[§ 1
Uiterlijk één maand na de aanvaarding van zijn aanwijzing stelt de gerechtelijk bewindvoerder een verslag op met betrekking tot de vermogenstoestand van de vermoedelijk afwezige en zendt dit over aan de vrederechter.
De gerechtelijk bewindvoerder geeft jaarlijks rekenschap van zijn beheer aan de vrederechter door voorlegging van een schriftelijk verslag dat minstens de volgende gegevens vermeldt:
- 1°
- de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de gerechtelijk bewindvoerder;
- 2°
- de naam, de voornaam en de laatste bekende woonplaats van de vermoedelijk afwezige;
- 3°
- een overzicht van de inkomsten en uitgaven tijdens de voorbije periode en een overzicht van de stand van het beheerde vermogen bij de aanvang en op het einde van deze periode.
Indien hij zulks nodig acht, kan de vrederechter van de gerechtelijk bewindvoerder waarborgen eisen, hetzij bij zijn aanwijzing, hetzij gedurende de uitoefening van zijn mandaat.
§ 2
De schriftelijke verslagen opgemaakt met toepassing van § 1, worden op de griffie van het vredegerecht bewaard in een dossier op naam van de vermoedelijk afwezige.
Het dossier omvat eveneens:
- 1°
- een afschrift van het vonnis van de [vrederechter] tot vaststelling van het vermoeden van afwezigheid;
- 2°
- een afschrift van de beschikking tot aanstelling van een gerechtelijk bewindvoerder;
- 3°
- een afschrift van alle beschikkingen getroffen met toepassing van dit hoofdstuk;
- 4°
- de door de vrederechter gevoerde briefwisseling met betrekking tot het gerechtelijk bewind.
Aan het dossier wordt een inventaris van de stukken met vermelding van de datum van hun neerlegging toegevoegd.
§ 3
De vrederechter kan aan de gerechtelijk bewindvoerder, bij een met redenen omklede beslissing, na de overlegging door deze van het verslag bedoeld in § 1, een bezoldiging toekennen waarvan het bedrag niet hoger mag zijn dan drie procent van de inkomsten van de goederen van de vermoedelijk afwezige. Naast de bezoldiging worden de gemaakte kosten vergoed, na door de vrederechter behoorlijk te zijn nagezien. Hij kan hem nochtans, na overlegging van met redenen omklede staten, een bezoldiging toekennen in verhouding tot de vervulde buitengewone ambtsverrichtingen.
Het is de gerechtelijk bewindvoerder verboden, buiten de in het eerste lid vermelde bezoldigingen, enige bezoldiging of voordeel, van welke aard ook of van wie ook, te ontvangen met betrekking tot het uitoefenen van het mandaat van gerechtelijk bewindvoerder.]
Art. vervangen bij art. 6 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).
Overgangsbepaling: art. 54 tot 58 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).