de afdelingen I en II gemeen
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 31 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).
Artikel 427
[In de gevallen omschreven in de artikelen 423, 425 en 426, wordt de minimumstraf gesteld in die artikelen verdubbeld in geval van gevangenisstraf en met twee jaar verhoogd in geval van opsluiting indien de schuldige de daden tegen zijn vader, moeder, adoptanten of andere bloedverwanten in de opgaande lijn heeft gepleegd.
Hetzelfde geldt indien de schuldige, de vader, de moeder of de adoptant is van het slachtoffer dan wel elke andere persoon die gezag over het slachtoffer heeft of de bewaring ervan heeft.]
[Daarenboven kan de in artikel 33 bepaalde straf worden toegepast.]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 23 Wet 26 november 2011 (BS 23 januari 2012).
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 31 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).
Afdeling IV Ontvoering en verberging van minderjarigen en van kwetsbare personen
Wetshistoriek
Opschrift gewijzigd bij art. 24 Wet 26 november 2011 (BS 23 januari 2012).
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 31 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).
Artikel 428

[§ 1

Met opsluiting van vijf jaar tot tien jaar wordt gestraft hij die een minderjarige die de leeftijd van twaalf jaar niet heeft bereikt, ontvoert of doet ontvoeren, zelfs als de minderjarige zijn ontvoerder vrijwillig is gevolgd.

§ 2

Met opsluiting van vijf jaar tot tien jaar wordt gestraft hij die een minderjarige die de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt [of iedere persoon van wie de kwetsbare toestand ten gevolge van de leeftijd, zwangerschap, een ziekte dan wel een lichamelijk of geestelijk gebrek of onvolwaardigheid duidelijk was of de dader bekend was], ontvoert of doet ontvoeren door geweld, list of bedreiging.

§ 3

[...]

§ 4

De straf is opsluiting van vijftien jaar tot twintig jaar indien de ontvoering of de gevangenhouding van de ontvoerde minderjarige [of van de in § 2 bedoelde persoon], hetzij een ongeneeslijk lijkende ziekte, hetzij een blijvende fysieke of psychische ongeschiktheid, hetzij het volledig verlies van het gebruik van een orgaan, hetzij een zware verminking ten gevolge heeft.

§ 5

Indien de ontvoering of de gevangenhouding de dood ten gevolge heeft, is de straf opsluiting van twintig jaar tot dertig jaar.]
Wetshistoriek
§ 2 gewijzigd bij art. 25, 1° Wet 26 november 2011 (BS 23 januari 2012).
§ 3 opgeheven bij art. 6 W. 14 juni 2002 (B.S., 14 augustus 2002 (tweede uitg.)).
§ 4 gewijzigd bij art. 25, 2° Wet 26 november 2011 (BS 23 januari 2012).
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 31 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).

Artikel 429
[Met dezelfde straffen als de dader van de ontvoering wordt gestraft hij die een minderjarige [of een kwetsbaar persoon als bedoeld in artikel 428, § 2, van wie hij weet dat hij is ontvoerd], bij zich houdt.]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 26 Wet 26 november 2011 (BS 23 januari 2012).
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 31 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).

Artikel 430
[In de gevallen bedoeld in de artikelen 428 en 429, met uitzondering van de gevallen bedoeld in artikel 428, §§ 3 tot 5, is de straf gevangenisstraf van twee jaar tot vijf jaar en geldboete van tweehonderd [euro] tot vijfhonderd [euro] indien, binnen vijf dagen na de ontvoering, de ontvoerder of de persoon bedoeld in artikel 429[de ontvoerde minderjarige of de ontvoerde kwetsbare persoon] vrijwillig heeft teruggegeven.]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9) en bij art. 27 Wet 26 november 2011 (BS 23 januari 2012).
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 31 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).
Afdeling V Niet-afgeven van kinderen
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 31 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).
Artikel 431
[Met gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar en met geldboete van zesentwintig [euro] tot honderd [euro] of met een van die straffen alleen worden gestraft zij aan wie een minderjarige beneden de leeftijd van twaalf jaar is toevertrouwd en hem niet afgeven aan de personen die het recht hebben hem op te eisen.
Indien de schuldige deze minderjarige meer dan vijf dagen verborgen houdt voor degenen die het recht hebben hem op te eisen of deze minderjarige onrechtmatig buiten het grondgebied van het Koninkrijk vasthoudt, wordt hij gestraft met gevangenisstraf van een jaar tot vijf jaar en met geldboete van zesentwintig [euro] tot tweehonderd [euro] of met een van die straffen alleen.]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 31 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).

Artikel 432

[§ 1

Met gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar en met geldboete van zesentwintig [euro] tot duizend [euro], of met een van deze straffen alleen worden gestraft:
de vader of moeder die het minderjarige kind onttrekt of poogt te onttrekken aan de rechtsvervolging, tegen dit kind ingesteld uit kracht van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming of betreffende de jeugdbijstand, die het onttrekt of poogt te onttrekken aan de bewaring van de personen aan wie de bevoegde overheid het heeft toevertrouwd, die het niet afgeeft aan degenen die het recht hebben het op te eisen of die het, zelfs met zijn toestemming, ontvoert of doet ontvoeren.
Is de schuldige geheel of ten dele ontzet uit de ouderlijke macht, dan kan de gevangenisstraf tot drie jaar worden verhoogd.

§ 2

Indien de schuldige het minderjarige kind meer dan vijf dagen verborgen houdt voor degenen die het recht hebben het op te eisen of het minderjarige kind onrechtmatig buiten het grondgebied van het Koninkrijk vasthoudt, wordt hij gestraft met gevangenisstraf van een jaar tot vijf jaar en met geldboete van vijftig [euro] tot duizend [euro], of met een van deze straffen alleen.
Is de schuldige geheel of ten dele ontzet uit de ouderlijke macht, dan is de gevangenisstraf minstens drie jaar.

§ 3

Wanneer over de bewaring van het minderjarige kind mocht zijn beslist, hetzij gedurende het verloop of ten gevolge van een geding tot echtscheiding of tot scheiding van tafel en bed, hetzij in andere bij de wet bepaalde omstandigheden, dan worden de straffen bepaald in de §§ 1 en 2 toegepast op de vader of de moeder die het minderjarige kind onttrekt of poogt te onttrekken aan de bewaring van hen aan wie het krachtens de beslissing is toevertrouwd, die het niet afgeeft aan degenen die het recht hebben het op te eisen of die het, zelfs met zijn toestemming, ontvoert of doet ontvoeren.

§ 4

Indien over de bewaring van het minderjarige kind een aan de rechtspleging door onderlinge toestemming voorafgaande minnelijke schikking is getroffen, worden de straffen bepaald in §§ 1 en 2 toegepast op de vader of de moeder die, vanaf de datum van de overschrijving van de echtscheiding door onderlinge toestemming, het minderjarige kind onttrekt of poogt te ontrekken aan de bewaring van hen aan wie het krachtens de beslissing of de minnelijke schikking is toevertrouwd, die het niet afgeeft aan hen die het recht hebben het op te eisen of die het, zelfs met zijn toestemming, ontvoert of doet ontvoeren.]
Wetshistoriek
§§ 1 en 2 gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 31 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).

Artikel
[...]
Wetshistoriek
Oorspronkelijk art. 433 opgeheven bij art. 32 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).
Afdeling VI Gebruik van minderjarigen en van kwetsbare personen met het oog op het plegen van een misdaad of een wanbedrijf
Wetshistoriek
Opschrift ingevoegd bij art. 3 W. 10 augustus 2005 (B.S., 2 september 2005 (eerste uitg.)), met ingang van 2 september 2005 (art. 14) en gewijzigd bij art. 28 Wet 26 november 2011 (BS 23 januari 2012).
Voorgeschiedenis
Opschrift ingevoegd bij art. 3 W. 10 augustus 2005 (B.S., 2 september 2005 (eerste uitg.)), met ingang van 2 september 2005 (art. 14).
Artikel 433
Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 433quinquies, wordt eenieder die een minderjarige [of een persoon van wie de kwetsbare toestand ten gevolge van de leeftijd, zwangerschap, een ziekte dan wel een lichamelijk of geestelijk gebrek of onvolwaardigheid, duidelijk was of de dader bekend was,] rechtstreeks of via een tussenpersoon, aantrekt of gebruikt om, op één van de in artikel 66 bepaalde wijzen, een misdaad of een wanbedrijf te plegen, gestraft met de straffen bepaald voor die misdaad of dat wanbedrijf, waarvan het minimum van de vrijheidsstraf verhoogd wordt met één maand ingeval het maximum van de bepaalde gevangenisstraf één jaar is, met twee maanden wanneer het maximum twee jaar is, met drie maanden wanneer het maximum drie jaar is, met vijf maanden wanneer het maximum vijf jaar is en met twee jaar in het geval van tijdelijke opsluiting, en waarvan, in voorkomend geval, het minimum van de geldboete verdubbeld wordt.
Het minimum van de in het eerste lid bepaalde straffen wordt nogmaals, en in dezelfde verhouding verhoogd ingeval:
de minderjarige jonger is dan zestien jaar, of
de persoon bedoeld in het eerste lid misbruik maakt van de bijzonder kwetsbare positie waarin de minderjarige verkeert, of
de persoon bedoeld in het eerste lid, de vader, de moeder of een andere bloedverwant in de opgaande lijn is, de adoptant, of enige andere persoon die gezag heeft over de minderjarige, of een persoon die hem onder zijn bewaring heeft, of
een gewoonte wordt gemaakt van het aantrekken of gebruiken van minderjarigen om een misdaad of een wanbedrijf te plegen.]
Wetshistoriek
Opnieuw opgenomen bij art. 4 W. 10 augustus 2005 (B.S., 2 september 2005 (eerste uitg.)), met ingang van 2 september 2005 (art. 14) en gewijzigd bij art. 29 Wet 26 november 2011 (BS 23 januari 2012).
Afdeling VII Aantasting van de persoonlijke levenssfeer van minderjarigen
Wetshistoriek
Opschrift ingevoegd bij art. 5 W. 10 augustus 2005 (B.S., 2 september 2005 (eerste uitg.)), met ingang van 2 september 2005 (art. 14).
Artikel 433bis
Publicatie en verspreiding van het verslag van de debatten voor de jeugdrechtbank, voor de onderzoeksrechter en voor de kamers van het hof van beroep die bevoegd zijn om over het hoger beroep tegen hun beslissingen te oordelen, door middel van boeken, pers, film, radio, televisie, of op enige andere wijze, zijn verboden.
Alleen de motieven en het beschikkend gedeelte van de in openbare terechtzitting uitgesproken rechterlijke beslissing vormen, onder voorbehoud van de toepassing van het derde lid, hierop een uitzondering.
Publicatie en verspreiding door middel van welke procédés ook van teksten, tekeningen, foto's of beelden waaruit de identiteit kan blijken van een persoon die vervolgd wordt, of ten aanzien van wie een maatregel is genomen als bedoeld in de [de artikelen 37, 39, 43, 49, 52, 52quater en 57bis van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade] of in de wet van 1 maart 2002 betreffende de voorlopige plaatsing van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, zijn eveneens verboden. Hetzelfde geldt voor de persoon ten aanzien van wie een maatregel genomen is in het kader van de rechtspleging als bedoeld in artikel 63bis van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming.
Overtreding van dit artikel wordt gestraft met gevangenisstraf van twee maanden tot twee jaar en met geldboete van driehonderd euro tot drieduizend euro of met een van die straffen alleen.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 6 W. 10 augustus 2005 (B.S., 2 september 2005 (eerste uitg.)), met ingang van 2 september 2005 (art. 14) en gewijzigd bij art. 22 W. 15 mei 2006 (B.S., 2 juni 2006 (tweede uitg.)), met ingang van 1 oktober 2007 (art. 3 K.B. 25 februari 2007 (B.S., 2 maart 2007 (derde uitg.))).

Hoofdstuk IIIbis Exploitatie van bedelarij

Wetshistoriek
Opschrift ingevoegd bij art. 6 W. 10 augustus 2005 (B.S., 2 september 2005 (eerste uitg.)).
Artikel 433ter
Met gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar en met geldboete van vijfhonderd euro tot vijfentwintigduizend euro wordt gestraft:
hij die een persoon aanwerft, meeneemt, wegbrengt, bij zich houdt teneinde hem over te leveren aan de bedelarij, hem ertoe aanzet te bedelen of door te gaan met bedelen, of hem ter beschikking van een bedelaar stelt opdat deze laatste zich van hem bedient om het openbaar medelijden op te wekken;
hij die, op welke manier ook, eens anders bedelarij exploiteert.
Poging tot de in het eerste lid bedoelde misdrijven wordt gestraft met een gevangenisstraf van een maand tot twee jaar en met een geldboete van honderd euro tot tweeduizend euro.]
[De boete wordt zo veel keer toegepast als er slachtoffers zijn.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 7 W. 10 augustus 2005 (B.S., 2 september 2005 (eerste uitg.)) en gewijzigd bij art. 3 Wet 24 juni 2013 (BS 23 juli 2013).

Artikel 433quater
Het in artikel 433ter, eerste lid, bedoelde misdrijf wordt gestraft met gevangenisstraf van een jaar tot vijf jaar en met geldboete van vijfhonderd euro tot vijftigduizend euro wanneer het wordt gepleegd:
ten opzichte van een minderjarige;
door misbruik te maken van de [de kwetsbare toestand waarin een persoon verkeert ten gevolge van zijn onwettige of precaire administratieve toestand, zijn precaire sociale toestand, zijn leeftijd, zwangerschap, een ziekte dan wel een lichamelijk of een geestelijk gebrek of onvolwaardigheid], zodanig dat de betrokken persoon in feite geen andere echte en aanvaardbare keuze heeft dan zich te laten misbruiken;
door direct of indirect gebruik te maken van listige kunstgrepen, geweld, bedreigingen of enige andere vorm van dwang.]
[De boete wordt zo veel keer toegepast als er slachtoffers zijn.]
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 8 W. 10 augustus 2005 (B.S., 2 september 2005 (eerste uitg.)).
Lid 1, 2° gewijzigd bij art. 30 Wet 26 november 2011 (BS 23 januari 2012).
Lid 2 ingevoegd bij art. 4 Wet 24 juni 2013 (BS 23 juli 2013).

Hoofdstuk IIIter Mensenhandel

Wetshistoriek
Opschrift ingevoegd bij art. 9 W. 10 augustus 2005 (B.S., 2 september 2005 (eerste uitg.)).
Artikel 433quinquies

§ 1

[Levert het misdrijf mensenhandel op, de werving, het vervoer, de overbrenging, de huisvesting, de opvang van een persoon, het nemen of de overdracht van de controle over hem met als doel:
de uitbuiting van prostitutie of andere vormen van seksuele uitbuiting
de uitbuiting van bedelarij;
het verrichten van werk of het verlenen van diensten, in omstandigheden die in strijd zijn met de menselijke waardigheid;
het wegnemen van organen in strijd met de wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen, of van menselijk lichaamsmateriaal in strijd met de wet van 19 december 2008 inzake het verkrijgen en het gebruik van menselijk lichaamsmateriaal met het oog op de geneeskundige toepassing op de mens of het wetenschappelijk onderzoek;
of deze persoon tegen zijn wil een misdaad of een wanbedrijf te doen plegen.
]
Behalve in het in 5 bedoelde geval is de toestemming van de in het eerste lid bedoelde persoon met de voorgenomen of daadwerkelijke uitbuiting van geen belang.

§ 2

Het in § 1 bedoelde misdrijf wordt gestraft met gevangenisstraf van één jaar tot vijf jaar en met geldboete van vijfhonderd euro tot vijftigduizend euro.

§ 3

Poging tot het in § 1 bedoelde misdrijf wordt gestraft met gevangenisstraf van één jaar tot drie jaar en met geldboete van honderd euro tot tienduizend euro.]

[§ 4

De boete wordt zo veel keer toegepast als er slachtoffers zijn.
]
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 10 W. 10 augustus 2005 (B.S., 2 september 2005 (eerste uitg.)).
§ 1, lid 1 vervangen bij art. 2 Wet 29 april 2013 (BS 23 juli 2013).
§ 4 ingevoegd bij art. 5 Wet 24 juni 2013 (BS 23 juli 2013).

Artikel 433sexies
Het in artikel 433quinquies, § 1, bedoelde misdrijf wordt gestraft met opsluiting van vijf jaar tot tien jaar en met geldboete van zevenhonderd vijftig euro tot vijfenzeventigduizend euro ingeval het werd gepleegd:
door een persoon die gezag heeft over het slachtoffer of door een persoon die misbruik heeft gemaakt van het gezag of de faciliteiten die zijn functies hem verlenen;
door een openbaar officier of ambtenaar, drager of agent van de openbare macht die handelt naar aanleiding van de uitoefening van zijn bediening.]
[De boete wordt zo veel keer toegepast als er slachtoffers zijn.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 11 W. 10 augustus 2005 (B.S., 2 september 2005 (eerste uitg.)) en gewijzigd bij art. 6 Wet 24 juni 2013 (BS 23 juli 2013).

Artikel 433septies
Het in artikel 433quinquies, § 1, bedoelde misdrijf wordt gestraft met opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar en met geldboete van duizend euro tot honderdduizend euro in de volgende gevallen:
ingeval het misdrijf is gepleegd ten opzichte van een minderjarige;
ingeval het is gepleegd door misbruik te maken van de [kwetsbare toestand waarin een persoon verkeert ten gevolge van zijn onwettige of precaire administratieve toestand, zijn precaire sociale toestand, zijn leeftijd, zwangerschap, een ziekte dan wel een lichamelijk of een geestelijk gebrek of onvolwaardigheid], zodanig dat de betrokken persoon in feite geen andere echte en aanvaardbare keuze heeft dan zich te laten misbruiken;
ingeval het is gepleegd door direct of indirect gebruik te maken van listige kunstgrepen, geweld, bedreigingen of enige vorm van dwang;
ingeval het leven van het slachtoffer opzettelijk of door grove nalatigheid in gevaar is gebracht;
ingeval het misdrijf een ongeneeslijk lijkende ziekte, hetzij een blijvende fysieke of psychische ongeschiktheid, hetzij het volledig verlies van een orgaan of van het gebruik van een orgaan, hetzij een zware verminking heeft veroorzaakt;
in geval van de betrokken activiteit een gewoonte wordt gemaakt;
ingeval het een daad van deelneming aan de hoofd- of bijkomende bedrijvigheid van een vereniging betreft, ongeacht of de schuldige de hoedanigheid van leidend persoon heeft of niet.]
[De boete wordt zo veel keer toegepast als er slachtoffers zijn.]
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 12 W. 10 augustus 2005 (B.S., 2 september 2005 (eerste uitg.)).
Lid 1, 2° gewijzigd bij art. 31 Wet 26 november 2011 (BS 23 januari 2012).
Lid 2 ingevoegd bij art. 7 Wet 24 juni 2013 (BS 23 juli 2013).

Artikel 433octies
Het in artikel 433quinquies, § 1, bedoelde misdrijf wordt gestraft met opsluiting van vijftien jaar tot twintig jaar en met geldboete van duizend euro tot honderdvijftigduizend euro in de volgende gevallen:
ingeval het misdrijf de dood van het slachtoffer heeft veroorzaakt zonder het oogmerk te doden;
ingeval het een daad van deelneming aan de hoofd- of bijkomende bedrijvigheid van een criminele organisatie betreft, ongeacht of de schuldige de hoedanigheid van leidend persoon heeft of niet.]
[De boete wordt zo veel keer toegepast als er slachtoffers zijn.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 13 W. 10 augustus 2005 (B.S., 2 september 2005 (eerste uitg.)) en gewijzigd bij art. 8 Wet 24 juni 2013 (BS 23 juli 2013).

Artikel 433novies
In de gevallen bedoeld in de artikelen 433sexies, 433septies en 433octies worden de schuldigen bovendien veroordeeld tot ontzetting van de in [artikel 31, eerste lid] genoemde rechten.
Zonder rekening te houden met de hoedanigheid van natuurlijke persoon of rechtspersoon van de uitbater, eigenaar, huurder of zaakvoerder, kan de rechtbank de tijdelijke of definitieve, gedeeltelijke of volledige sluiting bevelen van de onderneming waar het in artikel 433quinquies bedoelde misdrijf is gepleegd.
De bijzondere verbeurdverklaring zoals bedoeld in artikel 42, 1°, wordt toegepast op degenen die zich schuldig hebben gemaakt aan het in artikel 433quinquies bedoelde misdrijf, zelfs wanneer de zaken waarop zij betrekking heeft geen eigendom van de veroordeelde zijn, zonder dat deze verbeurdverklaring nochtans de rechten van derden op de goederen die het voorwerp kunnen uitmaken van de verbeurdverklaring schaadt.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 14 W. 10 augustus 2005 (B.S., 2 september 2005 (eerste uitg.)) en gewijzigd bij art. 19 Wet 14 april 2009 (BS 15 april 2009 (ed. 3)), met ingang van 15 april 2009 (art. 70).

Hoofdstuk IIIquater Misbruik van andermans kwetsbare toestand door de verkoop, verhuur of terbeschikkingstelling van goederen met de bedoeling een abnormaal profijt te realiseren

Wetshistoriek
Opschrift ingevoegd bij art. 15 W. 10 augustus 2005 (B.S., 2 september 2005 (eerste uitg.)) en gewijzigd bij art. 32 Wet 26 november 2011 (BS 23 januari 2012).
Artikel 433decies
Met gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar en met geldboete van vijfhonderd euro tot vijfentwintigduizend euro wordt gestraft hij die rechtstreeks of via een tussenpersoon misbruik maakt van de [de kwetsbare toestand waarin een persoon verkeert ten gevolge van zijn onwettige of precaire administratieve toestand, zijn precaire sociale toestand, zijn leeftijd, zwangerschap, een ziekte dan wel een lichamelijk of een geestelijk gebrek of onvolwaardigheid] door, met de bedoeling een abnormaal profijt te realiseren, een roerend goed, een deel ervan, een onroerend goed, een kamer of een andere in artikel 479 bedoelde ruimte, te verkopen, te verhuren of ter beschikking te stellen in omstandigheden die in strijd zijn met de menselijke waardigheid, [...]. De boete wordt zo veel keer toegepast als er slachtoffers zijn.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 16 W. 10 augustus 2005 (B.S., 2 september 2005 (eerste uitg.)), gewijzigd bij art. 33 Wet 26 november 2011 (BS 23 januari 2012) en bij art. 2 Wet 29 april 2013 (BS 23 juli 2013).
Beperking toepassing
In zoverre het tot gevolg heeft dat de misdrijven gepleegd vóór 12 september 2005 met zwaardere boeten worden bestraft dan diegene die zijn bedoeld in het vroegere artikel 77bis, §§ 1bis, 2 en 3, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, schendt artikel 433decies van het Strafwetboek, ingevoegd bij de wet van 10 augustus 2005 tot wijziging van diverse bepalingen met het oog op de versterking van de strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel en tegen praktijken van huisjesmelkers, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet (GwH nr. 27/2010, 17 maart 2010 (prejudiciële vraag) (BS 19 mei 2010)).

Artikel 433undecies
Het in artikel 433decies bedoelde misdrijf wordt gestraft met gevangenisstraf van een jaar tot vijf jaar en met geldboete van duizend euro tot honderdduizend euro in de volgende gevallen:
ingeval van de betrokken activiteit een gewoonte wordt gemaakt;
in geval het een daad van deelneming aan de hoofd- of bijkomende bedrijvigheid van een vereniging betreft, ongeacht of de schuldige de hoedanigheid van leidend persoon heeft of niet.
De boete wordt zo veel keer toegepast als er slachtoffers zijn.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 17 W. 10 augustus 2005 (B.S., 2 september 2005 (eerste uitg.)).
Beperking toepassing
In zoverre het tot gevolg heeft dat de misdrijven gepleegd vóór 12 september 2005 met zwaardere boeten worden bestraft dan diegene die zijn bedoeld in het vroegere artikel 77bis, §§ 1bis, 2 en 3, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, schendt artikel 433undecies van het Strafwetboek, ingevoegd bij de wet van 10 augustus 2005 tot wijziging van diverse bepalingen met het oog op de versterking van de strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel en tegen praktijken van huisjesmelkers, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet (GwH nr. 27/2010, 17 maart 2010 (prejudiciële vraag) (BS 19 mei 2010)).

Artikel 433duodecies
Het in artikel 433decies bedoelde misdrijf wordt gestraft met opsluiting van vijf jaar tot tien jaar en met geldboete van duizend euro tot honderdvijftigduizend euro ingeval het een daad van deelneming aan de hoofd- of bijkomende bedrijvigheid van een criminele organisatie betreft, ongeacht of de schuldige de hoedanigheid van leidend persoon heeft of niet. De boete wordt zo veel keer toegepast als er slachtoffers zijn.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 18 W. 10 augustus 2005 (B.S., 2 september 2005 (eerste uitg.)).

Artikel 433terdecies
In de gevallen bedoeld in de artikelen 433undecies en 433duodecies worden de schuldigen bovendien veroordeeld tot de ontzetting van de rechten bedoeld in [artikel 31, eerste lid].
De bijzondere verbeurdverklaring zoals bedoeld in artikel 42, 1°, wordt toegepast op de schuldigen aan het misdrijf bedoeld in artikel 433decies, zelfs ingeval de zaken waarop zij betrekking heeft niet het eigendom van de veroordeelde zijn, zonder dat deze verbeurdverklaring evenwel afbreuk kan doen aan de rechten van de derden op de goederen die verbeurd zouden kunnen worden verklaard. Zij moet in dezelfde omstandigheden ook worden toegepast op het roerend goed, het deel ervan, het onroerend goed, de kamer of enige andere ruimte bedoeld in dat artikel.]
[Ze kan ook worden toegepast op de tegenwaarde van deze roerende of onroerende goederen die werden vervreemd tussen het tijdstip waarop het misdrijf werd gepleegd en de definitieve rechterlijke beslissing.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 19 W. 10 augustus 2005 (B.S., 2 september 2005 (eerste uitg.)), gewijzigd bij art. 3 W. 9 februari 2006 (B.S., 28 februari 2006 (tweede uitg.)) en bij art. 20 Wet 14 april 2009 (BS 15 april 2009 (ed. 3)), met ingang van 15 april 2009 (art. 70).

Artikel 433quaterdecies
Naargelang van het geval kan de procureur des Konings of de onderzoeksrechter beslag leggen op het roerend goed, het deel ervan, het onroerend goed, de kamer of enige andere in artikel 433decies bedoelde ruimte. Indien hij beslist tot inbeslagneming moet voormeld roerend goed, het deel ervan, het onroerend goed, de kamer of enige andere in artikel 433decies bedoelde ruimte worden verzegeld, of met schriftelijk akkoord van de eigenaar of verhuurder, ter beschikking worden gesteld van het O.C.M.W. teneinde opgeknapt en tijdelijk verhuurd te worden. De beslissing tot inbeslagneming van, naargelang van het geval, de procureur des Konings of de onderzoeksrechter wordt betekend aan de eigenaar of de verhuurder. In geval van beslag op een onroerend goed moet de beslissing bovendien worden betekend uiterlijk binnen vierentwintig uur, alsmede ter overschrijving worden aangeboden op het kantoor der hypotheken van de plaats waar het goed gelegen is. Als dagtekening van de overschrijving geldt de dag van de betekening van de beslissing tot inbeslagneming. Het beslag geldt tot op het tijdstip van de definitieve rechterlijke beslissing waarbij hetzij de verbeurdverklaring werd bevolen, hetzij de opheffing van het beslag wordt uitgesproken. Opheffing van het beslag kan voordien te allen tijde worden verleend, al naar gelang van het geval, door de procureur des Konings of door de onderzoeksrechter nadat deze de procureur des Konings daarvan in kennis heeft gesteld. De beslagene kan de rechtsmiddelen waarin voorzien wordt in de artikelen 28sexies en 61quater van het Wetboek van strafvordering slechts instellen na verloop van een termijn van een jaar te rekenen van de datum van de inbeslagneming.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 20 W. 10 augustus 2005 (B.S., 2 september 2005 (eerste uitg.)).

Artikel 433quinquiesdecies
In de in artikel 433decies van het Strafwetboek bedoelde gevallen kunnen slachtoffers op beslissing, naargelang het geval, van de bevoegde minister, van de bevoegde overheid of de door hen aangewezen ambtenaren, in overleg met de terzake bevoegde diensten, in voorkomend geval worden opgevangen of gehuisvest. Deze huisvestingskosten komen ten laste van de beklaagde. Wanneer de beklaagde wordt vrijgesproken, worden de kosten ten laste gelegd al naargelang het geval, van de Staat of van het bevoegde O.C.M.W.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 21 W. 10 augustus 2005 (B.S., 2 september 2005 (eerste uitg.)).

Hoofdstuk IV Aanslag op de persoonlijke vrijheid en op de onschendbaarheid van de woning, gepleegd door bijzondere personen

Artikel 434
Met gevangenisstraf van drie maanden tot twee jaar en met geldboete van zesentwintig [euro] tot tweehonderd [euro] worden gestraft zij die iemand aanhouden of doen aanhouden, gevangen houden of doen gevangen houden, zonder een bevel van het gestelde gezag en buiten de gevallen waarin de wet de aanhouding of de gevangenhouding van bijzondere personen toelaat of voorschrijft.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 435
De gevangenisstraf is zes maanden tot drie jaar en de geldboete vijftig [euro] tot driehonderd [euro], indien de wederrechtelijke en willekeurige vrijheidsberoving langer dan tien dagen duurt.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 436
Indien de wederrechtelijke en willekeurige vrijheidsberoving langer dan een maand duurt, wordt de schuldige veroordeeld tot gevangenisstraf van een jaar tot vijf jaar en tot geldboete van honderd [euro] tot vijfhonderd [euro].
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 437
[Opsluiting van vijf jaar tot tien jaar] wordt uitgesproken, indien de aanhouding verricht wordt, hetzij op een vals bevel van het openbaar gezag, hetzij in de kledij of onder de naam van een van zijn agenten, of indien de aangehouden of gevangen gehouden persoon met de dood bedreigd wordt.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 74 W. 23 januari 2003 (B.S., 13 maart 2003 (eerste uitg.)), met ingang van 13 maart 2003 (art. 128).

Artikel 438
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 7 W. 14 juni 2002 (B.S., 14 augustus 2002 (tweede uitg.)).

Artikel 438bis
[In de gevallen bepaald in dit hoofdstuk kan het minimum van de bij die artikelen bepaalde straffen worden verdubbeld in geval van correctionele straffen en met twee jaar verhoogd in geval van opsluiting, wanneer een van de drijfveren van de misdaad of het wanbedrijf bestaat in de haat tegen, het misprijzen van of de vijandigheid tegen een persoon wegens diens zogenaamd ras, zijn huidskleur, zijn afkomst, zijn nationale of etnische afstamming, zijn nationaliteit, zijn geslacht, zijn seksuele geaardheid, zijn burgerlijke staat, zijn geboorte, zijn leeftijd, zijn fortuin, zijn geloof of levensbeschouwing, zijn huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een handicap, zijn taal, zijn politieke overtuiging, [zijn syndicale overtuiging,] een fysieke of genetische eigenschap of zijn sociale afkomst.]]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 10 W. 25 februari 2003 (B.S., 17 maart 2003 (eerste uitg.)), vervangen bij art. 36 W. 10 mei 2007 (B.S., 30 mei 2007 (tweede uitg.)) en gewijzigd bij art. 112 Wet 30 december 2009 (BS 31 december 2009 (ed. 3)), met ingang van 31 december 2009 (art. 119).

Artikel 439
Met gevangenisstraf van vijftien dagen tot twee jaar en met geldboete van zesentwintig [euro] tot driehonderd [euro] wordt gestraft hij die, zonder een bevel van de overheid en buiten de gevallen waarin de wet toelaat in de woning van bijzondere personen tegen hun wil binnen te treden, in een door een ander bewoond huis, appartement, kamer of verblijf, of in de aanhorigheden ervan binnendringt, hetzij met behulp van bedreiging of geweld tegen personen, hetzij door middel van braak, inklimming of valse sleutels.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 440
De gevangenisstraf is zes maanden tot vijf jaar en de geldboete honderd [euro] tot vijfhonderd [euro], indien het feit gepleegd wordt, hetzij op een vals bevel van het openbaar gezag, hetzij in de kledij, hetzij onder de naam van een van haar agenten, hetzij met vereniging van de volgende drie omstandigheden:
Dat het feit wordt gepleegd bij nacht;
Dat het wordt gepleegd door twee of meer personen;
Dat de schuldigen of een van hen wapens bij zich hebben.
De schuldigen kunnen bovendien worden veroordeeld tot ontzetting van rechten overeenkomstig artikel 33[...].
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 31 W. 9 april 1930 (B.S., 11 mei 1930), zelf gewijzigd bij art. 1 W. 1 juli 1964 (B.S., 17 juli 1964) en gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 441
Poging tot het in het vorige artikel omschreven wanbedrijf wordt gestraft met gevangenisstraf van een maand tot een jaar en met geldboete van vijftig [euro] tot driehonderd [euro].
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 442
Met gevangenisstraf van vijftien dagen tot twee jaar en met geldboete van zesentwintig [euro] tot driehonderd [euro] wordt gestraft hij die, zonder toestemming van de eigenaar of van de huurder, in de bij artikel 439 aangewezen plaatsen binnendringt en daar bij nacht wordt aangetroffen.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Hoofdstuk IVbis Belaging

Wetshistoriek
Hoofdstuk IVbis (art. 442bis) ingevoegd bij art. 2 W. 30 oktober 1998 (B.S., 17 december 1998).
Artikel 442bis
Hij die een persoon heeft belaagd terwijl hij wist of had moeten weten dat hij door zijn gedrag de rust van die bewuste persoon ernstig zou verstoren, wordt gestraft met gevangenisstraf van vijftien dagen tot twee jaar en met geldboete van vijftig [euro] tot driehonderd [euro] of met een van die straffen alleen.
[Ingeval de feiten bedoeld in het eerste lid worden gepleegd ten nadele van een persoon van wie de kwetsbare toestand ten gevolge van de leeftijd, zwangerschap, een ziekte dan wel een lichamelijk of geestelijk gebrek of onvolwaardigheid, duidelijk was of de dader bekend was, wordt de minimumstraf voorzien in het eerste lid verdubbeld.]
Tegen het in dit artikel bedoelde misdrijf kan alleen vervolging worden ingesteld op een klacht van de persoon die beweert te worden belaagd [of, wanneer het gaat om een persoon bedoeld in het tweede lid, van de instellingen van openbaar nut of de verenigingen bedoeld in artikel 43 van de wet van 26 november 2011 tot wijziging van het Strafwetboek teneinde het misbruik van de zwakke toestand van personen strafbaar te stellen, en de strafrechtelijke bescherming van kwetsbare personen tegen mishandeling uit te breiden].]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9) en bij art. 34, 1° en 2° Wet 26 november 2011 (BS 23 januari 2012).

Artikel 442ter
[In de gevallen bepaald in artikel 442bis kan het minimum van de bij dit artikel bepaalde correctionele straffen worden verdubbeld, wanneer een van de drijfveren van het wanbedrijf bestaat in de haat tegen, het misprijzen van of de vijandigheid tegen een persoon wegens diens zogenaamd ras, zijn huidskleur, zijn afkomst, zijn nationale of etnische afstamming, zijn nationaliteit, zijn geslacht, zijn seksuele geaardheid, zijn burgerlijke staat, zijn geboorte, zijn leeftijd, zijn fortuin, zijn geloof of levensbeschouwing, zijn huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een handicap, zijn taal, zijn politieke overtuiging, [zijn syndicale overtuiging,] een fysieke of genetische eigenschap of zijn sociale afkomst.]]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 11 W. 25 februari 2003 (B.S., 17 maart 2003 (eerste uitg.)), vervangen bij art. 37 W. 10 mei 2007 (B.S., 30 mei 2007 (tweede uitg.)) en gewijzigd bij art. 113 Wet 30 december 2009 (BS 31 december 2009 (ed. 3)), met ingang van 31 december 2009 (art. 119).

Hoofdstuk IVter Misbruik van de zwakke toestand van personen

Wetshistoriek
Opschrift ingevoegd bij art. 35 Wet 26 november 2011 (BS 23 januari 2012).
Artikel 442quater

§ 1

Eenieder die, terwijl hij kennis had van iemands fysieke of psychische zwakheid die het oordeelsvermogen van de betrokkene ernstig verstoort, bedrieglijk misbruik heeft gemaakt van die zwakheid teneinde hem ertoe te brengen een handeling te verrichten dan wel zich van een handeling te onthouden waarbij zulks diens fysieke of geestelijke integriteit dan wel diens vermogen ernstig aantast, wordt gestraft met gevangenisstraf van een maand tot twee jaar en met geldboete van honderd euro tot duizend euro of met een van deze straffen alleen.

§ 2

De straffen zijn gevangenisstraf van een maand tot vier jaar en geldboete van tweehonderd euro tot tweeduizend euro of een van deze straffen alleen in de volgende gevallen:
indien de in § 1 bedoelde handeling of onthouding van een handeling voortvloeit uit een toestand van fysieke of psychische onderwerping door aanwending van zware of herhaalde druk of van specifieke technieken om het oordeelsvermogen te verstoren;
indien het in § 1 bedoelde misbruik ten aanzien van een minderjarige is gepleegd;
indien de in § 1 bedoelde handeling of onthouding van een handeling hetzij een ongeneeslijk lijkende ziekte, hetzij een blijvende ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid, hetzij het volledig verlies van het gebruik van een orgaan, hetzij een zware verminking tengevolge heeft;
indien het in § 1 bedoelde misbruik een daad van deelneming aan de hoofd- of bijkomende bedrijvigheid van een vereniging betreft.

§ 3

De straf is opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar indien de handeling van de persoon of zijn onthouding van een handeling zijn dood heeft veroorzaakt.

§ 4

Met toepassing van de §§ 1 en 2 kan de rechtbank de veroordeelde gedurende een termijn van vijf jaar tot tien jaar geheel of ten dele ontzetten van de uitoefening van de in artikel 31, eerste lid, opgesomde rechten.

§ 5

De rechtbank kan bevelen dat het vonnis of een samenvatting ervan op kosten van de veroordeelde in een of meer dagbladen dan wel op ongeacht welke andere wijze wordt bekendgemaakt.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 36 Wet 26 november 2011 (BS 23 januari 2012).

Hoofdstuk V Aanranding van de eer of de goede naam van personen

Artikel 443
Hij die in de hierna aangeduide gevallen aan een persoon kwaadwillig een bepaald feit ten laste legt, dat zijn eer kan krenken of hem aan de openbare verachting kan blootstellen, en waarvan het wettelijk bewijs niet wordt geleverd, is schuldig aan laster, wanneer de wet het bewijs van het ten laste gelegde feit toelaat, en aan eerroof, wanneer de wet dit bewijs niet toelaat.
[Wanneer het ten laste gelegde feit hierin bestaat dat gedurende vijandelijkheden is geheuld met de vijand, hetzij door hem te helpen door het verschaffen van soldaten, manschappen, geld, levensmiddelen, wapens, munitie of materialen, hetzij door hem het betreden van het grondgebied, het zich handhaven of het verblijven aldaar door enig middel mogelijk of gemakkelijk te maken, zonder daartoe gedwongen of gevorderd te zijn, is het bewijs daarvan altijd ontvankelijk en kan het door alle middelen geleverd worden.
Wordt een genoegzaam bewijs geleverd, dan geeft de tenlastelegging geen aanleiding tot enige strafvervolging.]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij enig art. W. 11 oktober 1919 (B.S., 27-28 oktober 1919).

Artikel 444
De schuldige wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar en met geldboete van zesentwintig [euro] tot tweehonderd [euro], wanneer de tenlasteleggingen geschieden:
Hetzij in openbare bijeenkomsten of plaatsen;
Hetzij in tegenwoordigheid van verscheidene personen, in een plaats die niet openbaar is, maar toegankelijk voor een aantal personen die het recht hebben er te vergaderen of ze te bezoeken;
Hetzij om het even welke plaats, in tegenwoordigheid van de beledigde en voor getuigen;
Hetzij door geschriften, al dan niet gedrukt, door prenten of zinnebeelden, die aangeplakt, verspreid of verkocht, te koop geboden of openlijk tentoongesteld worden;
Hetzij ten slotte door geschriften, die niet openbaar gemaakt, maar aan verscheidene personen toegestuurd of meegedeeld worden.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 445
Met gevangenisstraf van vijftien dagen tot zes maanden en met geldboete van vijftig [euro] tot duizend [euro] wordt gestraft:
Hij die schriftelijk bij de overheid een lasterlijke aangifte indient;
Hij die schriftelijk aan een persoon lasterlijke aantijgingen tegen zijn ondergeschikte toestuurt.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 446
Laster en eerroof jegens een gesteld lichaam worden op dezelfde wijze gestraft als laster en eerroof jegens individuele personen.

Artikel 447
Hij die van laster beticht wordt wegens tenlasteleggingen, gericht, hetzij tegen dragers of agenten van het gezag of tegen enig persoon met een openbare hoedanigheid bekleed, hetzij tegen enig gesteld lichaam, naar aanleiding van feiten in verband met hun bediening, wordt toegelaten om door alle gewone middelen het bewijs van de ten laste gelegde feiten te leveren, behoudens het tegenbewijs door dezelfde middelen.
Indien het een feit betreft dat tot het private leven behoort, mag de dader van de tenlastelegging geen ander bewijs tot zijn verdediging aanvoeren dan het bewijs dat volgt uit een vonnis of uit enige andere authentieke akte.
Indien het ten laste gelegde feit het voorwerp is van een strafvervolging of een aangifte waarover nog geen uitspraak is gedaan, wordt de vordering wegens laster geschorst tot het definitief vonnis of tot de eindbeslissing van de bevoegde overheid.
[Zo de strafvordering of de tuchtvordering met betrekking tot het ten laste gelegde feit vervallen is, wordt het betrokken dossier bij het dossier van het geding wegens laster gevoegd en wordt de vordering wegens laster hervat.
In geval van een beslissing van seponering of buitenvervolgingstelling betreffende de vordering met betrekking tot het ten laste gelegde feit, wordt de vordering wegens laster hervat, onverminderd een schorsing van deze vordering wanneer het onderzoek met betrekking tot het ten laste gelegde feit een nieuwe gerechtelijke ontwikkeling kent.]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 4 juli 2001 (B.S., 10 augustus 2001).

Artikel 448
Hij die hetzij door daden, hetzij door geschriften, prenten of zinnebeelden iemand beledigt in een van de omstandigheden in artikel 444 bepaald, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot twee maanden en met geldboete van zesentwintig [euro] tot vijfhonderd [euro] of met een van die straffen alleen.
[Met dezelfde straffen wordt gestraft hij die, in een van de omstandigheden in artikel 444 bepaald, iemand die drager is van het openbaar gezag of van de openbare macht of die met een openbare hoedanigheid is bekleed, door woorden beledigt in zijn hoedanigheid of wegens zijn bediening.]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 3 W. 27 juli 1934 (B.S., 2 augustus 1934) en bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 449
Indien er op het ogenblik van het misdrijf een wettelijk bewijs van de ten laste gelegde feiten bestaat en het blijkt dat de beklaagde de tenlastelegging heeft gedaan zonder enige reden van openbaar of van privaat belang en enkel met het oogmerk om te schaden, wordt hij, als schuldig aan kwaadwillige ruchtbaarmaking, gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot twee maanden en met geldboete van zesentwintig [euro] tot vierhonderd [euro] of met een van die straffen alleen.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 450
De in dit hoofdstuk omschreven misdrijven tegen bijzondere personen gepleegd, de lasterlijke aangifte uitgezonderd, kunnen niet worden vervolgd dan op klacht van de persoon die beweert beledigd te zijn.
Indien de persoon overleden is zonder een klacht te hebben gedaan of zonder daarvan te hebben afgezien, of indien de laster of de eerroof tegen iemand is gericht na zijn overlijden, kan de vervolging niet geschieden dan op klacht van zijn echtgenoot, van zijn afstammelingen of [wettelijke] erfgenamen tot en met de derde graad.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 98 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).

Artikel 451
Niemand kan als rechtvaardigings- of verschoningsgrond aanvoeren dat de geschriften, drukwerken, prenten of zinnebeelden die het voorwerp van de vervolging uitmaken, slechts de reproduktie zijn van uitgaven die in België of in het buitenland verschenen zijn.

Artikel 452
[Vóór de rechtbank gesproken woorden of aan de rechtbank overlegde geschriften, geven geen aanleiding tot strafvervolging wanneer die woorden of die geschriften op de zaak of op de partijen betrekking hebben.
Lasterlijke, beledigende of eerrovende tenlasteleggingen die aan de zaak of aan de partijen vreemd zijn kunnen aanleiding geven hetzij tot een strafvordering hetzij tot burgerlijke rechtsvordering van de partijen of van derden.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 3 (art. 141) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 1 januari 1969 (art. 4 K.B. 4 november 1968 (B.S., 13 november 1968)).
Bijzondere bepaling
Artikel 453
Met gevangenisstraf van een maand tot een jaar en met geldboete van zesentwintig [euro] tot tweehonderd [euro] wordt gestraft hij die zich schuldig maakt aan grafschennis.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 453bis
[In de gevallen bepaald in dit hoofdstuk kan het minimum van de correctionele straffen worden verdubbeld, wanneer een van de drijfveren van het wanbedrijf bestaat in de haat tegen, het misprijzen van of de vijandigheid tegen een persoon wegens diens zogenaamd ras, zijn huidskleur, zijn afkomst, zijn nationale of etnische afstamming, zijn nationaliteit, zijn geslacht, zijn seksuele geaardheid, zijn burgerlijke staat, zijn geboorte, zijn leeftijd, zijn fortuin, zijn geloof of levensbeschouwing, zijn huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een handicap, zijn taal, zijn politieke overtuiging, [zijn syndicale overtuiging,] een fysieke of genetische eigenschap of zijn sociale afkomst.]]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 12 W. 25 februari 2003 (B.S., 17 maart 2003 (eerste uitg.)), vervangen bij art. 38 W. 10 mei 2007 (B.S., 30 mei 2007 (tweede uitg.)) en gewijzigd bij art. 114 Wet 30 december 2009 (BS 31 december 2009 (ed. 3)), met ingang van 31 december 2009 (art. 119).

Hoofdstuk VI Enige andere wanbedrijven tegen personen

Artikel 454
Hij die onder spijzen of dranken of onder voedingsmiddelen of voedingswaren, welke dan ook, bestemd om verkocht of gesleten te worden, stoffen mengt of doet mengen die de dood kunnen teweegbrengen of de gezondheid zwaar kunnen schaden, wordt gestraft met gevangenisstraf van zes maanden tot vijf jaar en met geldboete van tweehonderd [euro] tot tweeduizend [euro].
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 455
Met de straffen, bij het vorige artikel bepaald, wordt gestraft:
Hij die spijzen, dranken, voedingsmiddelen of voedingswaren, welke dan ook, verkoopt, slijt of te koop stelt, wetende dat zij stoffen bevatten die de dood kunnen teweegbrengen of de gezondheid zwaar kunnen schaden;
Hij die deze stoffen verkoopt of verschaft, wetende dat zij tot vervalsing van voedingsmiddelen of voedingswaren moeten dienen.

Artikel 456
Met gevangenisstraf van drie maanden tot drie jaar en met geldboete van honderd [euro] tot duizend [euro] wordt gestraft hij die in zijn magazijn, in zijn winkel of in enige andere plaats spijzen, dranken, voedingsmiddelen of voedingswaren heeft, die bestemd zijn om verkocht of gesleten te worden, wetende dat zij stoffen bevatten die de dood kunnen teweegbrengen of de gezondheid zwaar kunnen schaden.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 457
De vermengde spijzen, dranken, voedingswaren of voedingsmiddelen worden in beslag genomen, verbeurd verklaard en onbruikbaar gemaakt.
[...]
De schuldige kan bovendien worden veroordeeld tot ontzetting van rechten overeenkomstig artikel 33.
De rechtbank beveelt dat het vonnis zal worden aangeplakt op de plaatsen die zij bepaalt, en in zijn geheel of bij uittreksel zal worden opgenomen in de bladen die zij aanwijst; een en ander op kosten van de veroordeelde.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 90 W. 29 oktober 1919 (B.S., 24-25 november 1919).

Artikel 458
Geneesheren, heelkundigen, officieren van gezondheid, apothekers, vroedvrouwen en alle andere personen die uit hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van geheimen die hun zijn toevertrouwd, en deze bekendmaken buiten het geval dat zij geroepen worden om in recht [of voor een parlementaire onderzoekscommissie] getuigenis af te leggen en buiten het geval dat de wet hen verplicht die geheimen bekend te maken, worden gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete van honderd [euro] tot vijfhonderd [euro].
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 10 W. 30 juni 1996 (B.S., 16 juli 1996, err., B.S., 23 juli 1996) en bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 458bis
[Eenieder, die uit hoofde van zijn staat of beroep houder is van geheimen en hierdoor kennis heeft van een misdrijf zoals omschreven in de artikelen 372 tot 377, 392 tot 394, 396 tot 405ter, 409, 423, 425 en 426, gepleegd op een minderjarige of op een persoon die kwetsbaar is ten gevolge van zijn leeftijd, zwangerschap, [partnergeweld,] een ziekte dan wel een lichamelijk of geestelijk gebrek of onvolwaardigheid kan, onverminderd de verplichtingen hem opgelegd door artikel 422bis, het misdrijf ter kennis brengen van de procureur des Konings, hetzij wanneer er een ernstig en dreigend gevaar bestaat voor de fysieke of psychische integriteit van de minderjarige of de bedoelde kwetsbare persoon en hij deze integriteit niet zelf of met hulp van anderen kan beschermen, hetzij wanneer er aanwijzingen zijn van een gewichtig en reëel gevaar dat andere minderjarigen of bedoelde kwetsbare personen het slachtoffer worden van de in voormelde artikelen bedoelde misdrijven en hij deze integriteit niet zelf of met hulp van anderen kan beschermen.]]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 33 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)), vervangen bij art. 6 Wet 30 november 2011 (BS 20 januari 2012 (ed. 2)), met ingang van 30 januari 2012 (art. 12) en gewijzigd bij art. 2 Wet 23 februari 2012 (BS 26 maart 2012 (ed. 2)), met ingang van 1 maart 2013 (art. 3).
Beperking toepassing
Het Hof vernietigt artikel 6 van de wet van 30 november 2011, in zoverre het van toepassing is op de advocaat die houder is van vertrouwelijke informatie van zijn cliënt, dader van het misdrijf dat is gepleegd in de zin van dat artikel, wanneer die informatie mogelijkerwijs incriminerend is voor die cliënt (GwH nr. 127/2013, 26 september 2013 (BS 21 november 2013)).

Artikel 459
Met dezelfde straffen worden gestraft de bedienden of agenten van de berg van barmhartigheid die aan anderen dan aan de officieren van politie of aan de rechterlijke overheid de naam bekendmaken van hen die in deze instelling zaken hebben gezet of hebben doen zetten.

Artikel 460
Hij die schuldig bevonden wordt aan het wegmaken van een [aan een postoperator] toevertrouwde brief of aan het openen van een zodanige brief om het geheim ervan te schenden, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot een maand en met geldboete van zesentwintig [euro] tot tweehonderd [euro] of met een van die straffen alleen, onverminderd zwaardere straffen, indien de schuldige een ambtenaar of een agent van de Regering of [een personeelslid van een postoperator of een persoon die voor zijn rekening optreedt] is.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 27 K.B. 9 juni 1999 (B.S., 18 augustus 1999 (tweede uitg.)) en bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 460bis
Met dezelfde straffen wordt gestraft hij die het afschrift van een exploot dat hij in zijn bezit heeft ingevolge artikel 68bis van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, wegmaakt of die de omslag opent waarin dit afschrift zich bevindt, om het geheim ervan te schenden, behalve, in dit laatste geval, wanneer hij een van de ouders is van een minderjarig kind, ofwel de echtgenoot, de voogd, de bewindvoerder, de curator of de gerechtelijke raadsman van de betrokken persoon.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 4 W. 14 januari 1928 (B.S., 26 januari 1928).

Artikel 460ter
Elk gebruik [...] van door de [inzage of het nemen van een afschrift van] het dossier verkregen inlichtingen, dat tot doel en tot gevolg heeft het verloop van het gerechtelijk onderzoek te hinderen, inbreuk te maken op het privéleven, de fysieke of, morele integriteit of de goederen van een in het dossier genoemde persoon, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot één jaar of met geldboete van zesentwintig [euro] tot vijfhonderd [euro].]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 44 W. 12 maart 1998 (B.S., 2 april 1998), met ingang van 2 oktober 1998 (art. 1 K.B. 21 september 1998 (B.S., 25 september 1998)), gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9) en bij art. 27, 1° en 2° Wet 27 december 2012 (BS 31 januari 2013 (ed. 2)).