Meer info
     

12/07/2013 Onroerenderfgoeddecreet
Decreet van 12 juli 2013 betreffende het onroerend erfgoed

Artikel 6.4.4

§ 1 [

Handelingen aan of in beschermde goederen die door de Vlaamse Regering opgelijst zijn of die zijn opgenomen in het beschermingsbesluit waarvoor geen omgevingsvergunning of geen vergunning, geen toelating, geen machtiging, geen ontheffing of geen afwijking is vereist overeenkomstig het Bosdecreet van 13 juni 1990 of het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, kunnen niet worden aangevat:
zonder toelating van het agentschap of, in voorkomend geval, van de erkende onroerenderfgoedgemeente waar het beschermde goed ligt, tenzij ze zijn vrijgesteld in een beheersplan dat overeenkomstig artikel 8.1.1 van dit decreet is goedgekeurd;
in geval van handelingen aan of in beschermde stads- of dorpsgezichten, zonder een voorafgaande melding bij het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waar het beschermde goed ligt tenzij zij zijn vrijgesteld in een beheersplan dat overeenkomstig artikel 8.1.1 van dit decreet is goedgekeurd.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor het aanvragen en afleveren van de toelating en melding.
]

§ 2

Als voor handelingen aan of in beschermde goederen [een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen of voor het verkavelen van gronden] vereist is, wint de vergunningverlenende overheid in eerste aanleg advies in bij het agentschap overeenkomstig de [procedurebepalingen van] het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning]. Dit advies heeft de gevolgen als omschreven in artikel 4.3.3 en 4.3.4 van de VCRO. Het advies toetst de voorliggende handelingen aan het actief- en passiefbehoudsbeginsel alsook aan de bepalingen van het individuele beschermingsbesluit van het betrokken onroerend erfgoed [en in voorkomend geval aan de beheersdoelstellingen die zijn opgenomen in het goedgekeurde beheersplan van het onroerend erfgoed in kwestie].

§ 3

Als voor handelingen aan of in beschermde goederen een [omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit [of voor een wijziging van de vegetatie] vereist] is, wint de vergunningverlenende overheid in eerste aanleg advies in bij het agentschap overeenkomstig de [procedurebepalingen van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning].
Als voor handelingen aan of in beschermde goederen een vergunning, toelating, machtiging, ontheffing of afwijking overeenkomstig het Bosdecreet van 13 juni 1990 of het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu vereist is, wint de overheid die de vergunning, toelating, machtiging, ontheffing of afwijking verleent in eerste aanleg advies in bij het agentschap overeenkomstig de procedurebepalingen van het Bosdecreet van 13 juni 1990 of het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu.
Het advies van het agentschap, vermeld in het eerste en tweede lid, toetst de voorliggende handelingen aan het actief- en passiefbehoudsbeginsel alsook aan de bepalingen van het individuele beschermingsbesluit [en in voorkomend geval aan de beheersdoelstellingen, opgenomen in het goedgekeurde beheersplan] van het betrokken onroerend erfgoed.
Het advies van het agentschap, vermeld in het eerste en tweede lid, heeft de volgende rechtsgevolgen:
als uit het advies blijkt dat het aangevraagde strijdig is met direct werkende normen binnen het beleidsveld onroerend erfgoed of als dergelijke strijdigheid manifest reeds uit het aanvraagdossier blijkt, wordt de vergunning, toelating, machtiging, ontheffing of afwijking geweigerd of worden in de aan de vergunning, toelating, machtiging, ontheffing of afwijking verbonden voorwaarden waarborgen opgenomen met betrekking tot de naleving van de regelgeving betreffende het onroerend erfgoed. Onder “direct werkende normen” wordt verstaan: supranationale, wetskrachtige, reglementaire of beschikkende bepalingen die op zichzelf volstaan om toepasbaar te zijn, zonder dat verdere reglementering met het oog op precisering of vervollediging noodzakelijk is;
als uit het advies blijkt dat het aangevraagde onwenselijk is in het licht van doelstellingen of zorgplichten die gehanteerd worden binnen het beleidsveld onroerend erfgoed kan de vergunning, toelating, machtiging, ontheffing of afwijking worden geweigerd. Onder “doelstellingen of zorgplichten” wordt verstaan: internationaalrechtelijke, Europeesrechtelijke, wetskrachtige, reglementaire of beschikkende bepalingen die de overheid bij de uitvoering of de interpretatie van de regelgeving of het voeren van een beleid verplichten tot de inachtneming van een bepaalde doelstelling of van bepaalde voorzorgen, zonder dat deze op zichzelf beschouwd voldoende juridisch duidelijk zijn om onmiddellijk te kunnen worden uitgevoerd.

[§ 4

Weigeringen van toelatingen voor de aanleg van elementen van elektronische-communicatienetwerken met hoge snelheid zijn met redenen omkleed op basis van objectieve, transparante, niet-discriminerende en evenredige criteria.
Elektronische-communicatienetwerken met hoge snelheid zijn transmissiesystemen, schakel- of routeringsapparatuur en andere middelen, zoals niet-actieve netwerkelementen, die het mogelijk maken signalen over te brengen en breedbandtoegangsdiensten te leveren met een snelheid van minstens 30 Mbps via draad, radiogolven, optische of andere elektromagnetische middelen, zoals satellietnetwerken, vaste en mobiele terrestrische netwerken, elektriciteitsnetten, als die voor de overdracht van signalen worden gebruikt, netwerken voor de transmissie van radio-omroep en televisie, ongeacht de aard van de overgebrachte informatie. Vaste terrestrische netwerken omvatten circuit- en pakketgeschakelde netwerken, met inbegrip van internet.
]
Wetshistoriek
§ 1 vervangen bij art. 35, 1° Decr.Vl. 10 juni 2022 (BS 4 oktober 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 93 B.Vl.Reg. 2 september 2022 (BS 11 oktober 2022)).
§ 2 gewijzigd bij art. 377, 2° Decr.Vl. 25 april 2014 (BS 23 oktober 2014), met ingang van 23 februari 2017 (art. 397, zelf vervangen bij art. 7 Decr.Vl. 3 februari 2017 (BS 9 februari 2017)) en bij art. 35, 2° en 3° Decr.Vl. 10 juni 2022 (BS 4 oktober 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 93 B.Vl.Reg. 2 september 2022 (BS 11 oktober 2022)).
§ 3 gewijzigd bij art. 36, 2° Decr.Vl. 15 juli 2016 (BS 2 september 2016), met ingang van 1 januari 2017 (art. 39 B.Vl.Reg. 16 december 2016 (BS 23 december 2016)), bij art. 377, 3° Decr.Vl. 25 april 2014 (BS 23 oktober 2014), met ingang van 23 februari 2017 (art. 397, zelf vervangen bij art. 7 Decr.Vl. 3 februari 2017 (BS 9 februari 2017)) en bij art. 35, 4° Decr.Vl. 10 juni 2022 (BS 4 oktober 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 93 B.Vl.Reg. 2 september 2022 (BS 11 oktober 2022)).
§ 4 ingevoegd bij art. 18 Decr.Vl. 10 november 2017 (BS 14 november 2017).
Voorgeschiedenis
§ 1 gewijzigd bij art. 36, 1° Decr.Vl. 15 juli 2016 (BS 2 september 2016), met ingang van 1 januari 2017 (art. 39 B.Vl.Reg. 16 december 2016 (BS 23 december 2016)) en bij art. 377, 1° Decr.Vl. 25 april 2014 (BS 23 oktober 2014), met ingang van 23 februari 2017 (art. 397, zelf vervangen bij art. 7 Decr.Vl. 3 februari 2017 (BS 9 februari 2017)).
§ 3 gewijzigd bij art. 36, 3° Decr.Vl. 15 juli 2016 (BS 2 september 2016), met ingang van 1 januari 2017 (art. 39 B.Vl.Reg. 16 december 2016 (BS 23 december 2016)).