Hij die een persoon aan foltering onderwerpt, wordt gestraft met opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar.
Het misdrijf bedoeld in het eerste lid wordt gestraft met opsluiting van vijftien jaar tot twintig jaar in de volgende gevallen:
- 1°
- als het is gepleegd:
- a)
- hetzij door een openbaar officier of ambtenaar, drager of agent van de openbare macht die handelt naar aanleiding van de uitoefening van zijn bediening;
- b)
- hetzij op een persoon [van wie de kwetsbare toestand ten gevolge van de leeftijd, zwangerschap, een ziekte dan wel een lichamelijk of geestelijk gebrek of onvolwaardigheid of ten gevolge van zijn precaire toestand duidelijk was of de dader bekend was];
- c)
- hetzij op een minderjarige;
- 2°
- of wanneer de handeling een ongeneeslijk lijkende ziekte, hetzij een blijvende fysieke of psychische ongeschiktheid, hetzij het volledig verlies van een orgaan of van het gebruik van een orgaan, hetzij een zware verminking heeft veroorzaakt.
Het misdrijf bedoeld in het eerste lid wordt gestraft met opsluiting van twintig jaar tot dertig jaar als:
- 1°
- als het is gepleegd op een minderjarige of op een persoon die uit hoofde van zijn lichaams- of geestestoestand niet bij machte is om in zijn onderhoud te voorzien, door de vader, de moeder of door andere bloedverwanten in de opgaande lijn, door enig andere persoon die gezag over hem heeft of die hem onder zijn bewaring heeft, of door iedere meerderjarige persoon die occasioneel of gewoonlijk met het slachtoffer samenleeft;
- 2°
- of als het de dood heeft veroorzaakt, en gepleegd is zonder het oogmerk om te doden.
Het bevel van een meerdere of van een gezag kan het misdrijf bedoeld in het eerste lid niet verantwoorden.]
[De noodtoestand kan het misdrijf bedoeld in het eerste lid niet verantwoorden.]
Lid 5 ingevoegd bij art. 2 W. 18 mei 2006 (B.S., 1 december 2006 (eerste uitg.)).
Ingevoegd bij art. 5 W. 14 juni 2002 (B.S., 14 augustus 2002 (tweede uitg.)).