19/11/2010 Energiebesluit
Besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 houdende algemene bepalingen over het energiebeleid
Titel IX Energieprestatie van gebouwen
Hoofdstuk I Energieprestaties en binnenklimaat van gebouwen
Afdeling I Algemene bepalingen
Artikel 9.1.1
Dit hoofdstuk van toepassing op gebouwen waarvoor energie verbruikt wordt om [...] een specifieke binnentemperatuur te bereiken, en waarvoor een aanvraag tot het verkrijgen van een [omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen] wordt ingediend. Dit hoofdstuk is ook van toepassing op de gebouwen waarvoor de verplichting tot het verkrijgen van een [omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen] vervangen werd door de melding.
[Indien gedurende of voor de start van de werken een wijziging van een bestaande [omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen] wordt gevraagd en het voorwerp van deze aanvraag betreft een uitbreiding van het gebouw met [een of meer EPB-eenheden], dan zijn op die [een of meer EPB-eenheden] de EPB-eisen van toepassing die gelden op het moment van de aanvraag tot het verkrijgen van de wijzigende [omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen]. Indien echter voor het hele gebouw, inclusief de aangevraagde wijzigingen, een volledig nieuwe [omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen] wordt verleend, dan zijn de EPB-eisen die gelden op het moment van deze laatste aanvraag van toepassing.
In afwijking van het tweede lid gelden de EPB-eisen die van toepassing waren op het moment van de oorspronkelijke aanvraag tot het verkrijgen van een [omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen] indien de aangevraagde wijziging van de bestaande [omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen] geen uitbreiding van het gebouw met [een of meer EPB-eenheden] bevat.
In afwijking van het eerste lid, het tweede en het derde lid, worden gebouwen waarvoor de aanvraag tot het verkrijgen van een [omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen] een regularisatie van een bouwmisdrijf betreft, onderworpen aan de EPB-eisen die van toepassing waren op het moment dat de werken, die het voorwerp uitmaken van de aanvraag, gestart werden.]
[Elk gebouw dat geen industrieel gebouw en geen niet voor bewoning bestemd gebouw in een landbouwbedrijf is, en waarin mensen wonen, werken, logeren, sporten, verzorgd worden, inkopen doen, hun vrije tijd doorbrengen, enzovoort wordt altijd beschouwd als geklimatiseerd.
Als bij de melding of bij de aanvraag van de [omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen], nog niet bekend is of het gebouw na ingebruikname zal worden geklimatiseerd, wordt het gebouw beschouwd als een geklimatiseerd gebouw.]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 B.Vl.Reg. 20 mei 2011 (BS 29 augustus 2011), bij art. 2, 1° en 2° B.Vl.Reg. 29 november 2013 (BS 28 januari 2014), met ingang van 1 januari 2014 (art. 29), bij art. 4 B.Vl.Reg. 18 december 2015 (BS 28 december 2015 (ed. 1)) en bij art. 704 B.Vl.Reg. 27 november 2015 (BS 23 februari 2016 (ed. 1)), met ingang van 23 februari 2017 (art. 798).
Afdeling II EPB-eisen bij nieuwbouw
Onderafdeling I Thermische isolatie
Artikel 9.1.2
§ 1
Nieuw op te richten woon-, kantoor- en schoolgebouwen en gebouwen met een andere specifieke bestemming waarvan de melding gedaan wordt of de stedenbouwkundige vergunning aangevraagd is voor 1 januari 2012, voldoen aan elk van de volgende eisen:
- 1°
- voor het gebouw als geheel bedraagt het peil van de globale warmte-isolatie niet meer dan K45;
- 2°
- de constructieonderdelen voldoen aan de maximale warmtedoorgangscoėfficiėnt of aan de minimale warmteweerstand, vermeld in bijlage VII.
§ 2
Nieuw op te richten industriėle gebouwen waarvan de melding gedaan wordt of de stedenbouwkundige vergunning aangevraagd is voor 1 januari 2012, voldoen aan een van de volgende eisen:
- 1°
- voor het gebouw als geheel bedraagt het peil van de globale warmte-isolatie niet meer dan K55;
- 2°
- de constructieonderdelen voldoen aan de maximale warmtedoorgangscoėfficiėnt of aan de minimale warmteweerstand, vermeld in bijlage VII.
§ 3
Nieuw op te richten woon-, kantoor- en schoolgebouwen en gebouwen met een andere specifieke bestemming en industriėle gebouwen waarvan de melding gedaan wordt of [de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen aangevraagd] wordt vanaf 1 januari 2012 voldoen aan elk van de volgende eisen:
- 1°
- voor het gebouw als geheel bedraagt het peil van de globale warmte-isolatie niet meer dan K40;
- 2°
- de constructieonderdelen voldoen aan de maximale warmtedoorgangscoėfficiėnt of aan de minimale warmteweerstand, vermeld in bijlage VII.
§ 4
Nieuw op te richten woongebouwen, niet-residentiėle gebouwen en industriėle gebouwen waarvan de melding gedaan wordt of [de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen aangevraagd] wordt vanaf 1 januari 2015, voldoen aan elk van de volgende eisen:
- 1°
- voor het gebouw als geheel bedraagt het peil van de globale warmte-isolatie niet meer dan K40;
- 2°
- de constructieonderdelen voldoen aan de maximale warmtedoorgangscoėfficiėnt of aan de minimale warmteweerstand, vermeld in bijlage VII.
[§ 5
Nieuw op te richten woon- en niet-residentiėle gebouwen waarvan de melding gedaan wordt of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen aangevraagd wordt vanaf 1 januari 2018 voldoen voor de constructieonderdelen aan de maximale warmtedoorgangscoėfficiėnt of aan de minimale warmteweerstand, vermeld in bijlage VII, die bij dit besluit is gevoegd.
Nieuw op te richten industriėle gebouwen waarvan de melding gedaan wordt of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen aangevraagd wordt vanaf 1 januari 2018, voldoen aan elk van de volgende eisen:
- 1°
- voor het gebouw als geheel bedraagt het peil van de globale warmte-isolatie niet meer dan K40;
- 2°
- de constructieonderdelen voldoen aan de maximale warmtedoorgangscoėfficiėnt of aan de minimale warmteweerstand, vermeld in bijlage VII, die bij dit besluit is gevoegd.
]
Wetshistoriek
Art. vervangen bij art. 3 B.Vl.Reg. 29 november 2013 (BS 28 januari 2014), met ingang van 1 januari 2014 (art. 29).
§§ 3 en 4 gewijzigd bij art. 705 B.Vl.Reg. 27 november 2015 (BS 23 februari 2016 (ed. 1)), met ingang van 23 februari 2017 (art. 798).
§ 5 ingevoegd bij art. 5 B.Vl.Reg. 13 januari 2017 (BS 23 februari 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 maart 2017 (art. 34).
Voorgeschiedenis
Enig lid, 1° vervangen bij art. 3 B.Vl.Reg. 20 mei 2011 (BS 29 augustus 2011).
Artikel 9.1.3
Opslagruimten en bergruimten die zich in het gebouw bevinden maar die niet geklimatiseerd worden, vallen alleen buiten het toepassingsgebied van dit hoofdstuk op voorwaarde dat de constructieonderdelen die de scheiding vormen tussen het geklimatiseerde deel van en het niet-geklimatiseerde deel, voldoen aan de maximale warmtedoorgangscoėfficiėnt of aan de minimale warmteweerstand, vermeld in bijlage VII.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 B.Vl.Reg. 29 november 2013 (BS 28 januari 2014), met ingang van 1 januari 2014 (art. 29).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 4 B.Vl.Reg. 20 mei 2011 (BS 29 augustus 2011).
Artikel 9.1.4
In afwijking van de bepalingen van artikel 9.1.2 gelden voor nieuw op te richten [EPN-eenheden] de eisen voor nieuw op te richten industriėle gebouwen als het [EPN-eenheid] aan elk van de volgende voorwaarden voldoet:
- 1°
- het heeft een beschermd volume kleiner dan 800 m3
- 2°
- het maakt deel uit van een industrieel gebouw;
- 3°
- [de EPN-eenheid omvat ten hoogste 40 % van het totale beschermde volume van de EPN-eenheid en industrie samen.]
Wetshistoriek
Enig lid:
- –
- inleidende bepaling gewijzigd bij art. 6, 1° en 2° B.Vl.Reg. 13 januari 2017 (BS 23 februari 2017 (ed. 1)), voor het eerst van toepassing op dossiers waarvan de melding of de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning wordt ingediend vanaf 1 maart 2017 (art. 34);
- –
- 3° vervangen bij art. 6, 3° B.Vl.Reg. 13 januari 2017 (BS 23 februari 2017 (ed. 1)), voor het eerst van toepassing op dossiers waarvan de melding of de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning wordt ingediend vanaf 1 maart 2017 (art. 34).
Artikel 9.1.5
De invloed van bouwknopen op het specifieke warmteverlies door transmissie wordt bepaald overeenkomstig bijlage VIII, die bij dit besluit is gevoegd.
Onderafdeling II Ventilatie
Artikel 9.1.6
Nieuw op te richten residentiėle gebouwen beschikken over ventilatievoorzieningen als vermeld in bijlage IX, die bij dit besluit is gevoegd.
Artikel 9.1.7
Nieuw op te richten [EPN-eenheden en industriėle gebouwen] beschikken over ventilatievoorzieningen als vermeld in bijlage X, die bij dit besluit is gevoegd.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 5 B.Vl.Reg. 29 november 2013 (BS 28 januari 2014), met ingang van 1 januari 2015 (art. 29).
Onderafdeling III E-peil en oververhitting
Artikel 9.1.8
Het peil van primair energieverbruik van residentiėle gebouwen wordt berekend overeenkomstig de bepalingen van bijlage V, die bij dit besluit is gevoegd.
De referentiewaarde om het E-peil, vermeld in het eerste lid, te bepalen, wordt berekend op basis van de volgende waarden van de constanten, vermeld in hoofdstuk 6 van bijlage V, die bij dit besluit is gevoegd:
- 1°
- a1 = 115;
- 2°
- a2 = 70;
- 3°
- a3 = 105.
Artikel 9.1.9
[§ 1 ]
Het peil van primair energieverbruik van kantoor- en schoolgebouwen waarvan de melding gedaan wordt of de stedenbouwkundige vergunning aangevraagd wordt voor [1 januari 2017], wordt berekend conform de bepalingen van bijlage VI.
De referentiewaarde om het E-peil, vermeld in het eerste lid, te bepalen, wordt berekend op basis van de volgende waarden van de constanten, vermeld in hoofdstuk 4 van bijlage VI:
- 1°
- b1 = 105;
- 2°
- b2 = 175;
- 3°
- b3 = 50;
- 4°
- b4 = 35;
- 5°
- b5 = 0,7.
Als een kantoorgebouw een beschermd volume heeft dat niet groter is dan 800 m3; en deel uitmaakt van een residentieel gebouw, hoeft in afwijking van het eerste lid voor het kantoorgedeelte op zich geen apart E-peil bepaald te worden. In dat geval wordt het kantoorgedeelte als onderdeel van het residentiėle gebouw beschouwd en mag een gezamenlijk E-peil worden bepaald conform artikel 9.1.8.
Als een gebouw met een andere specifieke bestemming een beschermd volume heeft dat niet groter is dan 800 m3, en deel uitmaakt van een kantoor of een school, dan mag dat deel mee gerekend worden als onderdeel van het kantoorgebouw of de school en dan mag een gezamenlijk E-peil bepaald worden op de wijze, vermeld in het eerste lid.
]
[§ 2
Het peil van primair energieverbruik van een EPN-eenheid waarvan de melding gedaan wordt of de stedenbouwkundige vergunning [of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen] aangevraagd wordt vanaf 1 januari 2017, wordt berekend conform de bepalingen van bijlage VI.
[Als een EPN-eenheid een beschermd volume heeft dat niet groter is dan 800 m3 en deel uitmaakt van een residentieel gebouw, hoeft in afwijking van het eerste lid voor die EPN-eenheid op zich geen apart E-peil bepaald te worden. In dat geval wordt die EPN-eenheid als onderdeel van het residentiėle gebouw beschouwd en mag een gezamenlijk E-peil worden bepaald conform artikel 9.1.8.]
]
Wetshistoriek
Oorspronkelijk art. vervangen bij art. 6 B.Vl.Reg. 29 november 2013 (BS 28 januari 2014), met ingang van 1 januari 2014 (art. 29), genummerd tot § 1 en gewijzigd bij art. 5, 1° en 2° B.Vl.Reg. 18 december 2015 (BS 28 december 2015 (ed. 1)).
§ 2 ingevoegd bij art. 5, 2° B.Vl.Reg. 18 december 2015 (BS 28 december 2015 (ed. 1)).
§ 2, lid 1 gewijzigd bij art. 7, 1° B.Vl.Reg. 13 januari 2017 (BS 23 februari 2017 (ed. 1)), met ingang van 23 februari 2017 (art. 34, 1°).
§ 2, lid 2 ingevoegd bij art. 7, 2° B.Vl.Reg. 13 januari 2017 (BS 23 februari 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 maart 2017 (art. 34).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 5 B.Vl.Reg. 20 mei 2011 (BS 29 augustus 2011).
Artikel 9.1.10
Voor de bepaling van het E-peil gelden de volgende conversiefactoren naar primaire energie (fp):
- 1°
- fossiele brandstoffen: fp = 1;
- 2°
- elektriciteit: fp = 2,5;
- 3°
- door middel van warmtekrachtkoppeling zelfopgewekte elektriciteit: fp = 1,8;
- 4°
- biomassa: fp = 1;
- 5°
- [in geval van aansluiting op een systeem van externe warmtelevering: fp=fp, dh, m de equivalente maandelijkse primaire energiefactor van dat systeem, in detail te bepalen volgens door de minister bepaalde regels en bij ontstentenis gelijk aan 2,0, (-);]
- 6°
- [in geval van aansluiting op een systeem van externe koudelevering: fp=fp, dc de equivalente primaire energiefactor van dat systeem, in detail te bepalen volgens door de minister bepaalde regels, (-).]
Wetshistoriek
Enig lid, 5° en 6° ingevoegd bij art. 23 B.Vl.Reg. 10 december 2021 (BS 23 december 2021 (ed. 2)).
Artikel 9.1.11
§ 1 [
Het E-peil van een nieuwe EPW-eenheid bedraagt niet meer dan:
- 1°
- E100, als de stedenbouwkundige vergunning aangevraagd is voor 1 januari 2010;
- 2°
- E80, als de melding gedaan is of de stedenbouwkundige vergunning aangevraagd is vanaf 1 januari 2010;
- 3°
- E70, als de melding gedaan is of de stedenbouwkundige vergunning aangevraagd is vanaf 1 januari 2012;
- 4°
- E60, als de melding gedaan wordt of de stedenbouwkundige vergunning aangevraagd wordt vanaf 1 januari 2014;
- 5°
- E50, als de melding gedaan wordt of [de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen] aangevraagd wordt vanaf 1 januari 2016;
- 6°
- E40, als de melding gedaan wordt of [de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen] aangevraagd wordt vanaf 1 januari 2018;
- 7°
- E35, als de melding gedaan wordt of [de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen] aangevraagd wordt vanaf 1 januari 2020;
- 8°
- E30, als de melding gedaan wordt of [de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen] aangevraagd wordt vanaf 1 januari 2021.
]
§ 2 [
Het E-peil van nieuw op te richten kantoor- en schoolgebouwen bedraagt niet meer dan:
- 1°
- E100, als de melding gedaan is of de stedenbouwkundige vergunning aangevraagd is voor 1 januari 2012;
- 2°
- E70, als de melding gedaan wordt of de stedenbouwkundige vergunning aangevraagd wordt vanaf 1 januari 2012;
- 3°
- E60, als de melding gedaan wordt of de stedenbouwkundige vergunning aangevraagd wordt vanaf 1 januari 2014;
- 4°
- E55, als de melding gedaan wordt of [de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen] aangevraagd wordt vanaf 1 januari 2016.
In afwijking van het eerste lid bedraagt het E-peil van nieuw op te richten kantoorgebouwen van publieke organisaties, niet meer dan E50, als de melding gedaan wordt of de stedenbouwkundige vergunning aangevraagd wordt vanaf 1 januari 2016.
]
[§ 2/1
Het E-peil van nieuw op te richten EPN-eenheden, die bestaan uit slechts één functioneel deel, bedraagt niet meer dan de waarde die opgenomen is in de volgende tabel, afhankelijk van de functie, als de melding gedaan wordt of de stedenbouwkundige vergunning [of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen] aangevraagd wordt vanaf 1 januari 2017:
[
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Gezondheidszorg met verblijf
|
|
|
|
|
Gezondheidszorg zonder verblijf
|
|
|
|
|
Gezondheidszorg operatiezalen
|
|
|
|
|
Bijeenkomst hoge bezetting
|
|
|
|
|
Bijeenkomst lage bezetting
|
|
|
|
|
Bijeenkomst cafetaria/refter
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Sport: sporthal, sportzaal
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
]
Voor EPN-eenheden waarvan de melding gedaan wordt of de stedenbouwkundige vergunning [of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen] aangevraagd wordt vanaf 1 januari 2017 en die verschillende functionele delen bevatten, wordt de eis voor de EPN-eenheid bepaald als weging van de bruikbare vloeroppervlakte en de eis van elk functioneel deel ten opzichte van de volledige bruikbare vloeroppervlakte van de EPN-eenheid, conform de volgende formule:
waarin:
|
de E-peil eis voor de EPN-eenheid, (−);
|
|
de bruikbare vloeroppervlakte van het functionele deel f, in m2;
|
|
de E-peil eis voor het functionele deel f, zoals in bovenstaande tabel weergegeven, (−);]
|
|
de totale bruikbare vloeroppervlakte van de EPN-eenheid, in m2.
|
Er moet gesommeerd worden over alle functionele delen f van de EPN-eenheid.
In afwijking van het eerste lid voldoen de nieuw op te richten EPN-eenheden van publieke organisaties, aan de eisen die opgenomen zijn in de volgende tabel, afhankelijk van de functie en de datum waarop de melding gedaan wordt of de stedenbouwkundige vergunning [of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen] aangevraagd wordt:
[
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Bijeenkomst hoge bezetting
|
|
|
|
|
Bijeenkomst cafetaria/refter
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
]
[Het aldus te behalen E-peil wordt naar boven afgerond op de eenheid.]
]
§ 3
In afwijking van de bepalingen van paragraaf 1 gelden voor een kantoorgebouw geen eisen op het vlak van het E-peil als het aan elk van de volgende voorwaarden voldoet:
- 1°
- het heeft een beschermd volume dat kleiner is dan 800 m3
- 2°
- het maakt deel uit van een gebouw met een andere specifieke bestemming of van een industrieel gebouw;
- 3°
- alle kantoordelen samen omvatten ten hoogste 40 % van het totale beschermde volume van de delen kantoor en industrie samen of van de delen kantoor en andere specifieke bestemming samen.
[§ 3/1
In afwijking van paragraaf 2/1 gelden voor een nieuw op te richten EPN-eenheid waarvan de melding gedaan wordt of de stedenbouwkundige vergunning [of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen] aangevraagd wordt vanaf 1 januari 2017, geen eisen op het vlak van het E-peil als ze aan elk van de volgende voorwaarden voldoet:
- 1°
- ze heeft een beschermd volume dat kleiner is dan 800 m3;
- 2°
- ze maakt deel uit van een industrieel gebouw of een niet voor bewoning bestemd landbouwgebouw;
- 3°
- alle EPN-eenheden samen omvatten ten hoogste 40 % van het totale beschermde volume.
]
[§ 4
Als niet voldaan wordt aan de verplichting, vermeld in artikel 9.1.12/2 en 9.1.12/3, wordt voor nieuw op te richten kantoor-, school- en woongebouwen waarvoor de melding gedaan wordt of [de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen aangevraagd] wordt vanaf 1 januari 2014, het E-peil, vermeld in paragraaf 1, verstrengd met 10 percent.[[...]]
[Als niet voldaan wordt aan de verplichtingen, vermeld in artikel 9.1.12/2 en 9.1.12/3, wordt voor nieuwe EPW-eenheden [...] waarvoor de melding gedaan wordt of [de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen aangevraagd] wordt vanaf 1 januari 2015, het E-peil, vermeld in paragraaf 1, verstrengd met 10 percent. [[...]]]
[Als niet voldaan wordt aan de verplichtingen, vermeld in artikel 9.1.12/2 en 9.1.12/3, wordt voor nieuwe EPN-eenheden waarvoor de melding gedaan wordt of [de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen aangevraagd] wordt vanaf 1 januari 2017, het E-peil, [vermeld in paragraaf 2/1,] verstrengd met 10 percent. [...]]
[Voor nieuwe EPW-eenheden of nieuwe EPN-eenheden waarvoor de melding gedaan wordt vanaf 1 januari 2023, of waarvoor de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen aangevraagd wordt vanaf 1 januari 2023, geldt het volgende:
- 1°
- het E-peil, vermeld in paragraaf 1 en paragraaf 2/1, wordt verstrengd met 15 % als de voorwaarden, vermeld in artikel 9.1.12/2 en 9.1.12/3, niet zijn vervuld;
- 2°
- het E-peil, vermeld in paragraaf 1 en paragraaf 2/1, wordt verstrengd met 15 % als niet wordt voldaan aan de verplichting, vermeld in artikel 9.1.12/4, tweede lid;
- 3°
- het E-peil, vermeld in paragraaf 1 en paragraaf 2/1, wordt verstrengd met 30 % als de voorwaarden vermeld in artikel 9.1.12/2 en 9.1.12/3 niet zijn vervuld en de verplichting, vermeld in artikel 9.1.12/4, tweede lid, niet is nageleefd.
]
[Het aldus te behalen E-peil wordt naar boven afgerond op de eenheid.]
In afwijking van het eerste lid geldt die verstrenging voor nieuw op te richten kantoor- en schoolgebouwen van publieke organisaties waarvoor de melding gedaan wordt of [de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen aangevraagd] wordt vanaf 1 januari 2013.
]
[§ 5
Als een gebouw uitgebreid wordt, al dan niet voorafgegaan door sloopwerken, met een of meer wooneenheden of met een bijkomend beschermd volume dat groter is dan 800 m3, wordt het E-peil alleen berekend voor het door de uitbreiding toegevoegde deel van het gebouw.
In afwijking van het eerste lid wordt bij de ingrijpende energetische renovatie van een gebouw dat eveneens uitgebreid wordt, al dan niet voorafgegaan door sloopwerken, met een bijkomend beschermd volume dat groter is dan 800 m3 en dat in totaal slechts 1 wooneenheid bevat, het E-peil enkel berekend voor de volledige wooneenheid.
]
Redactionele commentaar
De wijzigingen door art. 706, 4° tot 6° B.Vl.Reg. 27 november 2015 (BS 23 februari 2016 (ed. 1)) kunnen niet doorgevoerd worden.
Wetshistoriek
§ 1 vervangen bij art. 7, 1° B.Vl.Reg. 29 november 2013 (BS 28 januari 2014), met ingang van 1 januari 2014 (art. 29).
§ 1, enig lid:
- –
- 5° gewijzigd bij art. 706, 1° B.Vl.Reg. 27 november 2015 (BS 23 februari 2016 (ed. 1)), met ingang van 23 februari 2017 (art. 798);
- –
- 6° tot 8° gewijzigd bij art. 706, 2° B.Vl.Reg. 27 november 2015 (BS 23 februari 2016 (ed. 1)), met ingang van 23 februari 2017 (art. 798).
§ 2 vervangen bij art. 6, 1° B.Vl.Reg. 18 december 2015 (BS 28 december 2015 (ed. 1)).
§ 2, lid 1, 4° gewijzigd bij art. 706, 3° B.Vl.Reg. 27 november 2015 (BS 23 februari 2016 (ed. 1)), met ingang van 23 februari 2017 (art. 798).
§ 2/1 ingevoegd bij art. 6, 2° B.Vl.Reg. 18 december 2015 (BS 28 december 2015 (ed. 1)), gewijzigd bij art. 8, 1° B.Vl.Reg. 13 januari 2017 (BS 23 februari 2017 (ed. 1)), met ingang van 23 februari 2017 (art. 34, 1°), ), bij art. 8, 3° en 4° B.Vl.Reg. 13 januari 2017 (BS 23 februari 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 maart 2017 (art. 34, bij art. 3 B.Vl.Reg. 15 december 2017 (BS 28 december 2017), met ingang van 1 januari 2018 (art. 15), bij art. 27 B.Vl.Reg. 9 oktober 2020 (BS 28 oktober 2020 (ed. 2)) en bij art. 24 B.Vl.Reg. 10 december 2021 (BS 23 december 2021 (ed. 2)).
§ 3/1 ingevoegd bij art. 6, 3° B.Vl.Reg. 18 december 2015 (BS 28 december 2015 (ed. 1)) en gewijzigd bij art. 8, 5° B.Vl.Reg. 13 januari 2017 (BS 23 februari 2017 (ed. 1)), met ingang van 23 februari 2017 (art. 34, 1°).
§ 4 ingevoegd bij art. 1 B.Vl.Reg. 28 september 2012 (BS 16 november 2012 (ed. 1)), met ingang van 16 november 2012 (art. 8), gewijzigd bij art. 7, 3° B.Vl.Reg. 29 november 2013 (BS 28 januari 2014), met ingang van 1 januari 2014 (art. 29), bij art. 6, 4° tot 6° B.Vl.Reg. 18 december 2015 (BS 28 december 2015 (ed. 1)), bij art. 706, 7° B.Vl.Reg. 27 november 2015 (BS 23 februari 2016 (ed. 1)), met ingang van 23 februari 2017 (art. 798), bij art. 8, 6° B.Vl.Reg. 13 januari 2017 (BS 23 februari 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 maart 2017 (art. 34), bij art. 31, 1° en 2° B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022), met ingang van 1 januari 2023 en voor het eerst van toepassing op dossiers waarbij de melding of de aanvraag van een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen wordt ingediend vanaf 1 januari 2023 (art. 71 en 72) en bij art. 35, 1° tot 5° B.Vl.Reg. 2 december 2022 (BS 27 januari 2023 (ed. 3)).
§ 5 ingevoegd bij art. 7, 4° B.Vl.Reg. 29 november 2013 (BS 28 januari 2014), met ingang van 1 januari 2014 (art. 29).
Voorgeschiedenis
§ 1 vervangen bij art. 6 B.Vl.Reg. 20 mei 2011 (BS 29 augustus 2011).
§ 2 vervangen bij art. 7, 2° B.Vl.Reg. 29 november 2013 (BS 28 januari 2014), met ingang van 1 januari 2014 (art. 29).
§ 2/1 gewijzigd bij art. 8, 2° B.Vl.Reg. 13 januari 2017 (BS 23 februari 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 maart 2017 (art. 34).
Artikel 9.1.11/1
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 8 B.Vl.Reg. 29 november 2013 (BS 28 januari 2014), met ingang van 1 januari 2014 (art. 29) en opgeheven bij art. 9 B.Vl.Reg. 13 januari 2017 (BS 23 februari 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 maart 2017 (art. 34).
Voorgeschiedenis
Enig lid:
- –
- 1° gewijzigd bij art. 707, 1° B.Vl.Reg. 27 november 2015 (BS 23 februari 2016 (ed. 1)), met ingang van 23 februari 2017 (art. 798);
- –
- 2° en 3° gewijzigd bij art. 707, 2° B.Vl.Reg. 27 november 2015 (BS 23 februari 2016 (ed. 1)), met ingang van 23 februari 2017 (art. 798).
Artikel 9.1.12
De oververhittingsindicator per EPW-eenheid Ioverh,EPR_bedraagt niet meer dan 6500 Kh. De oververhittingsindicator wordt berekend overeenkomstig de bepalingen, vermeld in hoofdstuk 8 van bijlage V.
[In afwijking van het eerste lid is de oververhittingsindicator niet begrensd bij een tijdelijke verplaatsbare constructie met een totale bruikbare vloeroppervlakte van minder dan vijftig vierkante meter waarin een zorgwoning wordt verwezenlijkt.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 9 B.Vl.Reg. 29 november 2013 (BS 28 januari 2014), met ingang van 1 januari 2014 (art. 29) en gewijzigd bij art. 25 B.Vl.Reg. 10 december 2021 (BS 23 december 2021 (ed. 2)).
Onderafdeling III/1 Netto-energiebehoefte voor verwarming
Wetshistoriek
Onderafdeling III/1 (art. 9.1.12/1) ingevoegd bij art. 7 B.Vl.Reg. 20 mei 2011 (BS 29 augustus 2011).
Artikel 9.1.12/1
§ 1 [
De jaarlijkse netto energiebehoefte voor verwarming van een nieuwe EPW-eenheid, zoals berekend conform de bepalingen van bijlage V, die bij dit besluit is gevoegd, bedraagt niet meer dan:
- 1°
- 70 kWh/m2 per jaar, als de melding gedaan wordt of de stedenbouwkundige vergunning aangevraagd wordt vanaf 1 januari 2012;
- 2°
- 70,00 kWh/m2 per jaar of (100-25*c) kWh/m2 per jaar (afgerond op 2 cijfers na de komma), waarin c = de compactheid van de EPW-eenheid, als de melding gedaan wordt of [de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen] aangevraagd wordt vanaf 1 januari 2014 [maar vóór 1 januari 2018].
]
§ 2
Elke wooneenheid van nieuw op te richten woongebouwen dient afzonderlijk aan de eis op het vlak van de netto-energiebehoefte voor verwarming, vermeld in paragraaf 1, te voldoen.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 7 B.Vl.Reg. 20 mei 2011 (BS 29 augustus 2011).
Wetshistoriek
§ 1 vervangen bij art. 7 B.Vl.Reg. 18 december 2015 (BS 28 december 2015 (ed. 1)).
§ 1, enig lid, 2° gewijzigd bij art. 708 B.Vl.Reg. 27 november 2015 (BS 23 februari 2016 (ed. 1)), met ingang van 23 februari 2017 (art. 798) en bij art. 10 B.Vl.Reg. 13 januari 2017 (BS 23 februari 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 maart 2017 (art. 34).
Voorgeschiedenis
§ 1 vervangen bij art. 10 B.Vl.Reg. 29 november 2013 (BS 28 januari 2014), met ingang van 1 januari 2014 (art. 29).
Onderafdeling III/2 Aandeel hernieuwbare energie
Wetshistoriek
Onderafdeling III/2 (art. 9.1.12/2 - art. 9.1.12/3) ingevoegd bij art. 2 B.Vl.Reg. 28 september 2012 (BS 16 november 2012 (ed. 1)), met ingang van 16 november 2012 (art. 8).
Artikel 9.1.12/2
In nieuw op te richten woongebouwen waarvoor de melding gedaan wordt of [de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen] aangevraagd wordt vanaf 1 januari 2014, moet minstens een van de volgende systemen toegepast worden:
- 1°
- een thermisch zonne-energiesysteem dat voldoet aan de volgende voorwaarden:
- a)
- [...]
- b)
- de apertuuroppervlakte van de collectoren bedraagt minstens 0,02 m2 per m2 bruikbare vloeroppervlakte van de wooneenheid [en minstens 0,025 m2 per m2 bruikbare vloeroppervlakte van de wooneenheid wanneer de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen wordt aangevraagd vanaf 1 januari 2018];
- c)
- het thermisch zonne-energiesysteem moet minstens aangesloten zijn op een tappunt voor warm tapwater;
- 2°
- een fotovoltaļsch zonne-energiesysteem dat voldoet aan de volgende voorwaarden:
- a)
- [...]
- b)
- het systeem produceert minstens 7 kWh/jaar energie, zoals berekend in de energieprestatieregelgeving, per m2 bruikbare vloeroppervlakte van de wooneenheid en minstens 10 kWh/jaar energie, zoals berekend in de energieprestatieregelgeving, per m2 bruikbare vloeroppervlakte van de wooneenheid als de melding gedaan wordt of [de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen] aangevraagd wordt vanaf 1 januari 2016 [en minstens 15 kWh/jaar energie, zoals berekend in de energieprestatieregelgeving, per m2 bruikbare vloeroppervlakte van de wooneenheid als de melding gedaan wordt of de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen aangevraagd wordt vanaf 1 maart 2017]
- 3°
- een biomassaketel, biomassakachel of een gebouwgebonden kwalitatieve WKK op biomassa voor verwarming, die voldoet aan de volgende voorwaarden:
- a)
- de biomassaketel, biomassakachel of een gebouwgebonden kwalitatieve WKK op biomassa voor verwarming is als enige of als hoofdverwarmingssysteem geļnstalleerd (minstens 85 % van de bruto-energiebehoefte voor ruimteverwarming van de wooneenheid wordt ermee afgedekt).
- b)
- [de biomassaketel of biomassakachel voldoet aan de bepalingen uit de Europese Verordening (EU) n° 2015/1185 en 2015/1189. Bovendien voldoet de biomassakachel minstens aan de energie-efficiėntieklasse A+ zoals vermeld op het Europese energielabel van het toestel, vastgesteld conform de bepalingen van verordening (EU) 2015/1186. De biomassaketel voldoet minstens aan de energie-efficiėntieklasse A+, zoals vermeld op het Europese energielabel van het toestel, vastgesteld conform de bepalingen van verordening (EU) 2015/1187;]
- 4°
- een warmtepomp die:
- a)
- als enige of als hoofdverwarmingssysteem is geļnstalleerd (minstens 85 % van de bruto-energiebehoefte voor ruimteverwarming van de wooneenheid wordt ermee afgedekt);
- b)
- [...]
- 5°
- aansluiting op [een systeem van externe warmtelevering [...]];
- 6°
- [[participatie in de productie van energie uit hernieuwbare energiebronnen in het Vlaamse Gewest voor minstens 75 eurocent per kWh/jaar energie van de EPW-eenheid uit hernieuwbare energiebronnen]. De participatie gebeurt in een organisatie die [dergelijke projecten als doel heeft, en waarbij de projecten gelegen zijn in het Vlaamse Gewest.]. [De projectinstallatie mag in geen enkele EPB-aangifte gebruikt worden om het E-peil te verlagen, moet een indienstnamedatum hebben van na 1 januari 2014 en moet worden gerealiseerd binnen drie jaar of binnen de drie jaar na het bekomen van de noodzakelijke vergunningen, indien vergunningen vereist zijn.]] Bij de aangifte wordt het bewijs van de participatie voorgelegd door middel van een overeenkomst tussen participant en projectuitvoerder. De participatie-overeenkomst bevat een verbod om de participatie gedurende de eerste 10 jaar van uitbating onder enige vorm te vervreemden, en kan slechts één maal ingediend worden om te voldoen aan dit besluit. De overeenkomst beschikt over een uniek nummer en wordt geregistreerd door de projectuitvoerder, die de lijst van participanten en participatienummers ter beschikking stelt van het [VEKA]. Het project produceert minstens 7 kWh/jaar energie per m2 bruikbare vloeroppervlakte, opgeteld voor de gebouwen van alle participanten die deze maatregel nemen om te voldoen aan dit besluit. [Indien het project een indienstnamedatum heeft van na 1 maart 2017 produceert het project minstens 15 kWh/jaar energie per m2 bruikbare vloeroppervlakte, opgeteld voor de gebouwen van alle participanten die deze maatregel nemen om te voldoen aan dit besluit. [Als het project een indienstnamedatum heeft van na 1 januari 2023 produceert het project minstens 35 kWh/jaar energie per m2 bruikbare vloeroppervlakte, opgeteld voor de gebouwen van alle participanten die die maatregel nemen om te voldoen aan dit besluit.] Het [VEKA] kan nadere regels vastleggen voor de uitvoering en controle van deze maatregel.
In afwijking van het eerste lid, kan voor nieuw op te richten woongebouwen [...], waarvoor de melding gedaan wordt of [de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen] aangevraagd wordt vanaf 1 januari 2014, ook voldaan worden indien ze minimaal 10 kWh/jaar energie per m2 bruikbare vloeroppervlakte van de wooneenheid halen uit hernieuwbare energiebronnen door middel van een of meerdere van de systemen, vermeld in het eerste lid. Systemen, geļnstalleerd in dergelijke gebouwen, moeten niet voldoen aan de voorwaarden vermeld in het eerste lid, 1°, b, 2°, b, 3°, a en 4°, a. Het energieverbruik uit hernieuwbare energiebronnen wordt in dit geval berekend overeenkomstig de bepalingen van bijlage V, die bij dit besluit is gevoegd. [Het aandeel van de productie uit hernieuwbare bronnen voor een systeem van externe warmtelevering kan in detail bepaald worden volgens door de minister bepaalde regels en is bij ontstentenis gelijk aan 0 %.]
[In afwijking van het eerste lid en tweede lid, behalen nieuw op te richten woongebouwen, waarvoor de melding gedaan wordt of de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen aangevraagd wordt vanaf 1 maart 2017, minimaal 15 kWh/jaar energie per m2 bruikbare vloeroppervlakte van de wooneenheid uit hernieuwbare energiebronnen door middel van een of meerdere van de systemen, vermeld in het eerste lid. Systemen, geļnstalleerd in dergelijke gebouwen, moeten niet voldoen aan de voorwaarden vermeld in het eerste lid, 1°, b, 2°, b, 3°, a en 4°, a. Het energieverbruik uit hernieuwbare energiebronnen wordt in dit geval berekend overeenkomstig de bepalingen van bijlage V, die bij dit besluit is gevoegd. Het aandeel van de productie uit hernieuwbare bronnen voor een systeem van externe warmtelevering kan in detail bepaald worden volgens door de minister bepaalde regels en is bij ontstentenis gelijk aan 0 %.]
[In afwijking van het eerste tot en met derde lid, behalen nieuw op te richten woongebouwen, waarvoor de melding gedaan wordt of de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen aangevraagd wordt vanaf 1 januari 2018 minimaal 15 kWh/jaar energie per m2 bruikbare vloeroppervlakte van de EPW-eenheid uit hernieuwbare energiebronnen door middel van een of meerdere van de systemen, vermeld in het eerste lid of wordt de volledige bruto energiebehoefte voor ruimteverwarming gedekt door middel van een of meerdere van de systemen, vermeld in het eerste lid, 3° en 4° of vermeld in het eerste lid, 5°, waarvan de warmte minstens voor 100 % uit hernieuwbare energiebronnen wordt geproduceerd. Systemen, geļnstalleerd in dergelijke gebouwen, moeten niet voldoen aan de voorwaarden vermeld in het eerste lid, 2°, b, 3°, a en 4°, a. Het energieverbruik uit hernieuwbare energiebronnen wordt in dit geval berekend overeenkomstig de bepalingen van bijlage V, die bij dit besluit is gevoegd. Het aandeel van de productie uit hernieuwbare bronnen voor een systeem van externe warmtelevering, fRE, dh, kan in detail bepaald worden volgens door de minister bepaalde regels en is bij ontstentenis gelijk aan 0 %.
[In afwijking van het eerste tot en met vierde lid, behalen nieuw op te richten woongebouwen, waarvoor de melding gedaan wordt of waarvoor de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen aangevraagd wordt vanaf 1 januari 2023 minimaal 25 kWh/jaar energie per m2 bruikbare vloeroppervlakte van de EPW-eenheid uit hernieuwbare energiebronnen door middel van een of meer van de systemen, vermeld in het eerste lid of wordt de volledige bruto energiebehoefte voor ruimteverwarming en warm tapwater voor baden en douches gedekt door middel van een of meer van de systemen, vermeld in het eerste lid, 3° en 4° of een energie-efficiėnte stadsverwarming als vermeld in artikel 1.1.1, § 2, 32°/1, a), b) of c). Systemen die in dergelijke gebouwen, geļnstalleerd zijn, hoeven niet te voldoen aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, 1°, b), 2°, b), 3°, a) en 4°, a). Het energieverbruik uit hernieuwbare energiebronnen door middel van een of meer van de systemen, vermeld in het eerste lid, 1° tot 5°, wordt in dat geval berekend conform de bepalingen van bijlage V, die bij dit besluit is gevoegd. Het aandeel van de productie uit hernieuwbare bronnen voor een systeem van externe warmtelevering, fRE,dh, en het aandeel restwarmte voor een systeem van externe warmtelevering, fWH, dh kan in detail bepaald worden volgens door de minister bepaalde regels en is bij ontstentenis gelijk aan 0 %.
In afwijking van het eerste tot en met vijfde lid, behalen nieuw op te richten woongebouwen, waarvoor de melding gedaan wordt of waarvoor de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen aangevraagd wordt vanaf 1 januari 2025 minimaal 15 kWh/jaar energie per m2 bruikbare vloeroppervlakte van de EPW-eenheid uit hernieuwbare energiebronnen door middel van een of meer van de systemen, vermeld in het eerste lid, 1°, 2° en 6°. Systemen die in dergelijke gebouwen geļnstalleerd zijn, hoeven niet te voldoen aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, 1°, b) en 2°, b). Het energieverbruik uit hernieuwbare energiebronnen door middel van een of meer van de systemen, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, wordt in dit geval berekend overeenkomstig de bepalingen van bijlage V, die bij dit besluit is gevoegd.]
[In afwijking van het vijfde en het zesde lid, voldoet een participant, vermeld in het eerste lid, 6°, aan de voorwaarden als hij door middel van een of meer van de systemen, vermeld in het eerste lid:
- a)
- minimaal 35 kWh/jaar energie per m2 bruikbare vloeroppervlakte van de EPW-eenheid uit hernieuwbare energiebronnen behaalt, en dit als de melding gedaan wordt of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen aangevraagd wordt vanaf 1 januari 2023;
- b)
- minimaal 25 kWh/jaar energie per m2 bruikbare vloeroppervlakte van de EPW-eenheid uit hernieuwbare energiebronnen behaalt, en dit als de melding gedaan wordt of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen aangevraagd wordt vanaf 1 januari 2025.
]
[Het energieverbruik uit hernieuwbare energiebronnen door middel van participatie, vermeld in het eerste lid, 6° wordt berekend door het participatiebedrag te delen door de bruto vloeroppervlakte.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 B.Vl.Reg. 28 september 2012 (BS 16 november 2012 (ed. 1)), met ingang van 16 november 2012 (art. 8).
Wetshistoriek
Lid 1:
- –
- inleidende bepaling gewijzigd bij art. 709 B.Vl.Reg. 27 november 2015 (BS 23 februari 2016 (ed. 1)), met ingang van 23 februari 2017 (art. 798);
- –
- 1°, a) opgeheven bij art. 11, 1° B.Vl.Reg. 13 januari 2017 (BS 23 februari 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 maart 2017 en voor het eerst van toepassing op dossiers waarvan de melding of de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning wordt ingediend vanaf 1 juli 2017 (art. 34);
- –
- 1°, b) gewijzigd bij art. 4, 1° B.Vl.Reg. 15 december 2017 (BS 28 december 2017), met ingang van 1 januari 2018 (art. 15);
- –
- 2°, a) opgeheven bij art. 11, 2° B.Vl.Reg. 13 januari 2017 (BS 23 februari 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 maart 2017 en voor het eerst van toepassing op dossiers waarvan de melding of de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning wordt ingediend vanaf 1 juli 2017 (art. 34);
- –
- 2°, b) gewijzigd bij art. 709 B.Vl.Reg. 27 november 2015 (BS 23 februari 2016 (ed. 1)), met ingang van 23 februari 2017 (art. 798) en bij art. 11, 3° B.Vl.Reg. 13 januari 2017 (BS 23 februari 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 maart 2017 (art. 34);
- –
- 3°, b) vervangen bij art. 69 B.Vl.Reg. 3 mei 2024 (BS 25 juni 2024);
- –
- 4°, b) opgeheven bij art. 4, 2° B.Vl.Reg. 15 december 2017 (BS 28 december 2017), met ingang van 1 januari 2018 en voor het eerst van toepassing op dossiers waarbij de melding of de aanvraag van een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen wordt ingediend vanaf 1 januari 2018 (art. 15);
- –
- 5° gewijzigd bij art. 8, 1° B.Vl.Reg. 18 december 2015 (BS 28 december 2015 (ed. 1)), voor het eerst van toepassing op dossiers waarvan de melding of de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning wordt ingediend vanaf 1 januari 2016 (art. 26) en bij art. 4, 3° B.Vl.Reg. 15 december 2017 (BS 28 december 2017), met ingang van 1 januari 2018 en voor het eerst van toepassing op dossiers waarbij de melding of de aanvraag van een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen wordt ingediend vanaf 1 januari 2018 (art. 15);
- –
- 6° gewijzigd bij art. 11, 1° B.Vl.Reg. 29 november 2013 (BS 28 januari 2014), met ingang van 1 januari 2014 (art. 29), bij art. 11, 4° tot 6° B.Vl.Reg. 13 januari 2017 (BS 23 februari 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 maart 2017 (art. 34), bij art. 136 B.Vl.Reg. 11 december 2020 (BS 17 december 2020), met ingang van 1 januari 2021 (art. 221), bij art. 54 B.Vl.Reg. 4 februari 2022 (BS 29 maart 2022) en bij art. 32, 1° en 2° B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022), met ingang van 1 januari 2023 en voor het eerst van toepassing op dossiers waarbij de melding of de aanvraag van een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen wordt ingediend vanaf 1 januari 2023 (art. 71 en 72).
Lid 2 gewijzigd bij art. 11, 2° B.Vl.Reg. 29 november 2013 (BS 28 januari 2014), met ingang van 1 januari 2014 (art. 29), bij art. 709 B.Vl.Reg. 27 november 2015 (BS 23 februari 2016 (ed. 1)), met ingang van 23 februari 2017 (art. 798) en bij art. 8, 2° B.Vl.Reg. 18 december 2015 (BS 28 december 2015 (ed. 1)), met ingang van 25 november 2016 (art. 13 MB Vl.Reg. 9 september 2016 (BS 25 november 2016 (ed. 1)).
Lid 3 ingevoegd bij art. 11, 7° B.Vl.Reg. 13 januari 2017 (BS 23 februari 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 maart 2017 (art. 34).
Lid 4 ingevoegd bij art. 4, 4° B.Vl.Reg. 15 december 2017 (BS 28 december 2017), met ingang van 1 januari 2018 (art. 15).
Leden 5 en 6 ingevoegd bij art. 32, 3° B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022), met ingang van 1 januari 2023 en voor het eerst van toepassing op dossiers waarbij de melding of de aanvraag van een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen wordt ingediend vanaf 1 januari 2023 (art. 71 en 72).
Oorspronkelijk lid 5 (nieuw lid 7) ingevoegd bij art. 4, 4° B.Vl.Reg. 15 december 2017 (BS 28 december 2017), met ingang van 1 januari 2018 (art. 15) en vervangen bij art. 32, 4° B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022), met ingang van 1 januari 2023 en voor het eerst van toepassing op dossiers waarbij de melding of de aanvraag van een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen wordt ingediend vanaf 1 januari 2023 (art. 71 en 72).
Lid 8 ingevoegd bij art. 32, 5° B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022), met ingang van 1 januari 2023 en voor het eerst van toepassing op dossiers waarbij de melding of de aanvraag van een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen wordt ingediend vanaf 1 januari 2023 (art. 71 en 72).
Artikel 9.1.12/3
§ 1
Nieuw op te richten kantoor- en schoolgebouwen waarvoor de melding gedaan wordt of [de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen] aangevraagd wordt vanaf 1 januari 2014, halen minimaal 10 kWh/jaar energie per m2 bruikbare vloeroppervlakte uit hernieuwbare energiebronnen door middel van een of meerdere van de systemen, vermeld in artikel 9.1.12/2. Systemen, geļnstalleerd in dergelijke gebouwen, moeten niet voldoen aan de voorwaarden vermeld in 9.1.12/2, 1°, b en c, 2°, b, 3°, a en 4°, a.
[[Nieuw op te richten EPN-eenheden halen door middel van een of meer van de systemen, vermeld in artikel 9.1.12/2, minimaal:
- 1°
- 10 kWh/jaar energie per m2 bruikbare vloeroppervlakte uit hernieuwbare energiebronnen, als de melding gedaan wordt of de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen aangevraagd wordt vanaf 1 maart 2017;
- 2°
- 15 kWh/jaar energie per m2 bruikbare vloeroppervlakte uit hernieuwbare energiebronnen, als de melding gedaan wordt of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen aangevraagd wordt vanaf 1 januari 2018.
] Systemen die geļnstalleerd zijn in dergelijke gebouwen, hoeven niet te voldoen aan de voorwaarden vermeld in 9.1.12/2, eerste lid, 1°, b en c, 2°, b, 3°, a en 4°, a.]
[In afwijking van het tweede lid, behalen nieuw op te richten EPN-eenheden, waarvoor de melding gedaan wordt of de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen aangevraagd wordt vanaf 1 januari 2018 minimaal 15 kWh/jaar energie per m2 bruikbare vloeroppervlakte van de EPN-eenheid uit hernieuwbare energiebronnen door middel van een of meerdere van de systemen, vermeld in het eerste lid of wordt de volledige bruto energiebehoefte voor ruimteverwarming gedekt door middel van een of meerdere van de systemen, vermeld in 9.1.12/2, eerste lid, 3° en 4° of vermeld in het eerste lid, 5°, waarvan de warmte minstens voor 100 % uit hernieuwbare energiebronnen wordt geproduceerd. Systemen, geļnstalleerd in dergelijke gebouwen, moeten niet voldoen aan de voorwaarden vermeld in 9.1.12/2, eerste lid, 2°, b, 3°, a en 4°, a. Wat betreft EPN-eenheden, is artikel 9.1.12/2, [zevende lid], 2° bij participatie echter van overeenkomstige toepassing.
[In afwijking van het tweede lid, behalen nieuw op te richten EPN-eenheden, waarvoor de melding gedaan wordt of de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen aangevraagd wordt vanaf 1 januari 2019 minimaal 20 kWh/jaar energie per m2 bruikbare vloeroppervlakte van de EPN-eenheid uit hernieuwbare energiebronnen door middel van een of meerdere van de systemen, vermeld in het eerste lid of wordt de volledige bruto energiebehoefte voor ruimteverwarming gedekt door middel van een of meerdere van de systemen, vermeld in 9.1.12/2, eerste lid, 3° en 4° of vermeld in het eerste lid, 5°, waarvan de warmte voor 100 % uit hernieuwbare energiebronnen wordt geproduceerd. Systemen, geļnstalleerd in dergelijke gebouwen, moeten niet voldoen aan de voorwaarden vermeld in 9.1.12/2, eerste lid, 2°, b, 3°, a en 4°, a. Wat betreft EPN-eenheden, is artikel 9.1.12/2, [zevende lid], 2° bij participatie echter van overeenkomstige toepassing.]
[In afwijking van het tweede lid, behalen nieuw op te richten EPN-eenheden, waarvoor de melding gedaan wordt of waarvoor de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen aangevraagd wordt vanaf 1 januari 2023 minimaal 35 kWh/jaar energie per m2 bruikbare vloeroppervlakte van de EPN-eenheid uit hernieuwbare energiebronnen door middel van een of meer van de systemen, vermeld in het eerste lid of wordt de volledige bruto energiebehoefte voor ruimteverwarming en warm tapwater voor baden en douches gedekt door middel van een of meer van de systemen, vermeld in artikel 9.1.12/2, eerste lid, 3° en 4° of een energie-efficiėnte stadsverwarming, vermeld in artikel 1.1.1, § 2, 32°/1, a), b) of c). Systemen die in dergelijke gebouwen geļnstalleerd zijn, hoeven niet te voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 9.1.12/2, eerste lid, 1°, b), 2°, b), 3°, a) en 4°, a).
In afwijking van het tweede lid, behalen nieuw op te richten EPN-eenheden, waarvoor de melding gedaan wordt of waarvoor de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen aangevraagd wordt vanaf 1 januari 2025 minimaal 20 kWh/jaar energie per m2 bruikbare vloeroppervlakte van de EPN-eenheid uit hernieuwbare energiebronnen door middel van een of meerdere van de systemen, vermeld artikel 9.1.12/2, eerste lid, 1° en 2°. Systemen die in dergelijke gebouwen, hoeven niet te voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 9.1.12/2, eerste lid, 1°, b) en 2°, b).
In afwijking van het vijfde en het zesde lid, voldoet een participant, vermeld in artikel 9.1.12/2, eerste lid, 6°, aan de voorwaarden als hij door middel van een of meer van de systemen, vermeld in het eerste lid:
- a)
- minimaal 45 kWh/jaar energie per m2 bruikbare vloeroppervlakte van de EPN-eenheid uit hernieuwbare energiebronnen behaalt, en dit als de melding gedaan wordt of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen aangevraagd wordt vanaf 1 januari 2023;
- b)
- minimaal 30 kWh/jaar energie per m2 bruikbare vloeroppervlakte van de EPN-eenheid uit hernieuwbare energiebronnen behaalt, en dit als de melding gedaan wordt of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen aangevraagd wordt vanaf 1 januari 2025.
]
In afwijking van het tweede lid [tot en met het [zesde lid]] gelden voor een nieuw op te richten EPN-eenheid geen eisen op het vlak van het aandeel hernieuwbare energie als ze aan al de volgende voorwaarden voldoet:
- 1°
- de EPN-eenheid heeft een beschermd volume dat kleiner is dan 800 m3;
- 2°
- de EPN-eenheid maakt deel uit van een industrieel gebouw of een niet voor bewoning bestemd landbouwgebouw;
- 3°
- alle EPN-eenheden samen omvatten ten hoogste 40 % van het totale beschermde volume.
]
De hoeveelheid energie uit hernieuwbare energiebronnen wordt berekend overeenkomstig de bepalingen van bijlage VI, die bij dit besluit is gevoegd.[Het aandeel van de productie uit hernieuwbare bronnen [of restwarmte] voor een systeem van externe warmtelevering kan in detail bepaald worden volgens door de minister bepaalde regels en is bij ontstentenis gelijk aan 0 %.][Het energieverbruik uit hernieuwbare energiebronnen door middel van participatie, vermeld in het eerste lid, 6° wordt berekend door het participatiebedrag te delen door de bruto vloeroppervlakte.]
§ 2
In afwijking van § 1 geldt de verplichting voor nieuw op te richten kantoor- en schoolgebouwen van publieke organisaties waarvoor de melding gedaan wordt, of [de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen] aangevraagd wordt vanaf 1 januari 2013.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 B.Vl.Reg. 28 september 2012 (BS 16 november 2012 (ed. 1)), met ingang van 16 november 2012 (art. 8).
Wetshistoriek
§ 1 gewijzigd bij art. 12 B.Vl.Reg. 29 november 2013 (BS 28 januari 2014), met ingang van 1 januari 2014 (art. 29), bij art. 9, 1° B.Vl.Reg. 18 december 2015 (BS 28 december 2015 (ed. 1)), bij art. 9, 2° B.Vl.Reg. 18 december 2015 (BS 28 december 2015 (ed. 1)), voor het eerst van toepassing op dossiers waarvan de melding of de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning wordt ingediend vanaf 1 januari 2016 (art. 26), bij art. 710 B.Vl.Reg. 27 november 2015 (BS 23 februari 2016 (ed. 1)), met ingang van 23 februari 2017 (art. 798), bij art. 12 B.Vl.Reg. 13 januari 2017 (BS 23 februari 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 maart 2017 (art. 34), bij art. 5 B.Vl.Reg. 15 december 2017 (BS 28 december 2017), met ingang van 1 januari 2018 (art. 15), bij art. 41, 1° en 2° B.Vl.Reg. 30 november 2018 (BS 27 december 2018 (ed. 1)) en bij art. 33, 1° tot 5° B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022), met ingang van 1 januari 2023 en voor het eerst van toepassing op dossiers waarbij de melding of de aanvraag van een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen wordt ingediend vanaf 1 januari 2023 (art. 71 en 72).
§ 2 gewijzigd bij art. 710 B.Vl.Reg. 27 november 2015 (BS 23 februari 2016 (ed. 1)), met ingang van 23 februari 2017 (art. 798).
Onderafdeling III/3 Eisen aan technische installaties
Wetshistoriek
Onderafdeling III/3 (art. 9.1.12/4) ingevoegd bij art. 13 B.Vl.Reg. 13 januari 2017 (BS 23 februari 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 maart 2017 (art. 34).
Artikel 9.1.12/4
De installaties in [de nieuwbouw van] industriėle gebouwen waarvan de melding gedaan wordt of de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen aangevraagd wordt vanaf 1 maart 2017, voldoen aan de eisen voor technische installaties vermeld in bijlage XII, die bij dit besluit is gevoegd.
[De ontwerpvertrektemperatuur θ supply, design van warmteafgiftesystemen met water als warmtetransporterend fluļdum in [de nieuwbouw van] [EPW- en EPN-eenheden] waarvan de melding gedaan wordt of de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen aangevraagd wordt vanaf 1 januari 2023, bedraagt maximaal 45°C. De ontwerpvertrektemperatuur van het warmteafgiftesysteem θ supply, design wordt bepaald conform bijlage V en VI, die bij dit besluit zijn gevoegd.]
[Het installatierendement ηinst, heat van opwekkers op de eigen site voor centrale verwarming met water als warmtetransporterend fluļdum in nieuw op te richten EPW- en EPN-eenheden waarvan de melding gedaan wordt of de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen aangevraagd wordt vanaf 1 januari 2025, bedraagt minimaal 130 %. Het installatierendement ηinst, heat van opwekkers voor centrale ruimteverwarming met water als warmtetransporterend fluļdum wordt bepaald conform bijlage V en VI, die bij dit besluit zijn gevoegd.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 13 B.Vl.Reg. 13 januari 2017 (BS 23 februari 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 maart 2017 (art. 34).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 36 B.Vl.Reg. 2 december 2022 (BS 27 januari 2023 (ed. 3)), bij art. 74, 1° en 2° B.Vl.Reg. 16 juni 2023 (BS 28 augustus 2023) en bij art. 70 B.Vl.Reg. 3 mei 2024 (BS 25 juni 2024).
Onderafdeling III/4 S-peil
Wetshistoriek
Onderafdeling III/4 (art. 9.1.12/5) ingevoegd bij art. 1 B.Vl.Reg. 27 oktober 2017 (BS 29 november 2017).
Artikel 9.1.12/5
Voor EPW-eenheden in nieuw op te richten woongebouwen, bedraagt het S-peil, zoals berekend in overeenstemming met de bepalingen van bijlage XIII bij dit besluit, niet meer dan:
- 1°
- S31, als de melding gedaan is of omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen aangevraagd is vanaf 1 januari 2018;
- 2°
- [S28, als de melding gedaan is of omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen aangevraagd is vanaf 1 januari 2022.]
[In afwijking van het eerste lid geldt de maximale S-peil eis niet voor tijdelijke verplaatsbare constructies met een totale bruikbare vloeroppervlakte van minder dan vijftig vierkante meter waarin een zorgwoning wordt verwezenlijkt.
In afwijking van het eerste lid kan voor EPW-eenheden in nieuw op te richten woongebouwen waarvan het S-peil S29, S30 of S31 bedraagt, ook voldaan worden aan het S-peil als het E-peil niet meer bedraagt dan:
- 1°
- E25, als de melding gedaan wordt of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen aangevraagd wordt vanaf 1 januari 2022 tot en met 31 december 2022;
- 2°
- E20, als de melding gedaan wordt of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen aangevraagd wordt vanaf 1 januari 2023.
In beide gevallen, vermeld in het derde lid, moeten de voorwaarden, vermeld in artikel 9.1.12/2, ook vervuld zijn.] [In het geval, vermeld in het derde lid, 2°, moeten de voorwaarden, vermeld in artikel 9.1.12/4, tweede lid, ook vervuld zijn.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 1 B.Vl.Reg. 27 oktober 2017 (BS 29 november 2017).
Wetshistoriek
Lid 1, 2° vervangen bij art. 28 B.Vl.Reg. 9 oktober 2020 (BS 28 oktober 2020 (ed. 2)).
Leden 2 tot 4 ingevoegd bij art. 26 B.Vl.Reg. 10 december 2021 (BS 23 december 2021 (ed. 2)).
Lid 4 gewijzigd bij art. 37 B.Vl.Reg. 2 december 2022 (BS 27 januari 2023 (ed. 3)).
Onderafdeling IV EPB-haalbaarheidsstudies voor alternatieve energiesystemen
Artikel 9.1.13
Bij nieuw op te richten gebouwen met een totale bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 1000 m2, dient de bouwheer uiterlijk één maand na de indiening van de aanvraag voor een [stedenbouwkundige vergunning of een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen] [of na de melding] een EPB-haalbaarheidsstudie in bij het [VEKA].
[Voor nieuw op te richten gebouwen met een totale bruikbare vloeroppervlakte kleiner dan 1000 m2 geldt de algemene haalbaarheidsstudie die voor het hele Vlaamse Gewest wordt opgesteld. De minister legt die algemene haalbaarheidsstudie vast.]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 8 B.Vl.Reg. 20 mei 2011 (BS 29 augustus 2011) en bij art. 3 B.Vl.Reg. 28 september 2012 (BS 16 november 2012 (ed. 1)), met ingang van 16 november 2012 (art. 8), bij art. 711 B.Vl.Reg. 27 november 2015 (BS 23 februari 2016 (ed. 1)), met ingang van 23 februari 2017 (art. 798) en bij art. 137 B.Vl.Reg. 11 december 2020 (BS 17 december 2020), met ingang van 1 januari 2021 (art. 221).
Artikel 9.1.14
De minister legt de technologieėn vast waarvoor een EPB-haalbaarheidsstudie moet worden opgesteld. Die heeft betrekking op de technische, milieutechnische en economische haalbaarheid van alternatieve systemen, zoals gedecentraliseerde systemen voor energievoorziening op basis van hernieuwbare energiebronnen, warmtekrachtkoppeling, stads/blokverwarming of -koeling indien beschikbaar, en warmtepompen onder bepaalde voorwaarden.
De EPB-haalbaarheidsstudie bepaalt voor elk van de alternatieve systemen:
- 1°
- het aangewezen te installeren vermogen van het alternatieve systeem;
- 2°
- de investeringskosten zonder overheidssteun;
- 3°
- de investeringskosten met overheidssteun;
- 4°
- de meerinvesteringen ten opzichte van een klassiek systeem, rekening houdend met de overheidssteun;
- 5°
- de besparingen of meeruitgaven qua energieverbruik en exploitatie ten gevolge van het alternatieve systeem ten opzichte van een klassiek systeem;
- 6°
- de eenvoudige terugverdientijd;
- 7°
- of de bouwheer van plan is, rekening houdend met de resultaten van de EPB-haalbaarheidsstudie, de technologie toe te passen.
De eenvoudige terugverdientijd, vermeld in 6°, wordt berekend als de meerinvesteringen, vermeld in 4°, gedeeld door de besparingen vermeld in 5°, als die positief zijn.
De minister bepaalt de nadere regels voor de indiening van de EPB-haalbaarheidsstudie.
Afdeling III EPB-eisen bij renovatie en functiewijziging
Wetshistoriek
Afdeling III (art. 9.1.15 tot 9.1.19) vervangen door Afdeling III (art. 9.1.15 en 9.1.16) bij art. 20 B.Vl.Reg. 20 mei 2011 (BS 29 augustus 2011), met ingang van 1 januari 2014 (art. 14 MB Vl.Reg. 18 december 2013 (BS 6 januari 2014)).
Onderafdeling I Renovatie
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 20 B.Vl.Reg. 20 mei 2011 (BS 29 augustus 2011), met ingang van 1 januari 2014 (art. 14 MB Vl.Reg. 18 december 2013 (BS 6 januari 2014)).
Artikel 9.1.15
Bij de renovatie van een gebouw gelden de volgende EPB-eisen:
- 1°
- de nieuwe, vernieuwde en na-geļsoleerde constructieonderdelen voldoen aan de maximale warmtedoorgangscoėfficiėnt of aan de minimale warmteweerstand zoals vastgelegd in bijlage VII, die bij dit besluit is gevoegd;
- 2°
- het nieuw gebouwde toegevoegde deel, voldoet aan de eisen voor nieuwe gebouwen met dezelfde bestemming, vermeld in artikel 9.1.6 en artikel 9.1.7. Als een nieuw gebouwde residentiėle ruimte alleen met bestaande ruimten in verbinding staat via bestaande verticale scheidingsconstructies waaraan niets vervangen, vernieuwd of verbouwd wordt, dan hoeft in die ruimte niet voldaan te worden aan:
- a)
- de luchtafvoereisen, als de nieuw gebouwde residentiėle ruimte een woonkamer, slaapkamer, studeerkamer, speelkamer of analoge ruimte is;
- b)
- de luchttoevoereisen, als de nieuw gebouwde residentiėle ruimte een keuken, toilet, wasplaats, badkamer, droogplaats of analoge ruimte is; In geval van een uitbreiding in de hoogte wordt de oppervlakte van de verticale projectie onder deze uitbreiding als nieuw gebouwd toegevoegd deel beschouwd;
- 3°
- in de bestaande ruimten van EPW-eenheden waar vensters worden vervangen of toegevoegd, moet worden voldaan aan de luchttoevoereisen, vermeld in bijlage IX, die bij dit besluit is gevoegd. Die eis geldt niet voor keukens, toiletten, wasplaatsen, badkamers, droogplaatsen en analoge ruimten. In die bestaande ruimten van EPN-eenheden waar vensters worden vervangen of toegevoegd, moet worden voldaan aan de luchttoevoereisen, vermeld in bijlage X, die bij dit besluit is gevoegd. Voor de toepassing van deze eis worden dakkoepels en andere transparante openingen in een plat dak of in een dak met helling kleiner dan 30° niet als vensters beschouwd;
- 4°
- de nieuw geplaatste installaties of de vernieuwde installaties voldoen aan de eisen voor technische installaties vermeld in bijlage XII.
In afwijking van het eerste lid kan de administrateur-generaal van het [VEKA] na gemotiveerde vraag van een aangifteplichtige de eisen, vermeld in artikel 9.1.17, van toepassing maken op renovaties waarbij de opwekkers om een specifiek binnenklimaat te realiseren volledig worden vervangen maar waarbij minder dan 75 % van de bestaande en nieuwe scheidingsconstructies die het beschermd volume omhullen en die grenzen aan de buitenomgeving, worden geļsoleerd.
In afwijking van het eerste lid kan de administrateur-generaal van het [VEKA] na gemotiveerde vraag van een aangifteplichtige de eisen, vermeld in artikel 9.1.17, van toepassing maken op renovaties waarbij minstens 75 % van de bestaande en nieuwe scheidingsconstructies die het beschermd volume omhullen en die grenzen aan de buitenomgeving, worden geļsoleerd maar waarbij de opwekkers om een specifiek binnenklimaat te realiseren maximaal 5 jaar geleden werd vervangen.
Wetshistoriek
Art. vervangen bij art. 29 B.Vl.Reg. 9 oktober 2020 (BS 28 oktober 2020 (ed. 2)).
Leden 2 en 3 gewijzigd bij art. 138 B.Vl.Reg. 11 december 2020 (BS 17 december 2020), met ingang van 1 januari 2021 (art. 221).
Voorgeschiedenis
Art. vervangen bij art. 20 B.Vl.Reg. 20 mei 2011 (BS 29 augustus 2011), met ingang van 1 januari 2014 (art. 14 MB Vl.Reg. 18 december 2013 (BS 6 januari 2014)).
Lid 1:
- –
- 1° gewijzigd bij art. 13, 1° B.Vl.Reg. 29 november 2013 (BS 28 januari 2014), met ingang van 1 januari 2014 (art. 29);
- –
- 2° gewijzigd bij art. 13, 2° B.Vl.Reg. 29 november 2013 (BS 28 januari 2014), met ingang van 1 januari 2014 (art. 29);
- –
- 3° gewijzigd bij art. 13, 3° tot 5° B.Vl.Reg. 29 november 2013 (BS 28 januari 2014), met ingang van 1 januari 2014 (art. 29);
- –
- 4° ingevoegd bij art. 13, 6° B.Vl.Reg. 29 november 2013 (BS 28 januari 2014), met ingang van 1 januari 2015 (art. 29).
Lid 2 ingevoegd bij art. 13, 7° B.Vl.Reg. 29 november 2013 (BS 28 januari 2014), met ingang van 1 januari 2014 (art. 29).
Onderafdeling II
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 20 B.Vl.Reg. 20 mei 2011 (BS 29 augustus 2011), met ingang van 1 januari 2014 (art. 14 MB Vl.Reg. 18 december 2013 (BS 6 januari 2014)).
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 14 B.Vl.Reg. 13 januari 2017 (BS 23 februari 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 maart 2017 (art. 34).
Artikel 9.1.16
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 14 B.Vl.Reg. 13 januari 2017 (BS 23 februari 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 maart 2017 (art. 34).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 34 B.Vl.Reg. 13 januari 2017 (BS 23 februari 2017 (ed. 1)).
Voorgeschiedenis
Art. vervangen bij art. 20 B.Vl.Reg. 20 mei 2011 (BS 29 augustus 2011), met ingang van 1 januari 2014 (art. 14 MB Vl.Reg. 18 december 2013 (BS 6 januari 2014)).
Lid 1:
- –
- inleidende bepaling gewijzigd bij art. 14, 1° B.Vl.Reg. 29 november 2013 (BS 28 januari 2014), met ingang van 1 januari 2014 (art. 29) en bij art. 10, 1° B.Vl.Reg. 18 december 2015 (BS 28 december 2015 (ed. 1)), voor het eerst van toepassing op dossiers waarvan de melding of de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning wordt ingediend vanaf 1 januari 2017 (art. 26);
- –
- 3° gewijzigd bij art. 10, 2° B.Vl.Reg. 18 december 2015 (BS 28 december 2015 (ed. 1)), voor het eerst van toepassing op dossiers waarvan de melding of de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning wordt ingediend vanaf 1 januari 2016 (art. 26)
- –
- 4° ingevoegd bij art. 14, 2° B.Vl.Reg. 29 november 2013 (BS 28 januari 2014), met ingang van 1 januari 2015 (art. 29).
Onderafdeling III Ingrijpende energetische renovatie
Wetshistoriek
Onderafdeling III ingevoegd bij art. 15 B.Vl.Reg. 29 november 2013 (BS 28 januari 2014), met ingang van 1 januari 2014 (art. 29).
Artikel 9.1.17
§ 1 [
Bij de ingrijpende energetische renovatie van een EPW-eenheid gelden in afwijking van artikel 9.1.15 de volgende EPB-eisen:
- 1°
- als de melding gedaan wordt of de stedenbouwkundige vergunning of omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen aangevraagd wordt vanaf 1 januari 2015:
- a)
- het E-peil is niet hoger dan E90;
- b)
- de ventilatie-eisen voor nieuwe EPW-eenheden, vermeld in artikel 9.1.6, worden nageleefd;
- c)
- de nieuwe, vernieuwde, na-geļsoleerde constructieonderdelen voldoen aan de maximale warmtedoorgangscoėfficiėnt, vermeld in bijlage VII;
- 2°
- als de melding gedaan wordt of de stedenbouwkundige vergunning of omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen aangevraagd wordt vanaf 1 januari 2020:
- a)
- het E-peil is niet hoger dan E70;
- b)
- de ventilatie-eisen voor nieuwe EPW-eenheden, vermeld in artikel 9.1.6, worden nageleefd;
- c)
- de nieuwe, vernieuwde, na-geļsoleerde constructieonderdelen voldoen aan de maximale warmtedoorgangscoėfficiėnt, vermeld in bijlage VII;
- 3°
- [als de melding gedaan wordt of de stedenbouwkundige vergunning of omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen aangevraagd wordt vanaf 1 januari 2022:
- a)
- het E-peil is niet hoger dan E60;
- b)
- de ventilatie-eisen voor nieuwe EPW-eenheden, vermeld in artikel 9.1.6, worden nageleefd;
- c)
- de nieuwe, vernieuwde, na-geļsoleerde constructieonderdelen voldoen aan de maximale warmtedoorgangscoėfficiėnt, vermeld in bijlage VII.]
]
§ 2
Bij de ingrijpende energetische renovatie van kantoor- en schoolgebouwen gelden in afwijking van artikel 9.1.15 de volgende EPB-eisen als de melding gedaan wordt of de [stedenbouwkundige vergunning of omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen] aangevraagd wordt vanaf 1 januari 2015:
- 1°
- het E-peil is niet hoger dan E90;
- 2°
- de ventilatie-eisen voor nieuwe EPN-eenheden, vermeld in artikel 9.1.7, worden nageleefd;
- 3°
- de nieuwe, vernieuwde, na-geļsoleerde constructieonderdelen voldoen aan de maximale warmtedoorgangscoėfficiėnt, vermeld in bijlage VII.
[§ 2/1
Bij de ingrijpende energetische renovatie van EPN-eenheden gelden in afwijking van artikel 9.1.15, de volgende EPB-eisen als de melding gedaan wordt of de [stedenbouwkundige vergunning of omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen] aangevraagd wordt vanaf 1 januari 2017:
- 1°
- het E-peil van EPN-eenheden met slechts één functioneel deel is niet hoger dan de waarde die opgenomen is in de volgende tabel, afhankelijk van de functie[, als de melding gedaan wordt of de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen aangevraagd wordt vanaf 1 januari 2017]:
[
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Gezondheidszorg met verblijf
|
|
|
|
|
Gezondheidszorg zonder verblijf
|
|
|
|
|
Gezondheidszorg operatiezalen
|
|
|
|
|
Bijeenkomst hoge bezetting
|
|
|
|
|
Bijeenkomst lage bezetting
|
|
|
|
|
Bijeenkomst cafetaria/refter
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Sport: sporthal, sportzaal
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
]
Voor EPN-eenheden waarvan de melding gedaan wordt of de [stedenbouwkundige vergunning of omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen] aangevraagd wordt vanaf 1 januari 2017 en die verschillende functionele delen bevatten, wordt de eis voor de EPN-eenheid bepaald als weging van de bruikbare vloeroppervlakte en de eis van elk functioneel deel ten opzichte van de volledige bruikbare vloeroppervlakte van de EPN-eenheid, conform de volgende formule:
waarin:
|
de E-peil eis voor de EPN-eenheid, (−);
|
|
de bruikbare vloeroppervlakte van het functionele deel f, in m2;
|
|
de E-peil eis voor het functionele deel f, zoals in onderstaande tabel weergegeven, (−);
|
|
de totale bruikbare vloeroppervlakte van de EPN-eenheid, in m2.
|
Er moet gesommeerd worden over alle functionele delen f van de EPN-eenheid.
- 2°
- de ventilatie-eisen voor nieuwe EPN-eenheden, vermeld in artikel 9.1.7, worden nageleefd;
- 3°
- de nieuwe, vernieuwde en na-geļsoleerde constructieonderdelen voldoen aan de maximale warmtedoorgangscoėfficiėnt, vermeld in bijlage VII.
]
§ 3
In afwijking van § 1 wordt bij de ingrijpende energetische renovatie van een gebouw dat eveneens uitgebreid wordt, al dan niet voorafgegaan door sloopwerken, met een bijkomend beschermd volume dat groter is dan 800 m3, en dat in totaal slechts 1 wooneenheid bevat, het E-peil berekend voor de volledige wooneenheid. In dat geval dient het gezamenlijk E-peil te voldoen aan de eis die in § 1 wordt opgelegd.
§ 4
Indien de karakteristieken van bestaande constructies of installaties, nodig voor het bepalen van het E-peil, niet gekend zijn of niet kunnen worden vastgesteld, dan wordt gerekend met een waarde bij ontstentenis bepaald volgens nadere specificaties van de minister.
[De minister kan nadere specificaties vastleggen voor de wijze waarop de karakteristieken van bestaande constructiedelen worden gestaafd.]
[§ 5
Bij de ingrijpende energetische renovatie van EPW- en EPN-eenheden wordt door middel van een of meer van de systemen, vermeld in artikel 9.1.12/2, minimaal:
- 1°
- 10 kWh/jaar energie per m2 bruikbare vloeroppervlakte uit hernieuwbare energiebronnen gehaald, als de melding gedaan wordt of de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen aangevraagd wordt vanaf 1 maart 2017;
- 2°
- [hetzij de volledige bruto energiebehoefte voor ruimteverwarming van de EPB-eenheid gedekt door middel van een of meerdere van de systemen, vermeld in 9.1.12/2, eerste lid, 3° en 4° of vermeld in het eerste lid, 5°, waarvan de warmte minstens voor 100 % uit hernieuwbare energiebronnen wordt geproduceerd, hetzij minimaal 15 kWh/jaar energie per m2 bruikbare vloeroppervlakte van de EPB-eenheid uit hernieuwbare energiebronnen gehaald wanneer het volledige energieverbruik hoger is, en dit als de melding gedaan wordt of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen aangevraagd wordt vanaf 1 januari 2018;]
- 3°
- [hetzij de volledige bruto energiebehoefte voor ruimteverwarming en warm tapwater voor baden en douches van de EPB-eenheid gedekt door middel van een of meer van de systemen, vermeld in artikel 9.1.12/2, eerste lid, 3° en 4° of een energie-efficiėnte stadsverwarming als vermeld in artikel 1.1.1, § 2, 32°/1, a), b) of c), hetzij minimaal 20 kWh/jaar energie per m2 bruikbare vloeroppervlakte van de EPB-eenheid uit hernieuwbare energiebronnen gehaald als het volledige energieverbruik hoger is, en dit als de melding gedaan wordt of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen aangevraagd wordt vanaf 1 januari 2023.]
Systemen, geļnstalleerd in dergelijke gebouwen, moeten niet voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 9.1.12/2, eerste lid, 1°, b, 2°, b, 3°, a en 4°, a. Het energieverbruik uit hernieuwbare energiebronnen wordt in dit geval berekend overeenkomstig de bepalingen van bijlage V, die bij dit besluit is gevoegd. Het aandeel van de productie uit hernieuwbare bronnen [of restwarmte] voor een systeem van externe warmtelevering kan in detail bepaald worden volgens door de minister bepaalde regels en is bij ontstentenis gelijk aan 0 %.. [Het energieverbruik uit hernieuwbare energiebronnen door middel van participatie, vermeld in het artikel 9.1.12/2, eerste lid, 6°, wordt berekend door het participatiebedrag te delen door de bruto vloeroppervlakte.]
[In afwijking van het eerste lid, 3° voldoet een participant, vermeld in artikel 9.1.12/2, eerste lid, 6°, aan de voorwaarden als hij door middel van een of meer van de systemen, vermeld in het eerste lid, minimaal 30 kWh/jaar energie per m2 bruikbare vloeroppervlakte van de EPB-eenheid uit hernieuwbare energiebronnen behaalt, en dit als de melding gedaan wordt of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen aangevraagd wordt vanaf 1 januari 2023.]
Als niet voldaan wordt aan de verplichtingen, vermeld in het eerste lid, wordt voor EPW- en EPN-eenheden die ingrijpend energetisch worden gerenoveerd en waarvoor de melding gedaan wordt of de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen aangevraagd wordt vanaf 1 maart 2017, het E-peil, vermeld in paragraaf 1 en 2/1, verstrengd met 10 percent. Het aldus te behalen E-peil wordt naar boven afgerond op de eenheid.
]
[§ 5/1
Het installatierendement ηinst, heat van opwekkers op de eigen site voor centrale verwarming met water als warmtetransporterend fluļdum in EPW- en EPN-eenheden die ingrijpend energetisch worden gerenoveerd en waarvan de melding gedaan wordt of de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen aangevraagd wordt vanaf 1 januari 2025, bedraagt minimaal 130 %. Het installatierendement ηinst, heat van opwekkers voor centrale ruimteverwarming met water als warmtetransporterend fluļdum wordt bepaald conform bijlage V en VI, die bij dit besluit zijn gevoegd.
]
[§ 6
Bij de ingrijpende energetische renovatie wordt het peil van primair energieverbruik berekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 9.1.8 en artikel 9.1.9, met uitzondering van het laatste lid van paragraaf 12.1.1 van bijlage V.
]
Wetshistoriek
Art. opgeheven bij art. 21 B.Vl.Reg. 20 mei 2011 (BS 29 augustus 2011), met ingang van 1 januari 2014 (art. 14 MB Vl.Reg. 18 december 2013 (BS 6 januari 2014)) en opnieuw opgenomen bij art. 16 B.Vl.Reg. 29 november 2013 (BS 28 januari 2014), met ingang van 1 januari 2014 (art. 29).
§ 1 vervangen bij art. 42 B.Vl.Reg. 30 november 2018 (BS 27 december 2018 (ed. 1)).
§ 1, enig lid, 3° ingevoegd bij art. 30, 1° B.Vl.Reg. 9 oktober 2020 (BS 28 oktober 2020 (ed. 2)).
§ 2, enig lid, inleidende bepaling gewijzigd bij art. 712 B.Vl.Reg. 27 november 2015 (BS 23 februari 2016 (ed. 1)), met ingang van 23 februari 2017 (art. 798).
§ 2/1 ingevoegd bij art. 11 B.Vl.Reg. 18 december 2015 (BS 28 december 2015 (ed. 1)).
§ 2/1, enig lid:
- –
- inleidende bepaling gewijzigd bij art. 712 B.Vl.Reg. 27 november 2015 (BS 23 februari 2016 (ed. 1)), met ingang van 23 februari 2017 (art. 798);
- –
- 1° gewijzigd bij art. 712 B.Vl.Reg. 27 november 2015 (BS 23 februari 2016 (ed. 1)), met ingang van 23 februari 2017 (art. 798), bij art. 15, 1° B.Vl.Reg. 13 januari 2017 (BS 23 februari 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 maart 2017 (art. 34) en bij art. 30, 2° B.Vl.Reg. 9 oktober 2020 (BS 28 oktober 2020 (ed. 2)).
§ 4 gewijzigd bij art. 3 B.Vl.Reg. 4 april 2014 (BS 8 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 18 mei 2014 (art. 16).
§ 5 ingevoegd bij art. 15, 3° B.Vl.Reg. 13 januari 2017 (BS 23 februari 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 maart 2017 (art. 34).
§ 5, lid 1:
- –
- 2° vervangen bij art. 6, 1° B.Vl.Reg. 15 december 2017 (BS 28 december 2017), met ingang van 1 januari 2018 (art. 15);
- –
- 3° ingevoegd bij art. 34, 1° B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022), met ingang van 1 januari 2023 en voor het eerst van toepassing op dossiers waarbij de melding of de aanvraag van een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen wordt ingediend vanaf 1 januari 2023 (art. 71 en 72).
§ 5, lid 2 gewijzigd bij art. 34, 2° en 3° B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022), met ingang van 1 januari 2023 en voor het eerst van toepassing op dossiers waarbij de melding of de aanvraag van een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen wordt ingediend vanaf 1 januari 2023 (art. 71 en 72).
§ 5, lid 3 ingevoegd bij art. 6, 2° B.Vl.Reg. 15 december 2017 (BS 28 december 2017), met ingang van 1 januari 2018 (art. 15) en vervangen bij art. 34, 4° B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022), met ingang van 1 januari 2023 en voor het eerst van toepassing op dossiers waarbij de melding of de aanvraag van een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen wordt ingediend vanaf 1 januari 2023 (art. 71 en 72).
§ 5/1 ingevoegd bij art. 71 B.Vl.Reg. 3 mei 2024 (BS 25 juni 2024).
§ 6 ingevoegd bij art. 15, 3° B.Vl.Reg. 13 januari 2017 (BS 23 februari 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 maart 2017 (art. 34).
Voorgeschiedenis
§ 1 gewijzigd bij art. 712 B.Vl.Reg. 27 november 2015 (BS 23 februari 2016 (ed. 1)), met ingang van 23 februari 2017 (art. 798).
§ 2/1, enig lid, 1° gewijzigd bij art. 15, 1° B.Vl.Reg. 13 januari 2017 (BS 23 februari 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 maart 2017 (art. 34).
Artikel 9.1.18
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 21 B.Vl.Reg. 20 mei 2011 (BS 29 augustus 2011), met ingang van 1 januari 2014 (art. 14 MB Vl.Reg. 18 december 2013 (BS 6 januari 2014)).
Artikel 9.1.19
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 21 B.Vl.Reg. 20 mei 2011 (BS 29 augustus 2011), met ingang van 1 januari 2014 (art. 14 MB Vl.Reg. 18 december 2013 (BS 6 januari 2014)).
Afdeling IV Vrijstellingen en afwijkingen
Artikel 9.1.20
Als bij de indiening van de aanvraag tot het verkrijgen van een [stedenbouwkundige vergunning of een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen] voor een gebouw met beschermd volume kleiner dan 3000 m3 de tussenkomst van een architect niet vereist is, zijn de EPB-eisen van dit hoofdstuk niet van toepassing.
[In afwijking van het eerste lid zijn de EPB-eisen van dit hoofdstuk wel van toepassing als bij de verwezenlijking van een zorgwoning de tussenkomst van een architect niet vereist is. De voormelde afwijking geldt niet bij de verwezenlijking van een zorgwoning binnen een bestaand bouwvolume van een hoofdzakelijk vergunde woning.]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 713 B.Vl.Reg. 27 november 2015 (BS 23 februari 2016 (ed. 1)), met ingang van 23 februari 2017 (art. 798) en bij art. 27 B.Vl.Reg. 10 december 2021 (BS 23 december 2021 (ed. 2)).
Artikel 9.1.21
De EPB-eisen zijn niet van toepassing voor gebouwen waarvoor een [omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen voor bepaalde duur, met toepassing van artikel 68, tweede lid, van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning] verleend wordt en voor zover de totale duur van [die omgevingsvergunning van bepaalde duur] twee jaar niet overschrijdt.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 714, 1° en 2° B.Vl.Reg. 27 november 2015 (BS 23 februari 2016 (ed. 1)), met ingang van 23 februari 2017 (art. 798).
Artikel 9.1.22
De EPB-eisen zijn niet van toepassing op alleenstaande gebouwen met een totale bruikbare vloeroppervlakte van minder dan 50 m2[, tenzij het gebouw een zorgwoning bevat].
[De EPB-eisen zijn niet van toepassing voor EPN-eenheden met een totale bruikbare vloeroppervlakte van minder dan 50 m2 die gelegen zijn in een industrieel gebouw waarin geen energie verbruikt wordt om een specifieke binnentemperatuur te bereiken of in een niet voor bewoning bestemd gebouw in een landbouwbedrijf.]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 4 B.Vl.Reg. 4 april 2014 (BS 8 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 18 mei 2014 (art. 16) en bij art. 28 B.Vl.Reg. 10 december 2021 (BS 23 december 2021 (ed. 2)).
Artikel 9.1.22/1
[...] Gebouwen van landbouwbedrijven met een lage energiebehoefte en [...] gebouwen van landbouwbedrijven die in gebruik zijn bij een sector die onder een energiebeleidsovereenkomst inzake energieprestatie valt, [met uitzondering van EPW- en EPN-eenheden,] kunnen worden vrijgesteld van een of meer van de EPB-eisen, vermeld in dit hoofdstuk.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 5 B.Vl.Reg. 4 april 2014 (BS 8 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 18 mei 2014 (art. 16) en bij art. 75, 1° en 2° B.Vl.Reg. 16 juni 2023 (BS 28 augustus 2023).
Artikel 9.1.23
In afwijking van artikel 9.1.15, gelden voor [de bestaande, niet herbouwde delen van] renovaties van beschermde monumenten en bestaande gebouwen die deel uitmaken van een beschermd [cultuurhistorisch] landschap, stads- of dorpsgezicht, de volgende vrijstellingen:
- 1°
- andere vernieuwde en na-geļsoleerde constructieonderdelen dan daken en vloeren, hoeven niet te voldoen aan de maximale U-waarden en minimale R-waarden, vermeld in bijlage VII;
- 2°
- in de bestaande ruimten waar vensters worden vervangen, gelden geen ventilatie-eisen.
In afwijking van artikel 9.1.15, 1°, kan van die eisen voor daken en vloeren worden afgeweken als de toepassing van die eisen het karakter of aanzicht van het gebouw op onaanvaardbare wijze zou veranderen.
Wetshistoriek
Art. vervangen bij art. 17 B.Vl.Reg. 29 november 2013 (BS 28 januari 2014), met ingang van 1 januari 2014 (art. 29).
Lid 1, inleidende bepaling gewijzigd bij art. 13.1.54 B.Vl.Reg. 16 mei 2014 (BS 27 oktober 2014), met ingang van 1 januari 2015 (art. 13.4.3) en bij art. 16 B.Vl.Reg. 13 januari 2017 (BS 23 februari 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 maart 2017 (art. 34).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 12 B.Vl.Reg. 20 mei 2011 (BS 29 augustus 2011).
Artikel 9.1.23/1
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 18 B.Vl.Reg. 29 november 2013 (BS 28 januari 2014), met ingang van 1 januari 2014 (art. 29) en opgeheven bij art. 17 B.Vl.Reg. 13 januari 2017 (BS 23 februari 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 maart 2017 (art. 34).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 34 B.Vl.Reg. 13 januari 2017 (BS 23 februari 2017 (ed. 1)).
Artikel 9.1.24
[De bestaande, niet herbouwde delen van gebouwen die vastgesteld zijn] in de inventaris van het bouwkundige erfgoed, [...] worden vrijgesteld van de volgende eisen, vermeld in [artikel 9.1.15]:
- 1°
- het voldoen aan de maximale warmtedoorgangscoėfficiėnt of aan de minimale warmteweerstand, vermeld in bijlage VII die bij dit besluit is gevoegd, voor de gevelonderdelen die zichtbaar zijn vanaf de openbare weg;
- 2°
- de luchttoevoereisen, vermeld in bijlage IX die bij dit besluit is gevoegd, in geval van residentiėle gebouwen, en de luchttoevoereisen, vermeld in bijlage X, die bij dit besluit is gevoegd, in geval van kantoor- en schoolgebouwen, gebouwen met een andere specifieke bestemming in de ruimten van woon-, kantoor- en schoolgebouwen en gebouwen met een andere specifieke bestemming waar alleen ramen die zichtbaar zijn vanaf de openbare weg, worden vervangen.
Wetshistoriek
Enig lid, inleidende bepaling gewijzigd bij art. 19, 1° en 2° B.Vl.Reg. 29 november 2013 (BS 28 januari 2014), met ingang van 1 januari 2014 (art. 29), bij art. 18 B.Vl.Reg. 13 januari 2017 (BS 23 februari 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 maart 2017 (art. 34) en bij art. 31 B.Vl.Reg. 9 oktober 2020 (BS 28 oktober 2020 (ed. 2)).
Artikel 9.1.25
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 19 B.Vl.Reg. 13 januari 2017 (BS 23 februari 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 maart 2017 (art. 34).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 34 B.Vl.Reg. 13 januari 2017 (BS 23 februari 2017 (ed. 1)).
Voorgeschiedenis
Art. vervangen bij art. 12 B.Vl.Reg. 18 december 2015 (BS 28 december 2015 (ed. 1)).
Enig lid:
- –
- inleidende bepaling gewijzigd bij art. 20, 1° B.Vl.Reg. 29 november 2013 (BS 28 januari 2014), met ingang van 1 januari 2014 (art. 29);
- –
- 2° vervangen bij art. 20, 2° B.Vl.Reg. 29 november 2013 (BS 28 januari 2014), met ingang van 1 januari 2014 (art. 29).
Artikel 9.1.26
Gebouwen die worden gebruikt voor erediensten en religieuze activiteiten en die niet vallen onder de toepassing van artikel 9.1.23, kunnen vrijgesteld worden van een of meer van de EPB-eisen, vermeld in artikel dit hoofdstuk.
Artikel 9.1.27
§ 1
Bestaande gebouwen en nieuwe gebouwen die om technische, functionele of economische redenen de EPB-eisen niet kunnen behalen, kunnen vrijgesteld worden van een of meer van de EPB-eisen, vermeld in dit hoofdstuk.
[In afwijking van het eerste lid kunnen nieuw op te richten gebouwen en gebouwen die ingrijpend energetisch worden gerenoveerd, niet worden vrijgesteld van de E-peileisen, vermeld in dit hoofdstuk.]
§ 2
Industriėle gebouwen waarin industriėle processen plaatsvinden die zelf warmte produceren en waarvoor om die reden in koeling of in een geforceerde ventilatie moet worden voorzien om een aanvaardbaar binnenklimaat te creėren, kunnen vrijgesteld worden van een of meer van de EPB-eisen, vermeld in dit hoofdstuk.
[§ 3
Beschermde monumenten, die worden herbouwd naar origineel model met hergebruik van de bestaande materialen en die om technische, functionele of economische redenen de EPB-eisen niet kunnen behalen, kunnen vrijgesteld worden van een of meer van de EPB-eisen, vermeld in dit hoofdstuk.
]
Wetshistoriek
§ 1 gewijzigd bij art. 13 B.Vl.Reg. 18 december 2015 (BS 28 december 2015 (ed. 1)).
§ 3 ingevoegd bij art. 20 B.Vl.Reg. 13 januari 2017 (BS 23 februari 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 maart 2017 (art. 34).
Artikel 9.1.28
§ 1
Voor bestaande gebouwen en nieuwe gebouwen die om technische, functionele of economische redenen de EPB-eisen niet kunnen behalen, kan een afwijking aangevraagd worden voor bepaalde onderdelen van het gebouw.
[...]
§ 2
Voor industriėle gebouwen waarin industriėle processen plaatsvinden die zelf warmte produceren en waarvoor om die reden in koeling of in een geforceerde ventilatie moet worden voorzien om een aanvaardbaar binnenklimaat te creėren, kan een afwijking aangevraagd worden voor bepaalde onderdelen van het gebouw.
Wetshistoriek
§ 1, lid 2 opgeheven bij art. 21 B.Vl.Reg. 13 januari 2017 (BS 23 februari 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 maart 2017 (art. 34).
Voorgeschiedenis
§ 1 gewijzigd bij art. 14 B.Vl.Reg. 18 december 2015 (BS 28 december 2015 (ed. 1)).
Artikel 9.1.29
Voor gebouwen die gebruikmaken van innovatieve bouwconcepten of technologieėn waarop de berekeningswijzen, vermeld in de bijlagen bij dit hoofdstuk, niet kunnen worden toegepast, kan een afwijking aangevraagd worden om te worden beoordeeld door middel van een alternatieve berekeningswijze, voor zover aangetoond kan worden dat de prestatieniveaus van het gebouw minstens gelijkwaardig zijn aan de eisen, vermeld in dit hoofdstuk.
Artikel 9.1.29/1
In afwijking n de waarden bij ontstentenis die voor een systeem van externe warmtelevering zijn geformuleerd, vermeld in artikel 9.1.10, 5°, 9.1.12/2, 9.1.12/3, en in punten 10.2.3.2, 10.3.3.4.2 van bijlage V, kan voor een EPB-eenheid die aangesloten is op een systeem van externe warmtelevering, gebruik gemaakt worden van waarden bepaald volgens door de minister vastgelegde regels.
In afwijking van het eerste lid en in afwijking van de waarden bij ontstentenis die voor een systeem van externe warmtelevering zijn geformuleerd, vermeld in artikel 9.1.10, 5°, 9.1.12/2, 9.1.12/3, en in punten 10.2.3.2, 10.3.3.4.2 van bijlage V, kan in het geval van gefaseerde uitbouw, voor één of meerdere EPB-eenheden die aangesloten zijn of worden op een systeem van externe warmtelevering, een afwijking worden aangevraagd om te worden beoordeeld met een detailberekening. Onder gefaseerde uitbouw wordt verstaan dat bepaalde delen van het systeem van externe warmtelevering pas gerealiseerd worden nadat de EPB-aangifte van de EPB-eenheid is ingediend, of desgevallend de eerste EPB-aangifte van de EPB-eenheden in de ontwikkeling, en uiterlijk binnen [een termijn van drie jaar, die ingaat zodra een van de volgende voorwaarden is vervuld:
- 1°
- de ingebruikname, conform artikel 11.1.8, § 1, eerste lid, 1°, van het Energiedecreet van 8 mei 2009, van een EPB-eenheid die aangesloten is op het systeem van externe warmtelevering;
- 2°
- de beėindiging van de vergunnings- of meldingsplichtige werken of handelingen;
- 3°
- er is een periode van vijf jaar verstreken na het verlenen van de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen of na het neerleggen van de melding van de EPB-eenheid.]
Met behoud van toepassing van het tweede lid worden bij de EPB-aangifte van elke EPB-eenheid waarop de afwijking van toepassing is, de volgende documenten voorgelegd:
- 1°
- een verwijzing naar het uniek nummer van de afwijking voor externe warmtelevering;
- 2°
- een contract van aansluiting met een clausule die de planning van aansluiting vastlegt binnen [de uiterlijke termijn, vermeld in het tweede lid].
De minister kan nadere regels vastleggen voor de uitvoering en controle van deze maatregel.
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 15 B.Vl.Reg. 18 december 2015 (BS 28 december 2015 (ed. 1)), met ingang van 25 november 2016 (art. 13 MB Vl.Reg. 9 september 2016 (BS 25 november 2016 (ed. 1)) en vervangen bij art. 35 B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022), met ingang van 1 januari 2023 (art. 72).
Lid 2 gewijzigd bij art. 76, 1° B.Vl.Reg. 16 juni 2023 (BS 28 augustus 2023), voor het eerst van toepassing op afwijkingsaanvragen die ingediend worden vanaf 1 juli 2023 (art. 117).
Lid 3, 2° gewijzigd bij art. 76, 2° B.Vl.Reg. 16 juni 2023 (BS 28 augustus 2023), voor het eerst van toepassing op afwijkingsaanvragen die ingediend worden vanaf 1 juli 2023 (art. 117).
Artikel 9.1.30
§ 1
De vrijstellingen, vermeld in artikel 9.1.23, eerste lid en artikel 9.1.24, [...], worden voor het aanvatten van de werken en de handelingen gemeld aan het [VEKA].
§ 2 [
Individuele vrijstellingen als vermeld in artikel 9.1.26 en artikel 9.1.27, en individuele afwijkingen als vermeld in artikel 9.1.23, tweede lid en artikel 9.1.28, worden door de aangifteplichtige bij het [VEKA] aangevraagd voor de start van de werken en uiterlijk negen maanden nadat de [...] is [verleend of de melding is neergelegd].
]
[De aanvraag van een afwijking, vermeld in artikel 9.1.29/1, [tweede lid,] wordt ingediend namens de aangifteplichtige en kan alleen [worden aangevraagd zolang een van de volgende voorwaarden niet is vervuld:
- 1°
- [de EPB-eenheid] is in gebruik genomen, waarbij bij nieuwbouw dit moment steeds ten laatste de eerste domiciliering van een natuurlijke persoon is;
- 2°
- de termijn van vijf jaar, vermeld in artikel 11.1.8, § 1, tweede lid van het Energiedecreet van 8 mei 2009, is verstreken zonder dat een EPB-aangifte is ingediend.]
]
[Het aanvraagdossier moet minstens de plannen, de ligging, de gegevens van de bouwheer en een bewijsstuk van de aanvraagdatum van de vergunning bevatten.
Het aanvraagdossier bevat een onderbouwing van de technische, functionele of economische onhaalbaarheid van de EPB-eisen waarvoor een vrijstelling of afwijking aangevraagd wordt. De minister kan nadere regels bepalen voor de situaties die worden beschouwd als technisch, functioneel of economisch niet haalbaar.]
§ 3
[De administrateur-generaal van het [VEKA] kan] de individuele vrijstellingen, vermeld in artikel 9.1.26 en 9.1.27, en de individuele afwijkingen, vermeld in artikel 9.1.23, tweede lid, en artikel 9.1.28, toestaan.
§ 4
In afwijking van § 2 en § 3 kan de minister, na advies van het [VEKA], algemene vrijstellingen en afwijkingen, vermeld in [artikel 9.1.22/1,] artikel 9.1.23, tweede lid, en [artikel 9.1.26 tot en met 9.1.29/1], bepalen. [De minister kan in het kader van de vaststelling van de algemene afwijkingen en vrijstellingen, vermeld in artikel 9.1.29, daarbij ook afwijken van de indieningstermijn van de EPB-aangifte, vermeld in artikel 11.1.8, § 1 van het Energiedecreet van 8 mei 2009.]
Wetshistoriek
Art. vervangen bij art. 4 B.Vl.Reg. 28 september 2012 (BS 16 november 2012 (ed. 1)), met ingang van 16 november 2012 (art. 8).
§ 1 gewijzigd bij art. 43, 1° B.Vl.Reg. 30 november 2018 (BS 27 december 2018 (ed. 1)) en bij art. 139 B.Vl.Reg. 11 december 2020 (BS 17 december 2020), met ingang van 1 januari 2021 (art. 221).
§ 2 vervangen bij art. 21 B.Vl.Reg. 29 november 2013 (BS 28 januari 2014), met ingang van 1 januari 2014 (art. 29), gewijzigd bij art. 715 B.Vl.Reg. 27 november 2015 (BS 23 februari 2016 (ed. 1)), met ingang van 23 februari 2017 (art. 798), bij art. 16, 1° B.Vl.Reg. 18 december 2015 (BS 28 december 2015 (ed. 1)), met ingang van 25 november 2016 (art. 13 MB Vl.Reg. 9 september 2016 (BS 25 november 2016 (ed. 1)), bij art. 22, 2° B.Vl.Reg. 13 januari 2017 (BS 23 februari 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 maart 2017 (art. 34), bij art. 43, 2° en 3° B.Vl.Reg. 30 november 2018 (BS 27 december 2018 (ed. 1)), bij art. 139 B.Vl.Reg. 11 december 2020 (BS 17 december 2020), met ingang van 1 januari 2021 (art. 221), bij art. 29 B.Vl.Reg. 10 december 2021 (BS 23 december 2021 (ed. 2)) en bij art. 36, 1° en 2° B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022), met ingang van 1 januari 2023 (art. 72).
§ 3 gewijzigd bij art. 32 B.Vl.Reg. 9 oktober 2020 (BS 28 oktober 2020 (ed. 2)) en bij art. 139 B.Vl.Reg. 11 december 2020 (BS 17 december 2020), met ingang van 1 januari 2021 (art. 221).
§ 4 gewijzigd bij art. 6 B.Vl.Reg. 4 april 2014 (BS 8 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 18 mei 2014 (art. 16), bij art. 16, 2° B.Vl.Reg. 18 december 2015 (BS 28 december 2015 (ed. 1)), bij art. 7 B.Vl.Reg. 15 december 2017 (BS 28 december 2017), met ingang van 1 januari 2018 (art. 15) en bij art. 139 B.Vl.Reg. 11 december 2020 (BS 17 december 2020), met ingang van 1 januari 2021 (art. 221).
Voorgeschiedenis
§ 2 gewijzigd bij art. 13, 1° en 2° B.Vl.Reg. 20 mei 2011 (BS 29 augustus 2011) en bij art. 22, 1° B.Vl.Reg. 13 januari 2017 (BS 23 februari 2017 (ed. 1)), met ingang van 23 februari 2017 (art. 34, 1°).
§ 3 gewijzigd bij art. 13, 1° en 2° B.Vl.Reg. 20 mei 2011 (BS 29 augustus 2011).
Afdeling V Uitvoeringsmaatregelen
Artikel 9.1.31
De minister bepaalt nadere regels voor de vorm en de inhoud en de wijze van indienen van de EPB-aangifte, de EPB-haalbaarheidsstudie en de startverklaring. [De minister bepaalt tot welke delen van de EPB-aangifte de eigenaar die geen aangifteplichtige is, toegang heeft.]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 23 B.Vl.Reg. 23 april 2021 (BS 28 mei 2021).
Artikel 9.1.32
§ 1
[De minister bepaalt minstens welke gegevens van de aanvraag tot het verkrijgen van [een stedenbouwkundige vergunning of een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen] en welke gegevens over de startdatum of -data of einddatum of -data [van de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige verhandelingen] of van de melding, door de gemeente in de energieprestatiedatabank moeten worden opgenomen.]. De minister bepaalt de minimale voorwaarden waaraan de energieprestatiedatabank moet voldoen. De minister legt ook vast in welke vorm die gegevens uitgewisseld worden en bepaalt de nadere regels voor de toekenning van het energieprestatiedossiernummer.
§ 2 [
De minister bepaalt welke individuele stavingstukken de verslaggever bij de opmaak van de EPB-aangifte moet indienen en die in de energieprestatiedatabank worden bijgehouden.
]
Wetshistoriek
Art. vervangen bij art. 22 B.Vl.Reg. 29 november 2013 (BS 28 januari 2014), met ingang van 1 januari 2014 (art. 29).
§ 1 gewijzigd bij art. 17, 1° B.Vl.Reg. 18 december 2015 (BS 28 december 2015 (ed. 1)) en bij art. 716 B.Vl.Reg. 27 november 2015 (BS 23 februari 2016 (ed. 1)), met ingang van 23 februari 2017 (art. 798).
§ 2 opgeheven bij art. 23 B.Vl.Reg. 13 januari 2017 (BS 23 februari 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 maart 2017 (art. 34) en opnieuw opgenomen bij art. 37 B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022).
Voorgeschiedenis
§ 2 gewijzigd bij art. 17, 2° B.Vl.Reg. 18 december 2015 (BS 28 december 2015 (ed. 1)).
Artikel 9.1.32/1
De minister kan in het kader van de toepassing van de berekeningsmethode, vermeld in bijlage V tot en met [bijlage XIII], kwaliteitseisen en kwaliteitscontroles opleggen aan aannemers. [De minister kan tevens bepalen hoe de controles op die eisen worden uitgevoerd alsmede eisen bepalen waaraan de personen of organisaties die de controles uitvoeren moeten voldoen.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 18 B.Vl.Reg. 18 december 2015 (BS 28 december 2015 (ed. 1)), gewijzigd bij art. 8 B.Vl.Reg. 15 december 2017 (BS 28 december 2017), met ingang van 1 januari 2018 (art. 15) en bij art. 33 B.Vl.Reg. 9 oktober 2020 (BS 28 oktober 2020 (ed. 2)).
Artikel 9.1.32/2
De minister kan in het kader van de toepassing van de berekeningsmethode, vermeld in bijlage V tot en met [bijlage XIII], kwaliteitseisen opleggen aan verslaggevers. De minister kan nadere regels bepalen betreffende hoe die eisen worden uitgevoerd. [De minister kan tevens bepalen hoe de controles op die eisen worden uitgevoerd alsmede eisen bepalen waaraan de personen of organisaties die de controles uitvoeren moeten voldoen.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 18 B.Vl.Reg. 18 december 2015 (BS 28 december 2015 (ed. 1)), gewijzigd bij art. 9 B.Vl.Reg. 15 december 2017 (BS 28 december 2017), met ingang van 1 januari 2018 (art. 15) en bij art. 34 B.Vl.Reg. 9 oktober 2020 (BS 28 oktober 2020 (ed. 2)).
Afdeling VI
Wetshistoriek
Afdeling VI (art. 9.1.33) opgeheven bij art. 22 B.Vl.Reg. 10 juli 2015 (BS 20 augustus 2015 (ed. 2)), met ingang van 30 augustus 2015 (art. 35).
Artikel 9.1.33
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 22 B.Vl.Reg. 10 juli 2015 (BS 20 augustus 2015 (ed. 2)), met ingang van 30 augustus 2015 (art. 35).
Hoofdstuk II Energieprestatiecertificaten
Afdeling I Het energieprestatiecertificaat residentiėle gebouwen
Onderafdeling I Opmaak van het energieprestatiecertificaat residentiėle gebouwen
Artikel 9.2.1
§ 1
Het energieprestatiecertificaat residentiėle gebouwen wordt opgemaakt door een energiedeskundige type A en bevat minstens de volgende gegevens:
- 1°
- de datum van opmaak van het energieprestatiecertificaat;
- 2°
- de identificatie van de energiedeskundige;
- 3°
- de gebouwspecifieke gegevens, zoals het adres en de bestemming;
- 4°
- de uitdrukking van de energieprestatie van het gebouw aan de hand van het kengetal residentieel met aanduiding van referentiewaarden;
- 5°
- de unieke code;
- 6°
- de aanbevelingen voor de kosteneffectieve verbetering van de energieprestatie van het gebouw.
De minister bepaalt nadere regels voor de vorm en de inhoud van het energieprestatiecertificaat residentiėle gebouwen.
§ 2 [
Een energieprestatiecertificaat residentiėle gebouwen heeft betrekking op een enkele residentiėle gebouweenheid. Voor elke residentiėle gebouweenheid mag ook maximaal een ondergeschikte gebouweenheid met functie zorgwoning worden opgenomen in het energieprestatiecertificaat residentiėle gebouwen.
Elk residentieel gebouw [en elke residentiėle gebouweenheid] wordt altijd beschouwd als geklimatiseerd.
]
§ 3
De minister kan besluiten dat voor de certificering van bepaalde residentiėle gebouwen, zoals appartementen en sociale woningen, gegevens van gelijksoortige gebouwen kunnen worden hergebruikt. De minister kan nadere regels vastleggen met betrekking tot het hergebruik van die gegevens. [...]
§ 4
Voor de opmaak van het energieprestatiecertificaat residentiėle gebouwen gebruikt de energiedeskundige type A de certificatiesoftware residentieel. Voor energiedeskundigen die niet kunnen beschikken over een elektronische identiteitskaart of een federaal token, kan de minister een alternatieve procedure vaststellen.
Bij de verzameling van de nodige gegevens en de invoering van die gegevens in de certificatiesoftware residentieel volgt de energiedeskundige type A het inspectieprotocol residentieel. [Als voor een gebouw een geldig energieprestatiecertificaat gemeenschappelijke delen beschikbaar is, maakt de energiedeskundige type A verplicht gebruik van de gegevens uit dat certificaat voor de opmaak van het energieprestatiecertificaat residentiėle gebouwen.]
[De minister kan de wijze bepalen waarop de energiedeskundige type A in het kader van de opmaak het energieprestatiecertificaat residentiėle gebouwen aan de aanvrager van het energieprestatiecertificaat bezorgt, en kan hierbij bepalen dat delen of bijlagen bij het energieprestatiecertificaat residentiėle gebouwen door de energiedeskundige type A enkel op elektronisch wijze aan die aanvrager ter beschikking wordt gesteld.]
[De minister kan de berekeningsmethode bepalen voor de opmaak van het energieprestatiecertificaat voor residentiėle gebouwen.]
§ 5
Het energieprestatiecertificaat residentiėle gebouwen heeft een geldigheidsduur van tien jaar. Die periode vangt aan op de datum van de opmaak van het energieprestatiecertificaat residentiėle gebouwen. [Indien gedurende de geldigheidsduur van een energieprestatiecertificaat residentiėle gebouwen voor hetzelfde gebouw of dezelfde gebouweenheid echter een nieuw energieprestatiecertificaat wordt opgemaakt, of indien het gebouw of die gebouweenheid van functie verandert, dan heeft dit als gevolg dat de resterende geldigheidsduur van het bestaande energieprestatiecertificaat residentiėle gebouwen komt te vervallen.]
[§ 6
Het energieprestatiecertificaat residentiėle gebouwen kan alleen opgemaakt worden op verzoek van de eigenaar of de houder van een zakelijk recht en hun opdrachthouder, lasthebber of gevolmachtigde.
]
Wetshistoriek
§ 2 vervangen bij art. 9, 1° B.Vl.Reg. 9 juli 2021 (BS 10 augustus 2021), met ingang van 1 januari 2022 (art. 27, lid 3) en gewijzigd bij art. 38 B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022).
§ 3 gewijzigd bij art. 44, 1° B.Vl.Reg. 30 november 2018 (BS 27 december 2018 (ed. 1)).
§ 4 gewijzigd bij art. 44, 2° B.Vl.Reg. 30 november 2018 (BS 27 december 2018 (ed. 1)), bij art. 35, 2° B.Vl.Reg. 9 oktober 2020 (BS 28 oktober 2020 (ed. 2)) en bij art. 9, 2° B.Vl.Reg. 9 juli 2021 (BS 10 augustus 2021).
§ 5 gewijzigd bij art. 35, 3° B.Vl.Reg. 9 oktober 2020 (BS 28 oktober 2020 (ed. 2)).
§ 6 ingevoegd bij art. 9, 3° B.Vl.Reg. 9 juli 2021 (BS 10 augustus 2021).
Voorgeschiedenis
§ 2 gewijzigd bij art. 37 B.Vl.Reg. 15 juli 2016 (BS 15 september 2016), met ingang vanaf een door de Vlaamse minister, bevoegd voor het energiebeleid, te bepalen datum en uiterlijk op 1 juli 2017 (art. 49) en bij art. 35, 1° B.Vl.Reg. 9 oktober 2020 (BS 28 oktober 2020 (ed. 2)).
Artikel 9.2.2
§ 1
Een energiedeskundige type Aheeft alleen toegang tot de [energieprestatiecertificatendatabank] voor de gebouwen die hij zelf heeft gecertificeerd. Als de energiedeskundige type Aeen werknemer is van een rechtspersoon, heeft hij toegang tot alle gebouwen waarvoor de rechtspersoon als energiedeskundige optreedt. De minister kan nadere regels vaststellen voor die toegang.
[In afwijking van het eerste lid heeft elke energiedeskundige type A toegang tot de energieprestatiecertificatendatabank voor de gegevens van het energieprestatiecertificaat gemeenschappelijke delen, vermeld in artikel 9.2.5/1.]
§ 2
Het energieprestatiecertificaat residentiėle gebouwen, dat uit de [energieprestatiecertificatendatabank] kan worden afgedrukt, wordt door de energiedeskundige type A [ondertekend en] ter beschikking gesteld van de aanvrager van het energieprestatiecertificaat residentiėle gebouwen.
Wetshistoriek
§ 1, lid 1 gewijzigd bij art. 23 B.Vl.Reg. 20 mei 2011 (BS 29 augustus 2011).
§ 1, lid 2 ingevoegd bij art. 45 B.Vl.Reg. 30 november 2018 (BS 27 december 2018 (ed. 1)).
§ 2 gewijzigd bij art. 23 B.Vl.Reg. 20 mei 2011 (BS 29 augustus 2011) en bij art. 10 B.Vl.Reg. 9 juli 2021 (BS 10 augustus 2021).
Onderafdeling II Overdracht van het energieprestatiecertificaat residentiėle gebouwen bij notariėle overdracht in volle eigendom, verhuur en de vestiging van een erfpacht of opstalrecht
Wetshistoriek
Opschrift onderafdeling II vervangen bij art. 55 B.Vl.Reg. 4 februari 2022 (BS 29 maart 2022), met ingang van 1 april 2022 (art. 66) en gewijzigd bij art. 38 B.Vl.Reg. 2 december 2022 (BS 27 januari 2023 (ed. 3)).
Artikel 9.2.3
§ 1
[Een natuurlijke persoon of rechtspersoon die een residentieel gebouw bij een notariėle overdracht in volle eigendom overdraagt, beschikt over een energieprestatiecertificaat residentiėle gebouwen.]
[Het energieprestatiecertificaat residentiėle gebouwen moet beschikbaar zijn:
- 1°
- als er publiciteit wordt gemaakt: ten laatste bij de eerste bekendmaking van die publiciteit;
- 2°
- als er geen publiciteit wordt gemaakt: ten laatste voorafgaand aan het sluiten van de onderhandse akte, of indien er geen onderhandse akte is voor het verlijden van de authentieke akte.
]
[De overdrager legt op eenvoudig verzoek van een kandidaat-tegenpartij bij de overdracht in volle eigendom aan de kandidaat-tegenpartij een geldig energieprestatiecertificaat residentiėle gebouwen voor. Bij de notariėle overdracht in volle eigendom van een residentieel gebouw draagt de eigenaar [of de houder van een zakelijk recht] een geldig energieprestatiecertificaat residentiėle gebouwen over aan diegene aan wie het residentiėle gebouw wordt overgedragen.]
§ 2 [
Iedereen die, in voorkomend geval, een onderhandse akte voor de overdracht in volle eigendom van een residentieel gebouw opmaakt, vermeldt of er voor het gebouw een geldig energieprestatiecertificaat residentiėle gebouwen bestaat en of de tegenpartij ervan op de hoogte wordt gebracht.
]
§ 3
[In alle authentieke akten voor de notariėle overdracht in volle eigendom van residentiėle gebouwen neemt de instrumenterende ambtenaar in de verklaring van de eigenaar [of de houder van een zakelijk recht] en de tegenpartij of hun gemandateerden op of de tegenpartij voor het verlijden van de authentieke akte op de hoogte is gebracht van het bestaan en de inhoud van het geldige energieprestatiecertificaat residentiėle gebouwen. De instrumenterende ambtenaar vermeldt in de authentieke akte of het energieprestatiecertificaat residentiėle gebouwen aan de tegenpartij ter beschikking is gesteld en neemt de datum en de unieke code van het geldige energieprestatiecertificaat residentiėle gebouwen in de authentieke akte op.]
In het kader van de uitoefening van zijn functie als instrumenterende ambtenaar bij de [notariėle overdracht in volle eigendom] van residentiėle gebouwen [en residentiėle gebouweenheden] heeft de instrumenterende ambtenaar leesrecht in de [energieprestatiecertificatendatabank].
Als de instrumenterende ambtenaar bij het verlijden van de authentieke akte vaststelt dat er voor het bewuste residentiėle gebouw [of de bewuste residentiėle gebouweenheid] geen geldig energieprestatiecertificaat residentiėle gebouwen beschikbaar is, brengt hij het [VEKA] daarvan onmiddellijk op de hoogte.
§ 4
In afwijking van paragraaf 1 tot en met 3 hoeft bij een onteigening, [afgehandeld door de afdeling, bevoegd voor vastgoedtransacties binnen de Vlaamse Belastingdienst] geen energieprestatiecertificaat residentiėle gebouwen beschikbaar te zijn.
Wetshistoriek
§ 1, lid 1 vervangen bij art. 39, 1° B.Vl.Reg. 2 december 2022 (BS 27 januari 2023 (ed. 3)), voor het eerst van toepassing op authentieke akten verleden vanaf 1 mei 2023 (art. 70).
§ 1, lid 2 ingevoegd bij art. 56, 2° B.Vl.Reg. 4 februari 2022 (BS 29 maart 2022), met ingang van 1 april 2022 (art. 66).
§ 1, lid 3 vervangen bij art. 39, 2° B.Vl.Reg. 2 december 2022 (BS 27 januari 2023 (ed. 3)), voor het eerst van toepassing op authentieke akten verleden vanaf 1 mei 2023 (art. 70) en gewijzigd bij art. 77, 1° B.Vl.Reg. 16 juni 2023 (BS 28 augustus 2023).
§ 2 vervangen bij art. 39, 3° B.Vl.Reg. 2 december 2022 (BS 27 januari 2023 (ed. 3)), voor het eerst van toepassing op authentieke akten verleden vanaf 1 mei 2023 (art. 70).
§ 3 gewijzigd bij art. 24, 1° B.Vl.Reg. 20 mei 2011 (BS 29 augustus 2011), bij art. 36, 1° tot 3° B.Vl.Reg. 9 oktober 2020 (BS 28 oktober 2020 (ed. 2)), bij art. 140 B.Vl.Reg. 11 december 2020 (BS 17 december 2020), met ingang van 1 januari 2021 (art. 221), bij art. 39, 5° tot 7° B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022) en bij art. 77, 2° B.Vl.Reg. 16 juni 2023 (BS 28 augustus 2023).
§ 4 gewijzigd bij art. 24, 2° B.Vl.Reg. 20 mei 2011 (BS 29 augustus 2011), bij art. 39, 8° B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022) en bij art. 39, 4° en 5° B.Vl.Reg. 2 december 2022 (BS 27 januari 2023 (ed. 3)), voor het eerst van toepassing op authentieke akten verleden vanaf 1 mei 2023 (art. 70).
Voorgeschiedenis
§ 1, lid 1 gewijzigd bij art. 56, 1° B.Vl.Reg. 4 februari 2022 (BS 29 maart 2022), met ingang van 1 april 2022 (art. 66) en bij art. 39, 1° B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022).
§ 1, lid 3 gewijzigd bij art. 39, 2° B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022).
§ 2 gewijzigd bij art. 39, 3° en 4° B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022).
Artikel 9.2.3/1
§ 1
[Een eigenaar of de houder van een zakelijk recht die een opstalrecht of een erfpachtrecht op een residentieel gebouw of op een residentiėle gebouweenheid vestigt of overdraagt, beschikt over een energieprestatiecertificaat residentiėle gebouwen.]
Het energieprestatiecertificaat residentiėle gebouwen moet beschikbaar zijn:
- 1°
- als er publiciteit wordt gemaakt: ten laatste bij de eerste bekendmaking van publiciteit;
- 2°
- als er geen publiciteit wordt gemaakt: ten laatste voorafgaand aan het sluiten van de onderhandse akte, of indien er geen onderhandse akte is voor het verlijden van de authentieke akte.
[De eigenaar of houder van een zakelijk recht moet op eenvoudig verzoek van een kandidaat-opstalhouder of kandidaat-erfpachter hem een geldig energieprestatiecertificaat residentiėle gebouwen kunnen voorleggen. Bij de vestiging of de overdracht van het opstalrecht of de erfpacht op een residentieel gebouw of op een residentiėle gebouweenheid draagt de eigenaar of de houder van een zakelijk recht aan de opstalhouder of erfpachter een geldig energieprestatiecertificaat residentiėle gebouwen over.]
§ 2
Iedereen die een onderhandse akte voor de vestiging [of de overdracht] van het opstalrecht of de erfpacht op een residentieel gebouw [of op een residentiėle gebouweenheid] opmaakt, moet vermelden of er voor het gebouw [of de residentiėle gebouweenheid] een geldig energieprestatiecertificaat residentiėle gebouwen bestaat en of het ter kennis werd gebracht van de opstalhouder of erfpachthouder.
§ 3
In alle authentieke akten voor de vestiging [of de overdracht] van het opstalrecht of de erfpacht op residentiėle gebouwen [of op residentiėle gebouweenheden] neemt de instrumenterende ambtenaar in de verklaring van de eigenaar[, de houder van een zakelijk recht] of hun gemandateerden op of de opstalhouder of erfpachter voor het verlijden van de authentieke akte op de hoogte is gebracht van het bestaan en de inhoud van het geldig energieprestatiecertificaat residentiėle gebouwen. De instrumenterende ambtenaar vermeldt in de authentieke akte of het geldig energieprestatiecertificaat residentiėle gebouwen aan de opstalhouder of erfpachter ter beschikking werd gesteld en neemt de datum en de unieke code van het geldig energieprestatiecertificaat residentiėle gebouwen in de authentieke akte op.
In het kader van de uitoefening van zijn functie als instrumenterende ambtenaar bij de vestiging van een opstalrecht of erfpacht bij residentiėle gebouwen [en bij residentiėle gebouweenheden] heeft de instrumenterende ambtenaar leesrecht in de energieprestatiecertificatendatabank.
Als de instrumenterende ambtenaar bij het verlijden van de authentieke akte vaststelt dat er voor het bewuste residentiėle gebouw [of de bewuste residentiėle gebouweenheid] geen geldig energieprestatiecertificaat residentiėle gebouwen beschikbaar is, brengt hij het VEKA daarvan onmiddellijk op de hoogte.
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 57 B.Vl.Reg. 4 februari 2022 (BS 29 maart 2022), met ingang van 1 april 2022 (art. 66).
§ 1, lid 1 gewijzigd bij art. 78, 1° B.Vl.Reg. 16 juni 2023 (BS 28 augustus 2023).
§ 1, lid 3 gewijzigd bij art. 78, 2° B.Vl.Reg. 16 juni 2023 (BS 28 augustus 2023).
§ 2 gewijzigd bij art. 40, 3° en 4° B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022) en bij art. 78, 3° B.Vl.Reg. 16 juni 2023 (BS 28 augustus 2023).
§ 3 gewijzigd bij art. 40, 5° tot 7° B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022) en bij art. 78, 4° en 5° B.Vl.Reg. 16 juni 2023 (BS 28 augustus 2023).
Voorgeschiedenis
§ 1 gewijzigd bij art. 40, 1° en 2° B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022).
Artikel 9.2.4
[Een eigenaar of de houder van een zakelijk recht die een residentieel gebouw of een residentiėle gebouweenheid verhuurt, beschikt over een energieprestatiecertificaat residentiėle gebouwen.]
[Het energieprestatiecertificaat residentiėle gebouwen moet beschikbaar zijn:
- 1°
- als er publiciteit wordt gemaakt: ten laatste bij de eerste bekendmaking van die publiciteit;
- 2°
- als er geen publiciteit wordt gemaakt: ten laatste voorafgaand aan het sluiten van de nieuwe huurovereenkomst.
]
De eigenaar [of de houder van een zakelijk recht] moet op eenvoudig verzoek van een kandidaathuurder een geldig energieprestatiecertificaat residentiėle gebouwen kunnen voorleggen. Bij het aangaan van een nieuwe huurovereenkomst verstrekt de eigenaar van het gebouw [of de gebouweenheid] de huurder een kopie van een geldig energieprestatiecertificaat residentiėle gebouwen.
Wetshistoriek
Lid 1 vervangen bij art. 79, 1° B.Vl.Reg. 16 juni 2023 (BS 28 augustus 2023).
Lid 2 ingevoegd bij art. 79, 2° B.Vl.Reg. 16 juni 2023 (BS 28 augustus 2023), met ingang van 1 oktober 2023 (art. 119).
Lid 3 gewijzigd bij art. 41, 1° en 2° B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022) en bij art. 79, 3° B.Vl.Reg. 16 juni 2023 (BS 28 augustus 2023).
Artikel 9.2.5
In afwijking van artikel 9.2.3, § 1, eerste lid, artikel 9.2.3/1, § 1, eerste lid, en artikel 9.2.4, eerste lid, kan de eigenaar van een residentieel gebouw of residentiėle gebouweenheid die al over een geldig energieprestatiecertificaat bij de bouw beschikt, dat slaat op het hele gebouw of de hele residentiėle gebouweenheid, het voormelde energieprestatiecertificaat gebruiken om te voldoen aan de verplichtingen, vermeld in artikel 9.2.3, § 1, tweede en derde lid, § 2 en § 3, artikel 9.2.3/1, § 1, tweede en derde lid, § 2 en § 3, en artikel 9.2.4, tweede en derde lid. [De minister bepaalt welke delen van het energieprestatiecertificaat bij de bouw minstens gebruikt moeten worden om te voldoen aan deze verplichtingen.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 80 B.Vl.Reg. 16 juni 2023 (BS 28 augustus 2023) en gewijzigd bij art. 72 B.Vl.Reg. 3 mei 2024 (BS 25 juni 2024), met ingang van 1 juli 2024 (art. 117).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 11 B.Vl.Reg. 9 juli 2021 (BS 10 augustus 2021).
Artikel 9.2.5/0
Als er in het kader van echtscheiding of de beėindiging van een al dan niet wettelijke samenwoning een notariėle overdracht in volle eigendom van een deel van die volle eigendom plaatsvindt tussen natuurlijke personen die allen reeds eigenaar zijn van het residentieel gebouw en waarbij minstens een van hen daar zijn hoofdverblijfplaats heeft en behoudt, dan geldt de verplichting, vermeld in artikel 9.2.3, § 1, eerste lid en artikel 9.2.3/1, § 1, eerste lid, niet.
Als een notariėle overdracht in volle eigendom van een deel van die volle eigendom plaatsvindt tussen natuurlijke personen die allen reeds eigenaar zijn van één residentieel gebouw in kwestie, en waarbij minstens een van hen daar zijn hoofdverblijfplaats heeft en behoudt, dan geldt de verplichting, vermeld in artikel 9.2.3, § 1, eerste lid en artikel 9.2.3/1, § 1, eerste lid, niet.
De verplichting, vermeld in artikel 9.2.3, § 1, eerste lid en artikel 9.2.3/1, § 1, eerste lid, is niet van toepassing op authentieke akten met een declaratieve werking.
In geval een rechtspersoon wordt gesplitst of indien een rechtspersoon fusioneert met, of wordt overgenomen door een andere rechtspersoon, dan ontstaat door die splitsing, fusie of overneming voor de gebouwen van die rechtspersonen echter geen verplichting, als vermeld in artikel 9.2.3, § 1, eerste lid en artikel 9.2.3/1, § 1, eerste lid.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 81 B.Vl.Reg. 16 juni 2023 (BS 28 augustus 2023).
Afdeling I/1 Het energieprestatiecertificaat gemeenschappelijke delen
Wetshistoriek
Afdeling I/1 (art. 9.2.5/1) ingevoegd bij art. 46 B.Vl.Reg. 30 november 2018 (BS 27 december 2018 (ed. 1)).
Artikel 9.2.5/1
§ 1 [
Een eigenaar van een appartementsgebouw dat bestaat uit minstens twee residentiėle gebouweenheden die zelf geen gemeenschappelijke delen zijn, beschikt vanaf 1 januari 2024 voor de gemeenschappelijke delen over een energieprestatiecertificaat gemeenschappelijke delen.
Als het gebouw onder het toepassingsgebied van artikel 577-3 van het Burgerlijk Wetboek valt, is de vereniging van mede-eigenaars verplicht om over het energieprestatiecertificaat gemeenschappelijke delen te beschikken.
In afwijking van het eerste lid beschikken appartementsgebouwen met minstens vijf gebouweenheden, waarvan minstens twee residentiėle gebouweenheden die zelf geen gemeenschappelijke delen zijn, vanaf 1 januari 2023 over een energieprestatiecertificaat gemeenschappelijke delen.
In afwijking van het eerste lid is de verplichting voor een nieuwbouwappartementsgebouw pas van toepassing tien jaar nadat de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen verkregen is.
In afwijking van het eerste en het derde lid beschikken appartementsgebouwen met minstens vijftien gebouweenheden, waarvan minstens twee residentiėle gebouweenheden die zelf geen gemeenschappelijke delen zijn, vanaf 1 januari 2022 over een energieprestatiecertificaat gemeenschappelijke delen.
]
§ 2
Het energieprestatiecertificaat gemeenschappelijke delen wordt opgemaakt door een energiedeskundige type A en bevat minstens de volgende gegevens:
- 1°
- de datum van opmaak van het energieprestatiecertificaat;
- 2°
- de identificatie van de energiedeskundige;
- 3°
- de gebouwspecifieke gegevens, zoals het adres;
- 4°
- de uitdrukking van de energieprestatie van het gebouw aan de hand van een beoordeling van de karakteristieken van de schildelen en de installaties;
- 5°
- de unieke code;
- 6°
- de aanbevelingen voor de kosteneffectieve verbetering van de energieprestatie van het gebouw.
De minister bepaalt nadere regels voor de vorm en de inhoud van het energieprestatiecertificaat gemeenschappelijke delen.
§ 3
Een energieprestatiecertificaat gemeenschappelijke delen heeft betrekking op de gemeenschappelijke delen van een appartementsgebouw.
Een gebouw, als vermeld in het eerste lid, wordt altijd beschouwd als geklimatiseerd.
§ 4
Voor de opmaak van het energieprestatiecertificaat gemeenschappelijke delen gebruikt de energiedeskundige type A de certificatiesoftware residentieel. De energiedeskundige type A drukt het energieprestatiecertificaat af, ondertekent het en bezorgt het aan respectievelijk de eigenaar of aan de vereniging van mede-eigenaars van het appartementsgebouw.
Bij de verzameling van de nodige gegevens en de invoering van die gegevens in de certificatiesoftware residentieel volgt de energiedeskundige het inspectieprotocol residentieel.
De eigenaar van het appartementsgebouw of de vereniging van mede-eigenaars van het appartementsgebouw stellen alle gegevens die nodig zijn om het energieprestatiecertificaat gemeenschappelijke delen op te stellen, ter beschikking van de energiedeskundige.
§ 5
Het energieprestatiecertificaat gemeenschappelijke delen heeft een geldigheidsduur van tien jaar. Die periode vangt aan op de datum van de opmaak van het energieprestatiecertificaat gemeenschappelijke delen. [Indien gedurende de geldigheidsduur van een energieprestatiecertificaat gemeenschappelijke delen echter een nieuw energieprestatiecertificaat gemeenschappelijke delen wordt opgemaakt, dan heeft dit als gevolg dat de resterende geldigheidsduur van het bestaande energieprestatiecertificaat gemeenschappelijke delen komt te vervallen.]
In afwijking van het eerste lid vervalt het energieprestatiecertificaat gemeenschappelijke delen als een appartementsgebouw waarvoor een nog geldig energieprestatiecertificaat gemeenschappelijke delen bestaat een van de hierna volgende ingrepen ondergaat:
- 1°
- minstens 15 procent van de schildelen van het gebouw worden vervangen, bij- of nageļsoleerd;
- 2°
- de technische installaties van het gebouw worden vervangen.
De minister kan nadere regels bepalen en kan technische vereisten vastleggen waaraan de werkzaamheden, vermeld in het tweede lid, moeten voldoen om aanleiding te geven tot het vervallen van het energieprestatiecertificaat gemeenschappelijke delen.
Als de geldigheidsduur van het energieprestatiecertificaat gemeenschappelijke delen vervalt, zorgt de eigenaar of de vereniging van mede-eigenaars van het appartementsgebouw ervoor dat een nieuw energieprestatiecertificaat gemeenschappelijke delen door een energiedeskundige type A is opgemaakt:
- 1°
- binnen zes maanden na het einde van de werken of de ingebruikname van een installatie, als vermeld in het tweede lid;
- 2°
- binnen één maand na het verstrijken van de geldigheidsduur, vermeld in het eerste lid;
- 3°
- bij nieuwbouw binnen één maand na het verstrijken van een periode tien jaar die volgt op het verkrijgen van de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen.
§ 6
Het energieprestatiecertificaat gemeenschappelijke delen, dat uit de energieprestatiecertificatendatabank kan worden afgedrukt, wordt door de energiedeskundige type A ter beschikking gesteld van de aanvrager van het energieprestatiecertificaat gemeenschappelijke delen.
[De minister kan de wijze bepalen waarop de energiedeskundige type A in het kader van de opmaak het energieprestatiecertificaat gemeenschappelijke delen aan de aanvrager van het energieprestatiecertificaat bezorgt, en kan hierbij bepalen dat delen of bijlagen bij het energieprestatiecertificaat gemeenschappelijke delen door de energiedeskundige type A enkel op elektronische wijze aan die aanvrager ter beschikking wordt gesteld.]
[§ 7
Het energieprestatiecertificaat gemeenschappelijke delen kan alleen opgemaakt worden op verzoek van de vereniging van mede-eigenaars of bij gebrek hiervan een eigenaar of de houder van een zakelijk recht en hun opdrachthouder, lasthebber of gevolmachtigde.
]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 46 B.Vl.Reg. 30 november 2018 (BS 27 december 2018 (ed. 1)).
Wetshistoriek
§ 1 vervangen bij art. 12, 1° B.Vl.Reg. 9 juli 2021 (BS 10 augustus 2021).
§ 5 gewijzigd bij art. 37, 1° B.Vl.Reg. 9 oktober 2020 (BS 28 oktober 2020 (ed. 2)).
§ 6 gewijzigd bij art. 37, 2° B.Vl.Reg. 9 oktober 2020 (BS 28 oktober 2020 (ed. 2)).
§ 7 ingevoegd bij art. 12, 2° B.Vl.Reg. 9 juli 2021 (BS 10 augustus 2021).
Artikel 9.2.5/2
Telkens wanneer een energieprestatiecertificaat gemeenschappelijke delen wordt opgemaakt, bezorgt de aanvrager van het energieprestatiecertificaat een kopie van dit energieprestatiecertificaat gemeenschappelijke delen aan de eigenaars van elke gebouweenheid binnen het appartementsgebouw waarop het voormelde energieprestatiecertificaat betrekking heeft.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 38 B.Vl.Reg. 9 oktober 2020 (BS 28 oktober 2020 (ed. 2)).
Artikel 9.2.5/3
In de gevallen vermeld in [artikel 9.2.3, § 1, derde lid, artikel 9.2.3/1, § 1, derde lid, [artikel 9.2.4, derde lid,] artikel 9.2.8, § 1, derde lid, artikel 9.2.8/1, § 1, derde lid en [artikel 9.2.9, derde lid,]] bezorgt de eigenaar van een gebouweenheid binnen het appartementsgebouw ook een kopie van het energieprestatiecertificaat gemeenschappelijke delen aan de kandidaat-koper of de kandidaat-huurder.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 39 B.Vl.Reg. 9 oktober 2020 (BS 28 oktober 2020 (ed. 2)), gewijzigd bij art. 58 B.Vl.Reg. 4 februari 2022 (BS 29 maart 2022), met ingang van 1 april 2022 (art. 66) en bij art. 82, 1° en 2° B.Vl.Reg. 16 juni 2023 (BS 28 augustus 2023).
Afdeling II Het energieprestatiecertificaat niet-residentiėle gebouwen
Onderafdeling I Opmaak van het energieprestatiecertificaat niet-residentiėle gebouwen
Wetshistoriek
Opschrift onderafdeling I gewijzigd bij art. 13 B.Vl.Reg. 9 juli 2021 (BS 10 augustus 2021).
Voorgeschiedenis
Opschrift gewijzigd bij art. 47 B.Vl.Reg. 30 november 2018 (BS 27 december 2018 (ed. 1)).
Artikel 9.2.6
§ 1
Het energieprestatiecertificaat [...] niet-residentiėle gebouwen wordt opgemaakt door een energiedeskundige type D en bevat minstens de volgende gegevens:
- 1°
- de datum van opmaak van het energieprestatiecertificaat [...] niet-residentiėle gebouwen;
- 2°
- de identificatie van de energiedeskundige;
- 3°
- de gebouwspecifieke gegevens, zoals het adres en de bestemming;
- 4°
- de uitdrukking van de energieprestatie van het gebouw aan de hand van het kengetal niet-residentieel met vermelding van referentiewaarden;
- 5°
- de unieke code;
- 6°
- de aanbevelingen voor de kosteneffectieve verbetering van de energieprestatie van het gebouw.
De minister bepaalt nadere regels voor de vorm en de inhoud van het energieprestatiecertificaat [...] niet-residentiėle gebouwen.
§ 2 [
Het energieprestatiecertificaat niet-residentiėle gebouwen heeft betrekking op één niet-residentiėle gebouweenheid.
Elke niet-residentiėle gebouweenheid wordt altijd beschouwd als geklimatiseerd.
[...]
]
§ 3
De energiedeskundige type D maakt het energieprestatiecertificaat [...] niet-residentiėle gebouwen op met de certificatiesoftware niet-residentieel. Voor energiedeskundigen die niet kunnen beschikken over een elektronische identiteitskaart of een federaal token, kan de minister een alternatieve procedure vaststellen.
Om de nodige gegevens te verzamelen per type niet-residentieel gebouw en om die gegevens in te voeren in de certificatiesoftware niet-residentieel, volgt de energiedeskundige type D het inspectieprotocol niet-residentieel.
De minister bepaalt voor welk type van [...] niet-residentiėle gebouwen de certificatiesoftware niet-residentieel kan worden gebruikt.
[De minister kan de wijze bepalen waarop de energiedeskundige type D in het kader van de opmaak het energieprestatiecertificaat [...] niet-residentiėle gebouwen aan de aanvrager van het energieprestatiecertificaat bezorgt, en kan hierbij bepalen dat delen of bijlagen bij het energieprestatiecertificaat grote niet-residentiėle gebouwen door de energiedeskundige type D enkel op elektronische wijze aan die aanvrager ter beschikking wordt gesteld.]
[De minister kan verschillende berekeningsmethoden bepalen voor de opmaak van het energieprestatiecertificaat voor niet-residentiėle gebouwen. Die berekeningsmethoden zijn gebaseerd op een berekend verbruik en op een gemeten energieverbruik.]
§ 4
Het energieprestatiecertificaat [grote] niet-residentiėle gebouwen heeft een geldigheidsduur van [vijf] jaar. Die periode vangt aan op de datum van de opmaak van het energieprestatiecertificaat [grote] niet-residentiėle gebouwen. [Indien gedurende de geldigheidsduur van een energieprestatiecertificaat grote niet-residentiėle gebouwen voor hetzelfde gebouw of dezelfde gebouweenheid echter een nieuw energieprestatiecertificaat wordt opgemaakt, of indien het gebouw of die gebouweenheid van functie verandert, dan heeft dit als gevolg dat de resterende geldigheidsduur van het bestaande energieprestatiecertificaat grote niet-residentiėle gebouwen komt te vervallen.]
[§ 5
Het energieprestatiecertificaat niet-residentiėle gebouwen kan alleen opgemaakt worden op verzoek van de eigenaar of de houder van een zakelijk recht en hun opdrachthouder, lasthebber of gevolmachtigde.
]
Wetshistoriek
§ 1, inleidende bepaling en 1° gewijzigd bij art. 14, 1° B.Vl.Reg. 9 juli 2021 (BS 10 augustus 2021).
§ 2 vervangen bij art. 14, 2° B.Vl.Reg. 9 juli 2021 (BS 10 augustus 2021) en gewijzigd bij art. 83 B.Vl.Reg. 16 juni 2023 (BS 28 augustus 2023).
§ 3 gewijzigd bij art. 48, 1° en 3° B.Vl.Reg. 30 november 2018 (BS 27 december 2018 (ed. 1)), bij art. 40, 1° B.Vl.Reg. 9 oktober 2020 (BS 28 oktober 2020 (ed. 2)), bij art. 14, 1° en 4° B.Vl.Reg. 9 juli 2021 (BS 10 augustus 2021) en bij art. 14, 3° B.Vl.Reg. 9 juli 2021 (BS 10 augustus 2021), met ingang van 1 januari 2022 (art. 27, lid 3).
§ 4 gewijzigd bij art. 48, 1° B.Vl.Reg. 30 november 2018 (BS 27 december 2018 (ed. 1)), bij art. 40, 2° B.Vl.Reg. 9 oktober 2020 (BS 28 oktober 2020 (ed. 2)) en bij art. 14, 1° en 5° B.Vl.Reg. 9 juli 2021 (BS 10 augustus 2021).
§ 5 ingevoegd bij art. 14, 6° B.Vl.Reg. 9 juli 2021 (BS 10 augustus 2021).
Voorgeschiedenis
§ 1 gewijzigd bij art. 48, 1° B.Vl.Reg. 30 november 2018 (BS 27 december 2018 (ed. 1)).
§ 2 gewijzigd bij art. 38 B.Vl.Reg. 15 juli 2016 (BS 15 september 2016), met ingang van 1 juli 2017 (art. 49) en bij art. 48, 1° en 2° B.Vl.Reg. 30 november 2018 (BS 27 december 2018 (ed. 1)).
Artikel 9.2.6/1
De eigenaar[, houder van een zakelijk recht] of gebruiker van het gebouw [of de niet-residentiėle gebouweenheid] houdt alle meetgegevens van nutsmeters, elektriciteitsmeters, gasmeters, warmtemeters en brandstofdebietmeters bij die nodig zijn om het energieprestatiecertificaat niet-residentiėle gebouwen op te maken en stelt die gegevens [en alle gegevens die nodig zijn voor de bepaling van de energiescore,] ter beschikking van de energiedeskundige type D.
De meterstanden van nutsmeters, elektriciteitsmeters, gasmeters, warmtemeters en brandstofdebietmeters die nodig zijn om het hernieuwbare aandeel te bepalen, worden jaarlijks in een webapplicatie geregistreerd door de eigenaar, [de houder van een zakelijk recht,] de gebruiker of een energiedeskundige type D, aangesteld door de eigenaar[, de houder van een zakelijk recht] of gebruiker. De minister bepaalt op welke wijze de meterstanden opgenomen en geregistreerd moeten worden.
De minister kan nadere regels vaststellen over het gebruik van de meters in het kader van de opmaak van het energieprestatiecertificaat voor niet-residentiėle gebouwen.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 15 B.Vl.Reg. 9 juli 2021 (BS 10 augustus 2021), gewijzigd bij art. 42 B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022) en bij art. 84, 1° tot 4° B.Vl.Reg. 16 juni 2023 (BS 28 augustus 2023).
Artikel 9.2.6/2
Alle grote niet-residentiėle eenheden beschikken continu over een geldig energieprestatiecertificaat voor niet-residentiėle gebouwen en dit vanaf de hierna volgende data:
- 1°
- [de publieke gebouwen en de gebouwen die geen publiek gebouw zijn maar worden gebruikt door de federale overheid, inclusief de parastatalen; de Vlaamse overheid, inclusief de intern en extern verzelfstandigde agentschappen; de provinciale overheden, inclusief de autonome provinciebedrijven en de extern verzelfstandigde agentschappen; de gemeentelijke overheden, inclusief de O.C.M.W.'s, autonome gemeentebedrijven, de extern verzelfstandigde agentschappen en verenigingen en vennootschappen voor maatschappelijk welzijn; de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden; de politiezones; de hulpverleningszones en de overheidsbedrijven: 1 januari 2024;]
- 2°
- de grote niet-residentiėle eenheden ander dan vermeld in punt 1°, met een bruikbare vloeroppervlakte groter dan [of gelijk aan] 1000 m2: 1 januari 2025;
- 3°
- de grote niet-residentiėle eenheden ander dan vermeld in punt 1°, met een bruikbare vloeroppervlakte kleiner dan 1000 m2: 1 januari 2026.
[Aan de verplichting, vermeld in het eerste lid, wordt voldaan door de eigenaar, [de houder van een zakelijk recht] of als er een erfpacht of opstalrecht op het niet-residentiėle gebouw of de niet-residentiėle gebouweenheid bestaat door respectievelijk de erfpachter of de opstalhouder van de niet-residentiėle gebouwen en niet-residentiėle gebouweenheden, vermeld in het eerste lid.]
[In afwijking van het eerste lid hoeven grote niet-residentiėle eenheden die in hun geheel afgebroken worden niet te voldoen aan de verplichting, vermeld in het eerste lid, als cumulatief voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- 1°
- voor de sloop van de grote niet-residentiėle eenheid is een omgevingsvergunning verleend dat het aspect afbraak bevat conform in artikel 4.2.1, 1°, c) van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening;
- 2°
- de eigenaar, houder van een zakelijk recht, erfpachter of opstalhouder van de grote niet-residentiėle eenheid meldt dat bij het VEKA uiterlijk één maand voor de verplichting, vermeld in het eerste lid, in werking treedt, of in voorkomend geval, één maand voordat het energieprestatiecertificaat vernieuwd moet worden;
- 3°
- de eigenaar, houder van een zakelijk recht, erfpachter of opstalhouder van de grote niet-residentiėle eenheid bewijst uiterlijk binnen vijf jaar nadat de omgevingsvergunning is verleend als vermeld in 1°, het einde van de sloopwerken van de grote niet-residentiėle eenheid.
De melding, vermeld in het derde lid, 2°, bevat minstens en kopie van de verleende vergunning, de ligging en de gegevens van de eigenaar, houder van een zakelijk recht, erfpachter of opstalhouder. De minister kan nadere regels bepalen voor de vorm en de inhoud van de melding.
In afwijking van het eerste lid en met behoud van toepassing van het derde en vierde lid kan de eigenaar, de houder van een zakelijk recht of in voorkomend geval de erfpachter of de opstalhouder van een grote niet-residentiėle eenheid die al over een geldig energieprestatiecertificaat bij de bouw beschikt, dat slaat op het volledige grote niet-residentiėle gebouw of de gebouweenheid, het voormelde energieprestatiecertificaat gebruiken om te voldoen aan verplichting, vermeld in het eerste lid.]
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 15 B.Vl.Reg. 9 juli 2021 (BS 10 augustus 2021) en vervangen bij art. 59 B.Vl.Reg. 4 februari 2022 (BS 29 maart 2022).
Lid 1:
- –
- 1° vervangen bij art. 85, 1° B.Vl.Reg. 16 juni 2023 (BS 28 augustus 2023);
- –
- 2° gewijzigd bij art. 43, 1° B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022).
Lid 2 ingevoegd bij art. 43, 2° B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022) en gewijzigd bij art. 85, 2° B.Vl.Reg. 16 juni 2023 (BS 28 augustus 2023).
Leden 3 tot 5 ingevoegd bij art. 85, 3° B.Vl.Reg. 16 juni 2023 (BS 28 augustus 2023).
Artikel 9.2.6/3
Elke grote niet-residentiėle eenheid beschikt vanaf 1 januari 2030 altijd over een geldig energieprestatiecertificaat niet-residentiėle gebouwen waaruit blijkt dat minimaal een label E behaald wordt.
In afwijking van het eerste lid voldoen [grote] niet-residentiėle eenheden in publieke gebouwen en gebouwen die geen publiek gebouw zijn maar worden gebruikt door de federale overheid, inclusief de parastatalen; de Vlaamse overheid, inclusief de intern en extern verzelfstandigde agentschappen; de provinciale overheden, inclusief de autonome provinciebedrijven en de extern verzelfstandigde agentschappen; de gemeentelijke overheden, inclusief de OCMW's, de autonome gemeentebedrijven, extern verzelfstandigde agentschappen, en verenigingen en vennootschappen voor maatschappelijk welzijn; de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden; de politiezones, de hulpverleningszones en de overheidsbedrijven; met uitzondering van gebouweenheden in gebouwen voor gemeenschapsonderwijs en gesubsidieerd onderwijs, al vanaf 1 januari 2028 aan deze verplichting.
Aan de verplichting, vermeld in het eerste lid, wordt voldaan door de eigenaar, of als er een erfpacht of opstalrecht op het niet-residentiėle gebouw of de niet-residentiėle gebouweenheid bestaat door respectievelijk de erfpachter of de opstalhouder van de niet-residentiėle gebouwen en de niet-residentiėle gebouweenheden, vermeld in het eerste lid.
In afwijking van het eerste lid hoeven grote niet-residentiėle eenheden die in hun geheel afgebroken worden niet te voldoen aan de verplichting, vermeld in het eerste lid, als cumulatief voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- 1°
- voor de sloop van de grote niet-residentiėle eenheid is een omgevingsvergunning verleend dat het aspect afbraak bevat conform in artikel 4.2.1, 1°, c) van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening;
- 2°
- de eigenaar, houder van een zakelijk recht, erfpachter of opstalhouder van de grote niet-residentiėle eenheid meldt dat bij het VEKA uiterlijk één maand voor de verplichting, vermeld in het eerste lid, in werking treedt, of in voorkomend geval, één maand voordat het energieprestatiecertificaat vernieuwd moet worden;
- 3°
- de eigenaar, houder van een zakelijk recht, erfpachter of opstalhouder van de grote niet-residentiėle eenheid bewijst uiterlijk binnen vijf jaar nadat de omgevingsvergunning is verleend als vermeld in 1°, het einde van de sloopwerken van de grote niet-residentiėle eenheid.
De melding, vermeld in het vierde lid, 2°, bevat minstens en kopie van de verleende vergunning, de ligging en de gegevens van de eigenaar, houder van een zakelijk recht, erfpachter of opstalhouder. De minister kan nadere regels bepalen voor de vorm en de inhoud van de melding.
[In afwijking van het eerste en tweede lid en met behoud van toepassing van het vierde en vijfde lid, is de eigenaar, de houder van een zakelijk recht of in voorkomend geval de erfpachter of de opstalhouder van een grote niet-residentiėle eenheid die al over een geldig energieprestatiecertificaat bij de bouw beschikt, tijdens de geldigheid van dit energieprestatiecertificaat vrijgesteld van de verplichtingen, vermeld in het eerste en tweede lid, op voorwaarde dat voldaan is aan de volgende eisen:
- 1°
- uit het energieprestatiecertificaat blijkt dat het gebouw of de gebouweenheid voldoet aan de E-peileis;
- 2°
- het energieprestatiecertificaat heeft betrekking op het volledige grote niet-residentiėle gebouw of de gebouweenheid.
]
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 86 B.Vl.Reg. 16 juni 2023 (BS 28 augustus 2023).
Lid 2 gewijzigd bij art. 73, 1° B.Vl.Reg. 3 mei 2024 (BS 25 juni 2024).
Lid 6 ingevoegd bij art. 73, 2° B.Vl.Reg. 3 mei 2024 (BS 25 juni 2024).
Artikel 9.2.7
Een energiedeskundige type D heeft alleen toegang tot de [energieprestatiecertificatendatabank] voor de gebouwen [en niet-residentiėle gebouweenheden] die hij zelf heeft gecertificeerd. Als de energiedeskundige type D een werknemer is van een rechtspersoon, heeft hij toegang tot alle gebouwen [en niet-residentiėle gebouweenheden] waarvoor de rechtspersoon als energiedeskundige optreedt. De minister kan nadere regels vaststellen voor die toegang.
Het energieprestatiecertificaat [...] niet-residentiėle gebouwen, dat uit de [energieprestatiecertificatendatabank] kan worden afgedrukt, wordt door de energiedeskundige type D [ondertekend en] ter beschikking gesteld van de aanvrager van het energieprestatiecertificaat [...] niet-residentiėle gebouwen.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 25 B.Vl.Reg. 20 mei 2011 (BS 29 augustus 2011), bij art. 16, 1° en 2° B.Vl.Reg. 9 juli 2021 (BS 10 augustus 2021) en bij art. 44, 1° en 2° B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 49 B.Vl.Reg. 30 november 2018 (BS 27 december 2018 (ed. 1)).
Onderafdeling I/1 Het energieprestatiecertificaat kleine niet-residentiėle gebouwen
Wetshistoriek
Onderafdeling I/1 (art. 9.2.7/1 - art. 9.2.7/2) ingevoegd bij art. 50 B.Vl.Reg. 30 november 2018 (BS 27 december 2018 (ed. 1)).
Artikel 9.2.7/1
[§ 1
In afwijking van artikel 9.2.6 tot en met 9.2.6/1 kan voor kleine niet-residentiėle eenheden een energieprestatiecertificaat kleine niet-residentiėle gebouwen opgemaakt worden.
]
[§ 1/1 ]
Het energieprestatiecertificaat kleine niet-residentiėle gebouwen wordt opgemaakt door een energiedeskundige type A en bevat minstens de volgende gegevens:
- 1°
- de datum van opmaak van het energieprestatiecertificaat kleine niet-residentiėle gebouwen;
- 2°
- de identificatie van de energiedeskundige;
- 3°
- de gebouwspecifieke gegevens, zoals het adres en de bestemming;
- 4°
- de uitdrukking van de energieprestatie van het gebouw aan de hand van een of meer kengetallen niet-residentieel met vermelding van referentiewaarden;
- 5°
- een of meer unieke codes;
- 6°
- de aanbevelingen voor de kosteneffectieve verbetering van de energieprestatie van het gebouw.
De minister bepaalt nadere regels voor de vorm en de inhoud van het energieprestatiecertificaat kleine niet-residentiėle gebouwen.
[De minister kan verschillende berekeningsmethoden bepalen voor de opmaak van het energieprestatiecertificaat voor kleine niet-residentiėle gebouwen. Die berekeningsmethoden kunnen gebaseerd zijn op een berekend verbruik of op een gemeten verbruik.]
§ 2 [
Het energieprestatiecertificaat kleine niet-residentiėle gebouwen heeft betrekking op één kleine niet-residentiėle eenheid.
Elke kleine niet-residentiėle eenheid wordt altijd beschouwd als geklimatiseerd.
[...]
]
§ 3
De energiedeskundige type A maakt het energieprestatiecertificaat kleine niet-residentiėle gebouwen op met de certificatiesoftware residentieel. Voor energiedeskundigen die niet kunnen beschikken over een elektronische identiteitskaart of een federaal token, kan de minister een alternatieve procedure vaststellen.
Om de nodige gegevens te verzamelen per type [niet-]klein residentieel gebouw [en per type kleine niet-residentiėle eenheiden] om die gegevens in te voeren in de certificatiesoftware residentieel, volgt de energiedeskundige type A het inspectieprotocol residentieel. Als voor een gebouw een geldig energieprestatiecertificaat gemeenschappelijke delen beschikbaar is, maakt de energiedeskundige type A verplicht gebruik van de gegevens uit dat certificaat voor de opmaak van het energieprestatiecertificaat kleine niet-residentiėle gebouwen.
De minister bepaalt voor welk type van kleine niet-residentiėle gebouwen [en type kleine niet-residentiėle eenheiden] de certificatiesoftware residentieel kan worden gebruikt.
[De minister kan de wijze bepalen waarop de energiedeskundige type A in het kader van de opmaak het energieprestatiecertificaat kleine niet-residentiėle gebouwen aan de aanvrager van het energieprestatiecertificaat bezorgt, en kan hierbij bepalen dat delen of bijlagen bij het energieprestatiecertificaat kleine niet-residentiėle gebouwen door de energiedeskundige type A enkel op elektronische wijze aan die aanvrager ter beschikking wordt gesteld.]
§ 4
Het energieprestatiecertificaat kleine niet-residentiėle gebouwen heeft een geldigheidsduur van tien jaar. Die periode vangt aan op de datum van de opmaak van het energieprestatiecertificaat kleine niet-residentiėle gebouwen [Indien gedurende de geldigheidsduur van een energieprestatiecertificaat kleine niet-residentiėle gebouwen voor hetzelfde gebouw of dezelfde gebouweenheid echter een nieuw energieprestatiecertificaat wordt opgemaakt, of indien het gebouw of die gebouweenheid van functie verandert, dan heeft dit als gevolg dat de resterende geldigheidsduur van het bestaande energieprestatiecertificaat kleine niet-residentiėle gebouwen komt te vervallen.].
[§ 5
Het energieprestatiecertificaat kleine niet-residentiėle gebouwen kan alleen opgemaakt worden op verzoek van de eigenaar of de houder van een zakelijk recht en hun opdrachthouder, lasthebber of gevolmachtigde.
]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 50 B.Vl.Reg. 30 november 2018 (BS 27 december 2018 (ed. 1)).
Wetshistoriek
§ 1 ingevoegd bij art. 17, 1° B.Vl.Reg. 9 juli 2021 (BS 10 augustus 2021), met ingang van 1 januari 2023 (art. 8 MB Vl.Reg. 18 juli 2022 (BS 27 juli 2022)).
Oorspronkelijke § 1 vernummerd tot § 1/1 bij art. 17, 1° B.Vl.Reg. 9 juli 2021 (BS 10 augustus 2021), met ingang van 1 januari 2023 (art. 8 MB Vl.Reg. 18 juli 2022 (BS 27 juli 2022)).
§ 1/1, lid 3 ingevoegd bij art. 17, 2° B.Vl.Reg. 9 juli 2021 (BS 10 augustus 2021), met ingang van 1 januari 2022 (art. 27, lid 3).
§ 2 vervangen bij art. 17, 3° B.Vl.Reg. 9 juli 2021 (BS 10 augustus 2021) en gewijzigd bij art. 87 B.Vl.Reg. 16 juni 2023 (BS 28 augustus 2023).
§ 3 gewijzigd bij art. 41, 2° B.Vl.Reg. 9 oktober 2020 (BS 28 oktober 2020 (ed. 2)), bij art. 17, 4° B.Vl.Reg. 9 juli 2021 (BS 10 augustus 2021) en bij art. 45, 1° en 2° B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022).
§ 4 gewijzigd bij art. 41, 3° B.Vl.Reg. 9 oktober 2020 (BS 28 oktober 2020 (ed. 2)).
§ 5 ingevoegd bij art. 17, 5° B.Vl.Reg. 9 juli 2021 (BS 10 augustus 2021).
Voorgeschiedenis
§ 2 gewijzigd bij art. 41, 1° B.Vl.Reg. 9 oktober 2020 (BS 28 oktober 2020 (ed. 2)).
Artikel 9.2.7/2
Een energiedeskundige type A heeft alleen toegang tot de energieprestatiecertificatendatabank voor de gebouwen [en niet-residentiėle gebouweenheden] die hij zelf heeft gecertificeerd. Als de energiedeskundige type A een werknemer is van een rechtspersoon, heeft hij toegang tot alle gebouwen [en niet-residentiėle gebouweenheden] waarvoor de rechtspersoon als energiedeskundige optreedt. De minister kan nadere regels vaststellen voor die toegang.
In afwijking van het eerste lid heeft elke energiedeskundige type A toegang tot de energieprestatiecertificatendatabank voor de gegevens van het energieprestatiecertificaat gemeenschappelijke delen, vermeld in artikel 9.2.5/1.
Het energieprestatiecertificaat kleine niet-residentiėle gebouwen, dat uit de energieprestatiecertificatendatabank kan worden afgedrukt, wordt door de energiedeskundige type A [ondertekend en] ter beschikking gesteld van de aanvrager van het energieprestatiecertificaat kleine niet-residentiėle gebouwen.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 50 B.Vl.Reg. 30 november 2018 (BS 27 december 2018 (ed. 1)).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 18 B.Vl.Reg. 9 juli 2021 (BS 10 augustus 2021) en bij art. 46, 1° en 2° B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022).
Artikel 9.2.7/3
Elk klein niet-residentieel gebouw of elke kleine niet-residentiėle eenheid beschikt vanaf 1 januari 2030 altijd over een geldig energieprestatiecertificaat kleine niet-residentiėle gebouwen waaruit blijkt dat, afhankelijk van het type bebouwing, het volgende minimale label behaald is:
|
|
|
|
kleine niet-residentiėle eenheid (kNR) in gebouw met meerdere eenheden of kNR in een gesloten bebouwing
|
|
|
|
kNR in open of half open bebouwing
|
|
|
|
In afwijking van het eerste lid kunnen kleine niet-residentiėle eenheden er ook voor kiezen om vanaf 1 januari 2030 te voldoen aan de verplichting, vermeld in artikel 9.2.6/3, die wordt opgelegd aan grote niet-residentiėle eenheden.
Aan de verplichting, vermeld in het eerste lid, wordt voldaan door de eigenaar of als er een erfpacht of opstalrecht op het kleine niet-residentiėle gebouw of de kleine niet-residentiėle gebouweenheid bestaat, door respectievelijk de erfpachter of de opstalhouder van de kleine niet-residentiėle gebouwen en de kleine niet-residentiėle gebouweenheden, vermeld in het eerste lid.
[In afwijking van het eerste lid dienen kleine niet-residentiėle eenheden die in hun geheel afgebroken worden, niet te voldoen aan de verplichting, vermeld in het eerste lid, als cumulatief voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- 1°
- voor de sloop van de kleine niet-residentiėle eenheid is een omgevingsvergunning verleend dat het aspect afbraak bevat conform artikel 4.2.1, 1°, c) van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening;
- 2°
- de eigenaar, houder van een zakelijk recht, erfpachter of opstalhouder van de kleine niet-residentiėle eenheid meldt dat bij het VEKA uiterlijk één maand voor de verplichting, vermeld in het eerste lid, in werking treedt, of in voorkomend geval, één maand voordat het energieprestatiecertificaat vernieuwd moet worden;
- 3°
- de eigenaar, houder van een zakelijk recht, erfpachter of opstalhouder van de kleine niet-residentiėle eenheid bewijst uiterlijk binnen vijf jaar nadat de omgevingsvergunning is verleend als vermeld in 1°, het einde van de sloopwerken van de kleine niet-residentiėle eenheid.
De melding, vermeld in het vierde lid, 2°, bevat minstens een kopie van de verleende vergunning, de ligging en de gegevens van de eigenaar, houder van een zakelijk recht, erfpachter of opstalhouder. De minister kan nadere regels bepalen voor de vorm en de inhoud van de melding.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 88 B.Vl.Reg. 16 juni 2023 (BS 28 augustus 2023) en gewijzigd bij art. 74 B.Vl.Reg. 3 mei 2024 (BS 25 juni 2024).
Onderafdeling II Overdracht van het energieprestatiecertificaat niet-residentiėle gebouwen bij notariėle overdracht in volle eigendom, verhuur en de vestiging van een erfpacht of opstalrecht
Voorgeschiedenis
Opschrift onderafdeling II vervangen bij art. 60 B.Vl.Reg. 4 februari 2022 (BS 29 maart 2022), met ingang van 1 april 2022 (art. 66) en gewijzigd bij art. 40 B.Vl.Reg. 2 december 2022 (BS 27 januari 2023 (ed. 3)).
Artikel 9.2.8
§ 1
[Een natuurlijke persoon of rechtspersoon die een niet-residentieel gebouw bij een notariėle overdracht in volle eigendom overdraagt, moet over een energieprestatiecertificaat niet-residentiėle gebouwen beschikken.]
[Het energieprestatiecertificaat niet-residentiėle gebouwen moet beschikbaar zijn:
- 1°
- als er publiciteit wordt gemaakt: ten laatste bij de eerste bekendmaking van die publiciteit;
- 2°
- als er geen publiciteit wordt gemaakt: ten laatste voorafgaand aan het sluiten van de onderhandse akte, of indien er geen onderhandse akte is voor het verlijden van de authentieke akte.
]
[De overdrager legt op eenvoudig verzoek van een kandidaat-tegenpartij bij de overdracht in volle eigendom aan de kandidaat-tegenpartij een geldig energieprestatiecertificaat niet- residentiėle gebouwen voor. Bij de notariėle overdracht in volle eigendom van een niet-residentieel gebouw draagt de eigenaar [of de houder van een zakelijk recht] een geldig energieprestatiecertificaat niet-residentiėle gebouwen over aan de partij aan wie het niet-residentiėle gebouw wordt overgedragen.]
§ 2 [
Iedereen die, in voorkomend geval, een onderhandse akte voor de overdracht in volle eigendom van een niet-residentieel gebouw opmaakt, moet vermelden of er voor het gebouw een geldig energieprestatiecertificaat niet-residentiėle gebouwen bestaat en of het ter kennis werd gebracht van de tegenpartij.
]
§ 3 [
In alle authentieke akten voor de notariėle overdracht in volle eigendom van niet-residentiėle gebouwen neemt de instrumenterende ambtenaar in de verklaring van de eigenaar [of de houder van een zakelijk recht] en de tegenpartij of hun gemandateerden op of de tegenpartij voor het verlijden van de authentieke akte op de hoogte is gebracht van het bestaan en de inhoud van het geldige energieprestatiecertificaat niet-residentiėle gebouwen. De instrumenterende ambtenaar vermeldt in de authentieke akte of het energieprestatiecertificaat niet-residentiėle gebouwen aan de tegenpartij ter beschikking is gesteld en neemt de datum en de unieke code van het geldige energieprestatiecertificaat niet-residentiėle gebouwen in de authentieke akte op.]
In het kader van de uitoefening van zijn functie als instrumenterende ambtenaar bij de [notariėle overdracht in volle eigendom] van niet-residentiėle gebouwen heeft de instrumenterende ambtenaar leesrecht in de [energieprestatiecertificatendatabank].
Als de instrumenterende ambtenaar bij het verlijden van de authentieke akte vaststelt dat er voor het bewuste niet-residentiėle gebouw [of de bewuste niet-residentiėle gebouweenheid] geen geldig energieprestatiecertificaat niet-residentiėle gebouwen beschikbaar is, brengt hij het [VEKA] daarvan onmiddellijk op de hoogte.
§ 4
In afwijking van paragraaf 1 tot en met 3, hoeft bij een onteigening, [afgehandeld door de afdeling, bevoegd voor vastgoedtransacties binnen de Vlaamse Belastingdienst] geen energieprestatiecertificaat niet-residentiėle gebouwen beschikbaar te zijn.
Wetshistoriek
§ 1, lid 1 vervangen bij art. 41, 1° B.Vl.Reg. 2 december 2022 (BS 27 januari 2023 (ed. 3)).
§ 1, lid 2 ingevoegd bij art. 61, 2° B.Vl.Reg. 4 februari 2022 (BS 29 maart 2022), met ingang van 1 april 2022 (art. 66).
§ 1, lid 3 vervangen bij art. 41, 2° B.Vl.Reg. 2 december 2022 (BS 27 januari 2023 (ed. 3)) en gewijzigd bij art. 89, 1° B.Vl.Reg. 16 juni 2023 (BS 28 augustus 2023).
§ 2 vervangen bij art. 41, 3° B.Vl.Reg. 2 december 2022 (BS 27 januari 2023 (ed. 3)).
§ 3 gewijzigd bij art. 26, 1° B.Vl.Reg. 20 mei 2011 (BS 29 augustus 2011), bij art. 42, 1° en 2° B.Vl.Reg. 9 oktober 2020 (BS 28 oktober 2020 (ed. 2)), bij art. 141 B.Vl.Reg. 11 december 2020 (BS 17 december 2020), met ingang van 1 januari 2021 (art. 221), bij art. 47, 4° en 5° B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022), bij art. 41, 4° en 5° B.Vl.Reg. 2 december 2022 (BS 27 januari 2023 (ed. 3)) en bij art. 89, 2° B.Vl.Reg. 16 juni 2023 (BS 28 augustus 2023).
§ 4 gewijzigd bij art. 26, 2° B.Vl.Reg. 20 mei 2011 (BS 29 augustus 2011) en bij art. 47, 6° B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022).
Voorgeschiedenis
§ 1, lid 1 gewijzigd bij art. 61, 1° B.Vl.Reg. 4 februari 2022 (BS 29 maart 2022), met ingang van 1 april 2022 (art. 66) en bij art. 47, 1° B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022).
§ 1, lid 3 gewijzigd bij art. 47, 2° B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022).
§ 2 gewijzigd bij art. 47, 3° B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022).
Artikel 9.2.8/1
§ 1
[Een eigenaar die een opstalrecht of een erfpachtrecht op een niet-residentieel gebouw of op een niet-residentiėle gebouweenheid vestigt of overdraagt, beschikt over een energieprestatiecertificaat niet-residentiėle gebouwen.]
Het energieprestatiecertificaat niet-residentiėle gebouwen moet beschikbaar zijn:
- 1°
- als er publiciteit wordt gemaakt: ten laatste bij de eerste bekendmaking van publiciteit;
- 2°
- als er geen publiciteit wordt gemaakt: ten laatste voorafgaand aan het sluiten van de onderhandse akte, of indien er geen onderhandse akte is voor het verlijden van de authentieke akte.
De eigenaar moet op eenvoudig verzoek van een kandidaat-opstalhouder of kandidaat-erfpachter hem een geldig energieprestatiecertificaat niet-residentiėle gebouwen kunnen voorleggen. Bij de vestiging [of de overdracht] van het opstalrecht of de erfpacht op een niet-residentieel gebouw [of op een niet-residentiėle gebouweenheid] draagt de eigenaar aan de opstalhouder of erfpachter een geldig energieprestatiecertificaat niet-residentiėle gebouwen over.
§ 2
Iedereen die een onderhandse akte voor de vestiging [of de overdracht] van het opstalrecht of de erfpacht op een niet-residentieel gebouw [of op een niet-residentiėle gebouweenheid] opmaakt, moet vermelden of er voor het gebouw [of de niet-residentiėle gebouweenheid] een geldig energieprestatiecertificaat niet-residentiėle gebouwen bestaat en of het ter kennis werd gebracht van de opstalhouder of erfpachthouder.
§ 3
In alle authentieke akten voor de vestiging [of de overdracht] van het opstalrecht of de erfpacht op niet-residentiėle gebouwen [of niet-residentiėle gebouweenheden] neemt de instrumenterende ambtenaar in de verklaring van de eigenaar of hun gemandateerden op of de opstalhouder of erfpachter voor het verlijden van de authentieke akte op de hoogte is gebracht van het bestaan en de inhoud van het geldig energieprestatiecertificaat niet-residentiėle gebouwen. De instrumenterende ambtenaar vermeldt in de authentieke akte of het geldig energieprestatiecertificaat niet-residentiėle gebouwen aan de opstalhouder of erfpachter ter beschikking werd gesteld en neemt de datum en de unieke code van het geldig energieprestatiecertificaat niet-residentiėle gebouwen in de authentieke akte op.
In het kader van de uitoefening van zijn functie als instrumenterende ambtenaar bij de vestiging van een opstalrecht of erfpacht bij niet-residentiėle gebouwen [of de bewuste niet-residentiėle gebouweenheid] heeft de instrumenterende ambtenaar leesrecht in de energieprestatiecertificatendatabank.
Als de instrumenterende ambtenaar bij het verlijden van de authentieke akte vaststelt dat er voor het bewuste niet-residentiėle gebouw [en bij niet-residentiėle gebouweenheden] geen geldig energieprestatiecertificaat niet-residentiėle gebouwen beschikbaar is, brengt hij het VEKA daarvan onmiddellijk op de hoogte.
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 62 B.Vl.Reg. 4 februari 2022 (BS 29 maart 2022), met ingang van 1 april 2022 (art. 66).
§ 1 gewijzigd bij art. 48, 1° en 2° B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022) en bij art. 90, 1° en 2° B.Vl.Reg. 16 juni 2023 (BS 28 augustus 2023).
§ 2 gewijzigd bij art. 48, 3° en 4° B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022) en bij art. 90, 3° B.Vl.Reg. 16 juni 2023 (BS 28 augustus 2023).
§ 3 gewijzigd bij art. 48, 5° tot 7° B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022) en bij art. 90, 4° B.Vl.Reg. 16 juni 2023 (BS 28 augustus 2023).
Artikel 9.2.9
[Een eigenaar of de houder van een zakelijk recht die een niet-residentieel gebouw of een niet-residentiėle gebouweenheid verhuurt, beschikt over een energieprestatiecertificaat niet-residentiėle gebouwen.]
[Het energieprestatiecertificaat niet-residentiėle gebouwen moet beschikbaar zijn:
- 1°
- als er publiciteit wordt gemaakt: ten laatste bij de eerste bekendmaking van die publiciteit;
- 2°
- als er geen publiciteit wordt gemaakt: ten laatste voorafgaand aan het sluiten van de nieuwe huurovereenkomst.
]
De eigenaar [of de houder van een zakelijk recht] moet op eenvoudig verzoek van een kandidaathuurder hem een geldig energieprestatiecertificaat niet-residentiėle gebouwen kunnen voorleggen. Bij het aangaan van een nieuwe huurovereenkomst verstrekt de eigenaar [of de houder van een zakelijk recht] van het gebouw de huurder een kopie van een geldig energieprestatiecertificaat niet-residentiėle gebouwen.
Wetshistoriek
Lid 1 vervangen bij art. 91, 1° B.Vl.Reg. 16 juni 2023 (BS 28 augustus 2023).
Lid 2 ingevoegd bij art. 91, 2° B.Vl.Reg. 16 juni 2023 (BS 28 augustus 2023), met ingang van 1 oktober 2023 (art. 119).
Lid 3 gewijzigd bij art. 91, 3° en 4° B.Vl.Reg. 16 juni 2023 (BS 28 augustus 2023).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 49 B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022).
Artikel 9.2.10
In afwijking van artikel 9.2.6/3, eerste lid, artikel 9.2.8, § 1, eerste lid, artikel 9.2.8/1, § 1, eerste lid, en artikel 9.2.9, eerste lid, kan de eigenaar of de houder van een zakelijk recht van een niet-residentieel gebouw of een niet-residentiėle gebouweenheid die al over een geldig energieprestatiecertificaat bij de bouw beschikt, dat slaat op het hele gebouw of de hele niet-residentiėle gebouweenheid, het voormelde energieprestatiecertificaat gebruiken om te voldoen aan de verplichtingen, vermeld in artikel 9.2.6/3, artikel 9.2.8, § 1, tweede en derde lid, § 2 en § 3, artikel 9.2.8/1, § 1, tweede en derde lid, § 2 en § 3, en in artikel 9.2.9, tweede en derde lid.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 92 B.Vl.Reg. 16 juni 2023 (BS 28 augustus 2023).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 51, 1° en 2° B.Vl.Reg. 30 november 2018 (BS 27 december 2018 (ed. 1)) en bij art. 50, 1° en 2° B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022).
Artikel 9.2.10/0
De verplichting, vermeld in artikel 9.2.8, § 1, eerste lid en artikel 9.2.8/1, § 1, eerste lid, is niet van toepassing op authentieke akten met een declaratieve werking.
In geval een rechtspersoon wordt gesplitst of indien een rechtspersoon fusioneert met, of wordt overgenomen door een andere rechtspersoon, dan ontstaat door die splitsing, fusie of overneming voor de gebouwen van die rechtspersonen echter geen verplichting, vermeld in artikel 9.2.8, § 1, eerste lid en artikel 9.2.8/1, § 1, eerste lid.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 93 B.Vl.Reg. 16 juni 2023 (BS 28 augustus 2023).
Artikel 9.2.10/1
De minister bepaalt per type niet-residentieel gebouw [en per type niet-residentiėle gebouweenheid] de datum vanaf wanneer een energieprestatiecertificaat beschikbaar dient te zijn om te voldoen aan de verplichtingen, vermeld in artikel 9.2.8 en 9.2.9.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 27 B.Vl.Reg. 20 mei 2011 (BS 29 augustus 2011) en gewijzigd bij art. 51 B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022).
Onderafdeling III Het afficheren van het energieprestatiecertificaat niet-residentiėle gebouwen voor publieke gebouwen
Wetshistoriek
Onderafdeling III (art. 9.2.10/2) ingevoegd bij art. 19 B.Vl.Reg. 9 juli 2021 (BS 10 augustus 2021), met ingang van 1 januari 2023 (art. 19 MB Vl.Reg. 15 november 2022 (BS 9 december 2022 (ed. 1))).
Artikel 9.2.10/2
De gebruiker van een publiek gebouw met een bruikbare vloeroppervlakte van minstens 250 m2 hangt het voorblad van een geldig energieprestatiecertificaat niet-residentiėle gebouwen op een plaats die voor het publiek zichtbaar is in het gebouw [of de niet-residentiėle gebouweenheid] waarop het betrekking heeft.
[Als de gebruiker van het publieke gebouw, vermeld in het eerste lid, niet tegelijkertijd ook de eigenaar, [of de houder van een zakelijk recht] de erfpachter of de opstalhouder ervan is, dan wordt door de eigenaar, [of de houder van een zakelijk recht] of als er een erfpacht of opstalrecht op het publieke gebouw bestaat door respectievelijk de erfpachter of de opstalhouder, een kopie van het geldig energieprestatiecertificaat niet-residentiėle gebouwen aan de gebruiker bezorgd.]
[In afwijking van het eerste en tweede lid, kan de gebruiker, eigenaar of de houder van een zakelijk recht die al over een geldig energieprestatiecertificaat bij de bouw beschikt, dat slaat op het volledige gebouw of de gebouweenheid, het voormelde energieprestatiecertificaat gebruiken om te voldoen aan de verplichting, vermeld in het eerste en tweede lid.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 19 B.Vl.Reg. 9 juli 2021 (BS 10 augustus 2021), met ingang van 1 januari 2023 (art. 19 MB Vl.Reg. 15 november 2022 (BS 9 december 2022 (ed. 1))).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 52, 1° en 2° B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022) en bij art. 94, 1° tot 3° B.Vl.Reg. 16 juni 2023 (BS 28 augustus 2023).
Afdeling III Het energieprestatiecertificaat bouw
Artikel 9.2.11
§ 1
In de gevallen waarin aan het gebouw [of gebouweenheid] eisen worden opgelegd betreffende het E-peil, verstrekt de verslaggever de aangifteplichtige gelijktijdig met de EPB-aangifte een energieprestatiecertificaat bouw dat, overeenkomstig artikel 11.2.1, § 1, tweede en derde lid, van het Energiedecreet van 8 mei 2009, de volgende onderdelen bevat:
- 1°
- [de datum van ingebruikname van het gebouw of de gebouweenheid, de datum van beėindiging van de vergunnings- of meldingsplichtige werken of handelingen, de datum van verlening van de stedenbouwkundige vergunning of omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen of neerlegging van de melding of de datum waarom de EPB-aangifte is ingediend, afhankelijk van welke voorwaarde, vermeld in paragraaf 4, het eerst vervuld is;]
- 2°
- het resultaat van de berekening van de energieprestatie van het gebouw [of de gebouweenheid] , vermeld in de EPB-aangifte;
- 3°
- referentiewaarden met betrekking tot geldende minimumeisen en benchmarks, of een verwijzing ernaar;
- 4°
- eventuele aanbevelingen voor de kostenefficiėnte verbetering van de energieprestatie van het gebouw [of de gebouweenheid].
§ 2
Het energieprestatiecertificaat bouw wordt opgemaakt op basis van software die ter beschikking wordt gesteld door de administratie.
De minister bepaalt de nadere regels tot vaststelling van de vorm en de inhoud van het energieprestatiecertificaat bouw.
§ 3
Als de aangifteplichtige op het ogenblik van de aflevering van het energieprestatiecertificaat bouw niet de eigenaar is van het gebouw [of de gebouweenheid] in kwestie, bezorgt hij het energieprestatiecertificaat bouw aan de eigenaar van het gebouw [of de gebouweenheid].
§ 4
[Voor een EPW-eenheid heeft het energieprestatiecertificaat bouw een geldigheidsduur van tien jaar. Voor een EPN-eenheid heeft het energieprestatiecertificaat bouw een geldigheidsduur van vijf jaar.]
[De geldigheidsduur van een energieprestatiecertificaat bouw begint te lopen zodra een van de volgende voorwaarde is vervuld:
- 1°
- de ingebruikname van het gebouw;
- 2°
- het beėindigen van de vergunnings- of meldingsplichtige werken of handelingen;
- 3°
- vijf jaar na het verlenen van de stedenbouwkundige vergunning of omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen of na het neerleggen van de melding;
- 4°
- de datum waarop de EPB-aangifte is ingediend.
]
[Indien gedurende de geldigheidsduur van een energieprestatiecertificaat bouw voor hetzelfde gebouw of dezelfde gebouweenheid echter een nieuw energieprestatiecertificaat residentiėle gebouwen of een nieuw energieprestatiecertificaat grote niet-residentiėle gebouwen of een nieuw energieprestatiecertificaat kleine niet-residentiėle gebouwen wordt opgemaakt, dan heeft dit als gevolg dat de resterende geldigheidsduur van het bestaande energieprestatiecertificaat bouw komt te vervallen.]
§ 5
Als bij de controle, vermeld in artikel 13.1.4 van het Energiedecreet van 8 mei 2009, blijkt dat de EPB-aangifte niet met de werkelijkheid overeenstemt, vervalt het energieprestatiecertificaat bouw in kwestie. Als een nieuwe EPB-aangifte wordt ingediend, wordt ook een nieuw energieprestatiecertificaat bouw verstrekt.
Wetshistoriek
§ 1, lid 1:
- –
- inleidende bepaling gewijzigd bij art. 53, 1° B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022);
- –
- 1° vervangen bij art. 95 B.Vl.Reg. 16 juni 2023 (BS 28 augustus 2023);
- –
- 2° gewijzigd bij art. 53, 3° B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022);
- –
- 4° gewijzigd bij art. 53, 4° B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022);
§ 3 gewijzigd bij art. 53, 5° en 6° B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022).
§ 4, lid 1 vervangen bij art. 42, 1° B.Vl.Reg. 2 december 2022 (BS 27 januari 2023 (ed. 3)).
§ 4, lid 2 ingevoegd bij art. 42, 2° B.Vl.Reg. 2 december 2022 (BS 27 januari 2023 (ed. 3)).
§ 4, lid 3 gewijzigd bij art. 43 B.Vl.Reg. 9 oktober 2020 (BS 28 oktober 2020 (ed. 2)).
Voorgeschiedenis
§ 1, lid 1, 1° gewijzigd bij art. 53, 2° B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022)
§ 4, lid 1, 1° gewijzigd bij art. 53, 7° B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022).
§ 4, lid 1 vervangen bij art. 30 B.Vl.Reg. 10 december 2021 (BS 23 december 2021 (ed. 2)).
Afdeling IV Het energieprestatiecertificaat publieke gebouwen
Onderafdeling I Opmaak van het energieprestatiecertificaat publieke gebouwen
Artikel 9.2.12
§ 1 [
De gebruiker van een publiek gebouw beschikt voor elk afzonderlijk publiek gebouw met een bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 1000 m2 of voor elke gebouwsite met minstens één gebouw met een bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 1000 m2 over een energieprestatiecertificaat publieke gebouwen. Publieke gebouwen die door een publieke organisatie in gebruik worden genomen, beschikken uiterlijk vijftien maanden na de ingebruikname ervan over een energieprestatiecertificaat publieke gebouwen.
Vanaf 1 januari 2013 wordt de oppervlaktegrens, vermeld in het eerste lid, verlaagd tot 500 m2 en vanaf 1 januari 2015 tot 250 m2.
]
§ 2
De gebruiker van een publiek gebouw wijst voor de opmaak van het energieprestatiecertificaat publieke gebouwen een energiedeskundige voor publieke gebouwen aan.
De volgende personen komen in aanmerking als energiedeskundige voor een publiek gebouw:
- 1°
- een energiedeskundige type C;
- 2°
- een interne energiedeskundige voor publieke gebouwen.
Bij de aanwijzing van een energiedeskundige voor publieke gebouwen om een energieprestatiecertificaat publieke gebouwen op te stellen, garandeert de gebruiker van een publiek gebouw formeel dat de energiedeskundige voor publieke gebouwen op een onafhankelijke wijze zijn opdracht kan uitvoeren.
Het energieprestatiecertificaat publieke gebouwen bevat de volgende gegevens:
- 1°
- de datum van de opmaak van het energieprestatiecertificaat publieke gebouwen;
- 2°
- de uitdrukking van de energieprestatie van het gebouw aan de hand van het kengetal publiek;
- 3°
- de referentiewaarden met betrekking tot de geldende minimumeisen en de benchmarks, of een verwijzing ernaar;
- 4°
- de aanbevelingen voor de kosteneffectieve verbetering van de energieprestatie van het gebouw, die minstens betrekking hebben op:
- a)
- de thermische kenmerken van het gebouw;
- b)
- de verwarmingsinstallatie en de warmtevoorziening;
- c)
- de installatie voor ventilatie;
- d)
- het gebruik van passieve zonne-energie en zonnewering;
- e)
- de koelinstallatie;
- f)
- de ingebouwde lichtinstallatie;
- g)
- het gebruikersgedrag;
- h)
- het energiezorgsysteem indien beschikbaar.
§ 3
Het energieprestatiecertificaat publieke gebouwen wordt opgemaakt op basis van een webapplicatie die door het [VEKA] wordt beheerd. Nadat de energiedeskundige voor publieke gebouwen de noodzakelijke gegevens via de webapplicatie elektronisch heeft ingediend, bezorgt het [VEKA] de energiedeskundige voor publieke gebouwen een elektronische versie van het energieprestatiecertificaat publieke gebouwen. De energiedeskundige voor publieke gebouwen drukt het energieprestatiecertificaat publieke gebouwen af, ondertekent het en bezorgt het aan de gebruiker.
De minister bepaalt welke gegevens via de webapplicatie elektronisch aan het [VEKA] worden bezorgd. Die gegevens worden bijgehouden in de [energieprestatiecertificatendatabank] en hebben minstens betrekking op:
- 1°
- het type gebouw;
- 2°
- de bestemming;
- 3°
- het adres;
- 4°
- het bouwjaar, alsook de eventuele verbouwjaren;
- 5°
- de bruikbare vloeroppervlakte van het gebouw of van de gebouwen op de gebouwsite;
- 6°
- het kengetal publiek van het gebouw of de gebouwsite;
- 7°
- de identificatie van de energiedeskundige voor publieke gebouwen;
- 8°
- de aanbevelingen, vermeld in paragraaf 2, vierde lid, 4°, aan de hand van een evaluatielijst;
- 9°
- [...].
Voor energiedeskundigen voor publieke gebouwen die niet kunnen beschikken over een elektronische identiteitskaart of een federaal token, stelt de minister een alternatieve procedure vast.
§ 4
De minister bepaalt nadere regels voor de vorm en de inhoud van het energieprestatiecertificaat publieke gebouwen. De minister kan ook nadere regels vastleggen met betrekking tot het gebruik en de toegankelijkheid van de [energieprestatiecertificatendatabank].
§ 5
Het energieprestatiecertificaat publieke gebouwen heeft een geldigheidsduur van tien jaar, die aanvangt op de datum van de opmaak van het certificaat.
De energiedeskundige voor publieke gebouwen houdt tijdens de geldigheidsduur van het energieprestatiecertificaat publieke gebouwen de berekeningen van de bruikbare vloeroppervlakte, de meetgegevens en de normalisatieberekening bij en stelt die op eenvoudig verzoek aan het [VEKA] ter beschikking.
§ 6 [
Het energieprestatiecertificaat publieke gebouwen is pas geldig als het, conform artikel 11.2.1, § 2, van het Energiedecreet van 8 mei 2009, door de gebruiker van het publieke gebouw opgehangen is op een voor het publiek zichtbare plaats in het gebouw waarop het betrekking heeft.
]
§ 7
Als een publiek gebouw waarvoor een nog geldig energieprestatiecertificaat publieke gebouwen bestaat, een andere gebruiker krijgt, vervalt het energieprestatiecertificaat publieke gebouwen in kwestie. Als de nieuwe gebruiker een publieke organisatie is, beschikt deze binnen vijftien maanden na de ingebruikname van het publieke gebouw over een energieprestatiecertificaat publieke gebouwen.
Wetshistoriek
§ 1 vervangen bij art. 2 B.Vl.Reg. 27 april 2012 (BS 4 juni 2012).
§ 3, lid 1 gewijzigd bij art. 142 B.Vl.Reg. 11 december 2020 (BS 17 december 2020), met ingang van 1 januari 2021 (art. 221).
§ 3, lid 2:
- –
- inleidende bepaling gewijzigd bij art. 28, 1° B.Vl.Reg. 20 mei 2011 (BS 29 augustus 2011) en bij art. 142 B.Vl.Reg. 11 december 2020 (BS 17 december 2020), met ingang van 1 januari 2021 (art. 221);
- –
- 9° opgeheven bij art. 28, 2° B.Vl.Reg. 20 mei 2011 (BS 29 augustus 2011).
§ 4 gewijzigd bij art. 28, 3° B.Vl.Reg. 20 mei 2011 (BS 29 augustus 2011).
§ 5 gewijzigd bij art. 142 B.Vl.Reg. 11 december 2020 (BS 17 december 2020), met ingang van 1 januari 2021 (art. 221).
§ 6 vervangen bij art. 39 B.Vl.Reg. 15 juli 2016 (BS 15 september 2016).
Artikel 9.2.12/1
In afwijking van artikel 9.2.12, § 1, kan de eigenaar van een publiek gebouw die al over een geldig energieprestatiecertificaat bij de bouw beschikt, dat slaat op het hele gebouw, dat energieprestatiecertificaat gebruiken om te voldoen aan de verplichtingen, vermeld in artikel 9.2.12, § 1.
[In afwijking van artikel 9.2.12 kan de minister beslissen om een lijst van door onafhankelijke energiedeskundigen opgemaakte en gelijkwaardige documenten op te stellen, die ook gebruikt kunnen worden om te voldoen aan de verplichtingen, vermeld in artikel 9.2.12, § 1.]
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 40 B.Vl.Reg. 15 juli 2016 (BS 15 september 2016) en gewijzigd bij art. 52 B.Vl.Reg. 30 november 2018 (BS 27 december 2018 (ed. 1)).
Artikel 9.2.12/2
In afwijking van artikel 9.2.12, § 1, kan de gebruiker van een publiek gebouw die al over een geldig energieprestatiecertificaat voor niet-residentiėle gebouwen beschikt, dat slaat op het hele gebouw, dat energieprestatiecertificaat gebruiken om te voldoen aan de verplichtingen, vermeld in artikel 9.2.12, § 1.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 40 B.Vl.Reg. 15 juli 2016 (BS 15 september 2016).
Artikel 9.2.13
§ 1
Een energiedeskundige type C heeft alleen toegang tot de [energieprestatiecertificatendatabank] voor de gebouwen die hij zelf heeft gecertificeerd. Als de energiedeskundige type C een werknemer is van een rechtspersoon, heeft hij toegang tot alle gebouwen waarvoor de rechtspersoon als energiedeskundige optreedt. De minister kan nadere regels vaststellen voor die toegang.
§ 2
Het energieprestatiecertificaat publieke gebouwen, dat uit de [energieprestatiecertificatendatabank] kan worden afgedrukt, wordt door de energiedeskundige type C ter beschikking gesteld van de aanvrager van het energieprestatiecertificaat publieke gebouwen.
Wetshistoriek
§§ 1 en 2 gewijzigd bij art. 29 B.Vl.Reg. 20 mei 2011 (BS 29 augustus 2011).
Onderafdeling II Berekening van het kengetal publiek
Artikel 9.2.14
§ 1
De gebruikers van publieke gebouwen houden voor de berekening van het kengetal publiek, vermeld in artikel 9.2.12, § 2, vierde lid, 2°, de volgende gegevens bij:
- 1°
- het aantal tellers voor elektriciteit, aardgas en, indien beschikbaar, de EAN-nummers ervan;
- 2°
- het aantal tellers voor stookolie;
- 3°
- de bruikbare vloeroppervlakte van het gebouw, berekend volgens artikel 1.1.1, § 2, 11°;
- 4°
- de jaarlijkse hoeveelheid verbruikte elektriciteit, aardgas, stookolie en andere brandstoffen.
De minister kan voor de bepaling van het kengetal publiek nadere regels vaststellen betreffende het bij te houden gemeten globaal energieverbruik van minstens de energie die nodig is voor de verwarming, warmtapwatervoorziening, koeling, ventilatie en verlichting.
§ 2
De hoeveelheid verbruikte elektriciteit, aardgas, stookolie en andere brandstoffen kan worden berekend op basis van de factuurgegevens, een verwerking van telemetrische opnamegegevens of de registratie van de tellers. Het stookolieverbruik wordt bijgehouden aan de hand van een stookoliedebietmeter.
§ 3
De elektriciteits- en aardgasmeters, alsook de plaatsing ervan, voldoen aan de technische reglementen van de VREG. De minister kan nadere regels vaststellen met betrekking tot het gebruik van de tellers in het kader van de berekening van het kengetal en de minimale vereisten voor de stookoliedebietmeters.
Artikel 9.2.15
Om de gegevens over het geregistreerde energieverbruik te kunnen vergelijken, wordt een normalisatie doorgevoerd aan de hand van:
- 1°
- de interpolatie van de gegevens over het gemeten energieverbruik;
- 2°
- de omrekening van het verbruik naar kilowattuur met vastgestelde conversiefactoren;
- 3°
- de uitschakeling van klimatologische omstandigheden door graaddagen te verrekenen;
- 4°
- de omrekening naar primair energieverbruik.
De gegevens, vermeld in het eerste lid, hebben betrekking op een periode van één jaar.
Het kengetal publiek, vermeld in artikel 9.2.12, § 2, vierde lid, 2°, wordt berekend op basis van het genormaliseerde energieverbruik en de bruikbare vloeroppervlakte van het gebouw. Als, gedurende de periode dat het energieverbruik in rekening wordt gebracht voor de opmaak van het energieprestatiecertificaat publieke gebouwen, de bruikbare vloeroppervlakte van een gebouw wijzigt, worden de gegevens die betrekking hebben op de veranderde oppervlakte, geėxtrapoleerd over de respectieve periode.
Artikel 9.2.16
De gebruiker van een publiek gebouw stelt alle gegevens die nodig zijn om het energieprestatiecertificaat publieke gebouwen op te stellen, ter beschikking van de energiedeskundige voor publieke gebouwen.
Afdeling V Toegang van kredietgevers tot de energieprestatiecertificatendatabank
Wetshistoriek
Afdeling V (art. 9.2.17) ingevoegd bij art. 24 B.Vl.Reg. 23 april 2021 (BS 28 mei 2021), met ingang van 1 oktober 2021 (art. 1, 2° MB Vl.Reg. 22 september 2021 (BS 29 september 2021)).
Artikel 9.2.17
§ 1
Kredietgevers hebben in het kader van kredietaanvragen met een onroerende bestemming of voor energiebesparende renovaties toegang tot de volgende categorieėn van persoonsgegevens van geldige energieprestatiecertificaten in de energieprestatiecertificatendatabank:
- 1°
- de identificatiegegevens van het gebouw of de gebouweenheid, met name:
- a)
- de administratieve ligging (straat, huisnummer, busnummer, postcode, gemeente, CRAB-ID, AR-ID);
- b)
- de gebouwID en de relevante parameters op gebouwniveau;
- c)
- de gebouweenheidsID en de relevante parameters op gebouweenheidsniveau (verdieping, vleugel, deur) uit het gebouwenregister;
- 2°
- de gegevens over het energieprestatiecertificaat, met name:
- a)
- het energieprestatiecertificaatnummer;
- b)
- de ID van het energieprestatiecertificaat;
- c)
- de geldigheidsdatum;
- d)
- de datum van indienen van het EPC;
- 3°
- de energiegegevens van het gebouw, met name:
- a)
- de energiescores;
- b)
- de aanbevelingen;
- c)
- de gemiddelde prijsindicatie van de aanbevelingen;
- 4°
- de karakteristieken van het gebouw, waaronder het bouwjaar van het gebouw.
§ 2
Kredietgevers hebben in het kader van kredietaanvragen met een onroerende bestemming of voor energiebesparende renovaties toegang tot de volgende categorieėn van persoonsgegevens van vervallen of vervangen energieprestatiecertificaten in de energieprestatiecertificatendatabank:
- 1°
- de identificatiegegevens van het gebouw of de gebouweenheid, met name:
- a)
- de administratieve ligging (straat, huisnummer, busnummer, postcode, gemeente, CRAB-ID, AR-ID);
- b)
- de gebouwID en de relevante parameters op gebouwniveau;
- c)
- de gebouweenheidsID en de relevante parameters op gebouweenheidsniveau (verdieping, vleugel, deur) uit het gebouwenregister;
- 2°
- de gegevens over het energieprestatiecertificaat, met name:
- a)
- het energieprestatiecertificaatnummer;
- b)
- de ID van het energieprestatiecertificaat;
- c)
- de geldigheidsdatum;
- d)
- de datum van indienen van het EPC;
- 3°
- de energiegegevens van het gebouw, met name:
- a)
- de energiescores.
§ 3
Voor de verwerking van de persoonsgegevens, vermeld in paragraaf 1 en 2, door de kredietgevers, geldt een bewaartermijn van maximaal drie maanden nadat de kredietaanvraag werd toegekend of afgewezen. De kredietgever is de verwerkingsverantwoordelijke, vermeld in artikel 4, 7), van de algemene verordening gegevensbescherming, van de persoonsgegevens, vermeld in het eerste lid.
§ 4
De betrokkenen bij de verwerking van de persoonsgegevens in het kader van de toegang van kredietgevers tot de energieprestatiecertificatendatabank, vermeld in de eerste en tweede paragraaf, zijn:
- 1°
- de eigenaar van de te renoveren woning;
- 2°
- de bewoner van de te renoveren woning.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 24 B.Vl.Reg. 23 april 2021 (BS 28 mei 2021), met ingang van 1 oktober 2021 (art. 1, 2° MB Vl.Reg. 22 september 2021 (BS 29 september 2021)).
Hoofdstuk III Renovatieverplichting voor residentiėle gebouwen en niet-residentiėle gebouwen
Wetshistoriek
Hoofdstuk III (art. 9.3.1 - art. 9.3.2) opgeheven bij art. 44 B.Vl.Reg. 9 oktober 2020 (BS 28 oktober 2020 (ed. 2)) en Hoofdstuk III (art. 9.3.1 - art. 9.3.3) opnieuw opgenomen bij art. 21 B.Vl.Reg. 9 juli 2021 (BS 10 augustus 2021), met ingang van 1 januari 2022 (art. 27, lid 3).
Opschrift gewijzigd bij art. 54 B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022), met ingang van 1 september 2022 (art. 72).
Afdeling I Renovatieverplichting voor niet-residentiėle gebouwen
Wetshistoriek
Afdeling I ingevoegd bij art. 55 B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022), met ingang van 1 september 2022 (art. 72).
Artikel 9.3.1
§ 1
Niet-residentiėle gebouwen en niet-residentiėle eenheden voldoen binnen uiterlijk vijf jaar na de datum van het verlijden van de authentieke akte bij een notariėle overdracht in volle eigendom, [het vestigen of overdragen van een opstalrecht of het vestigen of overdragen van een erfpacht] aan de volgende minimale energieprestatieniveaus:
- 1°
- als voor dakisolatie de minimale R-waarde van 0,75 m2K/W niet gehaald wordt op de datum van het verlijden van de authentieke akte, wordt dakisolatie met een maximale U-waarde van 0,24 W/m2K geplaatst;
- 2°
- aanwezig enkel glas wordt vervangen door beglazing met een maximale U-waarde 1 W/m2K;
- 3°
- aanwezige centrale warmteopwekkers die deel uitmaken van een installatie voor ruimteverwarming die ouder dan vijftien jaar zijn op de datum van het verlijden van de authentieke akte, worden vervangen door een nieuwe warmteopwekker, tenzij kan worden aangetoond dat de installatie voor ruimteverwarming aan de minimale installatie-eisen voor renovatie, zoals beschreven in Bijlage XII van dit besluit, voldoet. Als er een aardgasnet aanwezig is in de straat, mag daarbij geen nieuwe stookolieketel geplaatst worden.
- 4°
- Koelinstallaties die ouder zijn dan vijftien jaar op de datum van het verlijden van de authentieke akte en gebruik maken van koelmiddelen op basis van ozonlaagafbrekende stoffen, zoals omschreven in titel II, hoofdstuk 1.1, artikel 1.1.2 van het VLAREM of gebruik maken van koelmiddelen met een GWP-waarde van minstens 2500, berekend volgens de methodiek vastgelegd in bijlagen I, II en IV van EU-verordening 517/2014, worden verplicht vervangen door koelinstallaties die geen gebruik maken van dergelijke koelmiddelen.
Niet-residentiėle eenheden die deel uitmaken van een groter gebouw waarbij niet alle eenheden worden overgedragen, voldoen alleen voor de individuele onderdelen van die eenheid aan de verplichtingen, vermeld in het eerste lid. Verschillende niet-residentiėle eenheden die samen een niet-residentieel gebouw vormen en waarbij het gebouw in totaliteit wordt overgedragen, voldoen voor alle onderdelen aan de verplichtingen, vermeld in het eerste lid.
[Niet-residentiėle gebouwen en niet-residentiėle eenheden beschikken binnen vijf jaar vanaf de datum van de authentieke akte over een nieuw energieprestatiecertificaat niet-residentiėle gebouwen of een energieprestatiecertificaat bij de bouw, dat slaat op het hele gebouw of de hele niet-residentiėle gebouweenheid. In geval het gaat over kleine niet-residentiėle eenheden komt ook een energieprestatiecertificaat kleine niet-residentiėle gebouwen of een energieprestatiecertificaat residentiėle gebouwen in aanmerking.]
§ 2
Naast de verplichtingen vermeld in paragraaf 1 behalen kleine niet-residentiėle eenheden die samen een niet-residentieel gebouw vormen, die in totaliteit worden overgedragen en waarbij de datum van het verlijden van de authentieke akte bij een notariėle overdracht in volle eigendom, [het vestigen of overdragen van een opstalrecht of het vestigen of overdragen van een erfpacht] plaatsvindt vanaf 1 januari 2022, bijkomend binnen vijf jaar vanaf de datum van de authentieke akte ook een energieprestatiecertificaat kleine niet-residentiėle gebouwen of residentiėle gebouwen met een minimaal energieprestatielabel C, afhankelijk van de bestemming van de gebouweenheid.
[In afwijking van het eerste lid behaalt elke kleine niet-residentiėle eenheid het volgende minimaal energieprestatielabel:
- 1°
- als de datum van het verlijden van de authentieke akte bij een notariėle overdracht in volle eigendom, het vestigen of overdragen van een opstalrecht of het vestigen of overdragen van een erfpacht plaatsvindt vanaf 1 januari 2023:
- a)
- label C als de kleine niet-residentiėle eenheid in een gebouw ligt dat volledig niet-residentieel is en in zijn totaliteit wordt overgedragen;
- b)
- label D als de kleine niet-residentiėle eenheid in een gebouw ligt dat niet in zijn totaliteit wordt overgedragen, of als het gebouw in kwestie niet volledig een niet-residentieel gebouw is;
- 2°
- als de datum van het verlijden van de authentieke akte bij een notariėle overdracht in volle eigendom, het vestigen of overdragen van een opstalrecht of het vestigen of overdragen van een erfpacht plaatsvindt vanaf 1 januari 2028:
- a)
- label C als de kleine niet-residentiėle eenheid in een gebouw ligt dat volledig niet-residentieel is en in zijn totaliteit wordt overgedragen;
- b)
- label C als de kleine niet-residentiėle eenheid in een gebouw ligt dat niet in zijn totaliteit wordt overgedragen, of als het gebouw in kwestie niet volledig een niet-residentieel gebouw is;
- 3°
- als de datum van het verlijden van de authentieke akte bij een notariėle overdracht in volle eigendom, het vestigen of overdragen van een opstalrecht of het vestigen of overdragen van een erfpacht plaatsvindt vanaf 1 januari 2035:
- a)
- label B als de kleine niet-residentiėle eenheid in een gebouw ligt dat volledig niet-residentieel is en in zijn totaliteit wordt overgedragen;
- b)
- label C als de kleine niet-residentiėle eenheid in een gebouw ligt dat niet in zijn totaliteit wordt overgedragen, of als het gebouw in kwestie niet volledig een niet-residentieel gebouw is;
- 4°
- als de datum van het verlijden van de authentieke akte bij een notariėle overdracht in volle eigendom, het vestigen of het overdragen van een opstalrecht of het vestigen of het overdragen van een erfpacht plaatsvindt vanaf 1 januari 2040:
- a)
- label A als de kleine niet-residentiėle eenheid in een gebouw ligt dat volledig niet-residentieel is en in zijn totaliteit wordt overgedragen;
- b)
- label B als de kleine niet-residentiėle eenheid in een gebouw ligt dat niet in zijn totaliteit wordt overgedragen, of als het gebouw in kwestie niet volledig een niet-residentieel gebouw is;
- 5°
- als de datum van het verlijden van de authentieke akte bij een notariėle overdracht in volle eigendom, het vestigen of het overdragen van een opstalrecht of het vestigen of het overdragen van een erfpacht plaatsvindt vanaf 1 januari 2045:
- a)
- label A als de kleine niet-residentiėle eenheid in een gebouw ligt dat volledig niet-residentieel is en in zijn totaliteit wordt overgedragen;
- b)
- label A als de kleine niet-residentiėle eenheid in een gebouw ligt dat niet in zijn totaliteit wordt overgedragen, of als het gebouw in kwestie niet volledig een niet-residentieel gebouw is.
]
§ 3
In afwijking van paragraaf 2 kunnen kleine niet-residentiėle eenheden als vermeld in paragraaf 2, er ook voor kiezen om vanaf 1 januari 2023 te voldoen aan de verplichting, vermeld in paragraaf 4, die wordt opgelegd aan grote niet-residentiėle eenheden.
§ 4
Naast de verplichtingen vermeld in paragraaf 1 behalen grote niet-residentiėle eenheden die samen een niet-residentieel gebouw vormen, die in totaliteit worden overgedragen en waarbij de datum van het verlijden van de authentieke akte bij een notariėle overdracht in volle eigendom, [het vestigen of overdragen van een opstalrecht of het vestigen of overdragen van een erfpacht] plaatsvindt vanaf 1 januari 2023, bijkomend binnen vijf jaar vanaf de datum van de authentieke akte ook een minimaal aandeel hernieuwbare energie van 5 %.
[§ 4/1
In geval een gebouw of gebouweenheid dat valt onder de verplichtingen, vermeld in dit artikel, binnen de vijf jaar na de datum van het verlijden van de authentieke akte bij een notariėle overdracht in volle eigendom, het vestigen of overdragen van een opstalrecht of het vestigen of overdragen van een erfpacht samengevoegd wordt met een ander gebouw of andere gebouweenheid, behaalt het samengevoegde gebouw of gebouweenheid, met behoud van de toepassing van de paragrafen 1, 2, 3, 4 en 5, artikel 9.3.2 en artikel 9.3.3, de vooropgestelde eisen vermeld in dit artikel of in geval van bestemmingswijziging, vermeld in artikel 9.3.7.
In geval een gebouw of gebouweenheid dat valt onder de verplichtingen, vermeld in dit artikel, binnen de vijf jaar na de datum van het verlijden van de authentieke akte bij een notariėle overdracht in volle eigendom, het vestigen of overdragen van een opstalrecht of het vestigen of overdragen van een erfpacht opgesplitst wordt in meerdere gebouwen of gebouweenheden, behalen alle opgesplitste gebouwen of gebouweenheden, met behoud van de toepassing van paragrafen 1 tot en met 4 en paragraaf 5, de vooropgestelde eisen, vermeld in dit artikel of in geval van bestemmingswijziging, vermeld in artikel 9.3.7.
]
[§ 5
In afwijking van paragraaf 1, paragraaf 2 en paragraaf 4, moet, voor een niet-residentieel gebouw of een niet-residentiėle eenheid waarvoor op het moment van het verlijden van de authentieke akte reeds een geldig energieprestatiecertificaat beschikbaar is waaruit blijkt dat aan alle eisen, vermeld in paragraaf 1, eerste en tweede lid, paragraaf 2, en paragraaf 4, is voldaan binnen vijf jaar vanaf de datum van de authentieke akte geen energieprestatiecertificaat worden opgemaakt. Die eigenaar, opstalhouder of erfpachter van het niet-residentieel gebouw of de niet-residentiėle eenheid in kwestie mag echter de in het energieprestatiecertificaat vermelde installaties of constructies alleen wijzigen of vervangen voor zover die wijzigingen of vervangingen elk op zich minstens dezelfde prestaties leveren die in het energieprestatiecertificaat of haar bijlagen vermeld werden.
]
Wetshistoriek
Opnieuw opgenomen bij art. 21 B.Vl.Reg. 9 juli 2021 (BS 10 augustus 2021), voor het eerst van toepassing op authentieke akten die worden verleden vanaf 1 januari 2022 (art. 27, lid 3).
Wetshistoriek
§ 1, lid 1 gewijzigd bij art. 56, 1° B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022), met ingang van 1 september 2022 (art. 72).
§ 1, lid 3 ingevoegd bij art. 63 B.Vl.Reg. 4 februari 2022 (BS 29 maart 2022) en vervangen bij art. 56, 2° B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022), met ingang van 1 september 2022 (art. 72).
§ 2, lid 1 gewijzigd bij art. 56, 3° B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022), met ingang van 1 september 2022 (art. 72).
§ 2, lid 2 ingevoegd bij art. 56, 4° B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022), met ingang van 1 september 2022 (art. 72).
§ 4 gewijzigd bij art. 56, 5° B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022), met ingang van 1 september 2022 (art. 72).
§ 4/1 ingevoegd bij art. 75 B.Vl.Reg. 3 mei 2024 (BS 25 juni 2024).
§ 5 ingevoegd bij art. 96 B.Vl.Reg. 16 juni 2023 (BS 28 augustus 2023).
Artikel 9.3.2
In afwijking van artikel 9.3.1 zijn niet-residentiėle gebouwen die binnen vijf jaar na de [notariėle overdracht in volle eigendom of na de vestiging of overdracht van de erfpacht of de vestiging of overdracht van het opstalrecht] worden gesloopt vrijgesteld van de renovatieverplichting, vermeld in artikel 9.3.1.
In afwijking van artikel 9.3.1 is een niet-residentieel gebouw dat een beschermd monument is, deel uitmaakt van een [...] stads- of dorpsgezicht of voorkomt op de [vastgestelde] inventaris van bouwkundig erfgoed, vrijgesteld van de verplichtingen vermeld in artikel 9.3.1, paragraaf 1, 1° en 2° voor de schildelen van het gebouw waarop de bescherming rust en de verplichtingen vermeld in artikel 9.3.1, paragraaf 2 en paragraaf 4.
[In afwijking van artikel 9.3.1 is het vestigen of overdragen van een opstalrecht of erfpacht op het dak van een niet-residentieel gebouw vrijgesteld van de renovatieverplichting, vermeld in artikel 9.3.1.
In afwijking van artikel 9.3.1 kan de minister voorzien in een vrijstelling van de renovatieverplichting voor niet-residentiėle tijdelijke verplaatsbare constructies die niet op permanente wijze met de grond verankerd zijn. De minister kan hierbij een onderscheid maken naargelang het type van verplaatsbare constructie.]
De minister kan nadere regels vaststellen over de wijze waarop aangetoond wordt dat het niet-residentiėle gebouw onder de uitzonderingen, vermeld in het eerste [eerste tot en met vierde lid] valt.
Wetshistoriek
Opnieuw opgenomen bij art. 21 B.Vl.Reg. 9 juli 2021 (BS 10 augustus 2021), met ingang van 1 januari 2022 (art. 27, lid 3).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 57, 1° tot 3° B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022), met ingang van 1 september 2022 (art. 72) en bij art. 97, 1° en 2° B.Vl.Reg. 16 juni 2023 (BS 28 augustus 2023), met ingang van 1 oktober 2023 (art. 119).
Artikel 9.3.3
De verplichtingen zoals vermeld in artikel 9.3.1 worden opgelegd aan respectievelijk de eigenaar, de opstalhouder of de erfpachter. Wanneer er meerdere eigenaars, opstalhouders of erfpachters zijn, rust deze verplichting op elk van hen
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 21 B.Vl.Reg. 9 juli 2021 (BS 10 augustus 2021), met ingang van 1 januari 2022 (art. 27, lid 3).
Afdeling II Renovatieverplichting voor residentiėle gebouwen
Wetshistoriek
Afdeling II (art. 9.3.4 - art. 9.3.6) ingevoegd bij art. 58 B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022), met ingang van 1 september 2022 (art. 72).
Artikel 9.3.4
Residentiėle gebouwen en residentiėle eenheden voldoen binnen uiterlijk vijf jaar na de datum van het verlijden van de authentieke akte bij een notariėle overdracht in volle eigendom, het vestigen of overdragen van een opstalrecht of het vestigen of overdragen van een erfpacht aan de volgende minimale energieprestatieniveaus:
- 1°
- de authentieke akte wordt verleden vanaf 1 januari 2023: label D;
- 2°
- de authentieke akte wordt verleden vanaf 1 januari 2028:
- a)
- label C in geval van eengezinswoningen en collectieve woongebouwen;
- b)
- label C in geval van een appartement;
- 3°
- de authentieke akte wordt verleden vanaf 1 januari 2035:
- a)
- label B in geval van eengezinswoningen en collectieve woongebouwen;
- b)
- label C in geval van een appartement;
- 4°
- de authentieke akte wordt verleden vanaf 1 januari 2040:
- a)
- label A in geval van eengezinswoningen en collectieve woongebouwen;
- b)
- label B in geval van een appartement;
- 5°
- de authentieke akte wordt verleden vanaf 1 januari 2045:
- a)
- label A in geval van eengezinswoningen en collectieve woongebouwen;
- b)
- label A in geval van een appartement.
[In geval een gebouw of gebouweenheid dat valt onder de verplichtingen, vermeld in dit artikel, binnen de vijf jaar na de datum van het verlijden van de authentieke akte bij een notariėle overdracht in volle eigendom, het vestigen of overdragen van een opstalrecht of het vestigen of overdragen van een erfpacht samengevoegd wordt met een ander gebouw of andere gebouweenheid, behaalt het nieuw verkregen gebouw of gebouweenheid, met behoud van de toepassing van artikel 9.3.4, artikel 9.3.5 en artikel 9.3.6, de vooropgestelde eisen vermeld in dit artikel of in geval van bestemmingswijziging, vermeld in artikel 9.3.7.
In geval een gebouw of gebouweenheid dat valt onder de verplichtingen, vermeld in dit artikel, binnen de vijf jaar na de datum van het verlijden van de authentieke akte bij een notariėle overdracht in volle eigendom, het vestigen of overdragen van een opstalrecht of het vestigen of overdragen van een erfpacht opgesplitst wordt in meerdere gebouwen of gebouweenheden, behalen alle gebouwen of gebouweenheden met behoud van de toepassing van artikel 9.3.4, artikel 9.3.5 en artikel 9.3.6, de vooropgestelde eisen, vermeld in dit artikel, of in geval van bestemmingswijziging, vermeld in artikel 9.3.7.]
Residentiėle gebouwen en residentiėle eenheden beschikken binnen vijf jaar vanaf de datum van de authentieke akte over een nieuw energieprestatiecertificaat residentiėle gebouwen of een energieprestatiecertificaat bij de bouw dat slaat op het hele gebouw of gebouweenheid.
[In afwijking van het tweede lid moet voor een residentieel gebouw of een residentiėle eenheid waarvoor op het moment van het verlijden van de authentieke akte reeds een geldig energieprestatiecertificaat beschikbaar is met een label waardoor op dat moment reeds aan de verplichting, vermeld in het eerste lid, is voldaan binnen vijf jaar vanaf de datum van de authentieke akte geen energieprestatiecertificaat worden opgemaakt. Die eigenaar, opstalhouder of erfpachter van het residentieel gebouw of de residentiėle eenheid in kwestie mag echter de in het energieprestatiecertificaat vermelde installaties of constructies alleen wijzigen of vervangen voor zover die wijzigingen of vervangingen elk op zich minstens dezelfde prestaties leveren die in het energieprestatiecertificaat of haar bijlagen vermeld werden.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 58 B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022), met ingang van 1 september 2022 (art. 72).
Wetshistoriek
Leden 2 en 3 ingevoegd bij art. 76 B.Vl.Reg. 3 mei 2024 (BS 25 juni 2024).
Lid 5 ingevoegd bij art. 98 B.Vl.Reg. 16 juni 2023 (BS 28 augustus 2023).
Artikel 9.3.5
In afwijking vanartikel 9.3.4 zijn residentiėle gebouwen die binnen vijf jaar na de notariėle overdracht in volle eigendom of na de vestiging of overdracht van de erfpacht of het opstalrecht worden gesloopt vrijgesteld van de renovatieverplichting, vermeld in artikel 9.3.4.
In afwijking vanartikel 9.3.4 is een residentieel gebouw dat een beschermd monument is, [...] stads- of dorpsgezicht of voorkomt op de [vastgestelde] inventaris van bouwkundig erfgoed, vrijgesteld van de verplichtingen, vermeld in artikel 9.3.4.
In afwijking vanartikel 9.3.4 is het vestigen of overdragen van een opstalrecht of erfpacht op het dak van een residentieel gebouw vrijgesteld van de renovatieverplichting, vermeld in artikel 9.3.4.
In afwijking van [artikel 9.3.4] kan de minister voorzien in een vrijstelling van de renovatieverplichting voor residentiėle tijdelijke verplaatsbare constructies die niet op permanente wijze met de grond verankerd zijn. De minister kan hierbij een onderscheid maken naargelang het type van verplaatsbare constructie.
De minister kan de wijze waarop aangetoond wordt dat het residentieel gebouw valt onder de uitzonderingen, vermeld in het eerste tot en met vierde lid, nader regelen.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 58 B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022), met ingang van 1 september 2022 (art. 72).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 43 B.Vl.Reg. 2 december 2022 (BS 27 januari 2023 (ed. 3)) en bij art. 99, 1° en 2° B.Vl.Reg. 16 juni 2023 (BS 28 augustus 2023), met ingang van 1 oktober 2023 (art. 119).
Artikel 9.3.6
De verplichtingen, vermeld in artikel 9.3.4, worden opgelegd aan respectievelijk de eigenaar, de opstalhouder of de erfpachter. Als er verschillende eigenaars, opstalhouders of erfpachters zijn, rust de voormelde verplichting op elk van hen.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 58 B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022), met ingang van 1 september 2022 (art. 72).
Afdeling III Renovatieverplichting bij bestemmingswijziging van residentiėle gebouwen of gebouweenheden en niet-residentiėle gebouwen of gebouweenheden
Wetshistoriek
Afdeling III (art. 9.3.7) ingevoegd bij art. 58 B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022), met ingang van 1 september 2022 (art. 72).
Artikel 9.3.7
In geval een gebouw of gebouweenheid dat valt onder de verplichtingen, vermeld in afdeling I of afdeling II, binnen de vijf jaar na de datum van het verlijden van de authentieke akte bij een notariėle overdracht in volle eigendom, het vestigen of overdragen van een opstalrecht of het vestigen of overdragen van een erfpacht van bestemming wijzigt, gelden in afwijking van artikel 9.3.1 en 9.3.4 de volgende minimale energieprestatieniveaus:
- 1°
- het gebouw of de gebouweenheid betrof op het moment van het verlijden van de akte een niet-residentieel gebouw of niet-residentiėle gebouweenheid en ondergaat een bestemmingswijziging tot een eengezinswoning of collectief woongebouw: de minimale energieprestatieniveaus, vermeld inartikel 9.3.4 en artikel 9.3.5, die voor eengezinswoningen en collectieve woongebouwen van toepassing waren op datum van het verlijden van de authentieke akte;
- 2°
- het gebouw of de gebouweenheid betrof op het moment van het verlijden van de akte een niet-residentieel gebouw of niet-residentiėle gebouweenheid en ondergaat een bestemmingswijziging tot een appartement: de minimale energieprestatieniveaus, vermeld inartikel 9.3.4 en artikel 9.3.5, die voor appartementen van toepassing waren op datum van het verlijden van de authentieke akte;
- 3°
- het gebouw of de gebouweenheid betrof op het moment van het verlijden van de akte een appartement en ondergaat een bestemmingswijziging tot een klein niet-residentieel gebouw of gebouweenheid: de minimale energieprestatieniveaus, vermeld in artikel 9.3.1 en artikel 9.3.2, die voor kleine niet-residentiėle gebouwen of gebouweenheden van toepassing waren op datum van het verlijden van de authentieke akte;
- 4°
- het gebouw of de gebouweenheid betrof op het moment van het verlijden van de akte een eengezinswoning of collectief woongebouw en ondergaat een bestemmingswijziging tot een klein niet-residentieel gebouw of gebouweenheid: de minimale energieprestatieniveaus, vermeld in artikel 9.3.1 en artikel 9.3.2, die voor kleine niet-residentiėle gebouwen of gebouweenheden van toepassing waren op datum van het verlijden van de authentieke akte;
- 5°
- het gebouw of de gebouweenheid betrof op het moment van het verlijden van de akte een appartement en ondergaat een bestemmingswijziging tot een groot niet-residentieel gebouw of gebouweenheid: de minimale energieprestatieniveaus, vermeld in artikel 9.3.1 en artikel 9.3.2, die voor grote niet-residentiėle gebouwen of gebouweenheden van toepassing waren op datum van het verlijden van de authentieke akte;
- 6°
- het gebouw of de gebouweenheid betrof op het moment van het verlijden van de akte een eengezinswoning of collectief woongebouw en ondergaat een bestemmingswijziging tot een groot niet-residentieel gebouw of gebouweenheid: de minimale energieprestatieniveaus, vermeld in artikel 9.3.1 en artikel 9.3.2, die voor grote niet-residentiėle gebouwen of gebouweenheden van toepassing waren op datum van het verlijden van de authentieke akte;
- 7°
- het gebouw of de gebouweenheid betrof op het moment van het verlijden van de akte een eengezinswoning of collectief woongebouw en ondergaat een bestemmingswijziging tot een appartement: de minimale energieprestatieniveaus, vermeld in artikel 9.3.4 en artikel 9.3.5, die voor appartementen van toepassing waren op datum van het verlijden van de authentieke akte;
- 8°
- het gebouw of de gebouweenheid betrof op het moment van het verlijden van de akte een appartement en ondergaat een bestemmingswijziging tot een eengezinswoning of collectief woongebouw: de minimale energieprestatieniveaus, vermeld in artikel 9.3.4 en artikel 9.3.5, die voor eengezinswoningen of collectieve woongebouwen van toepassing waren op datum van het verlijden van de authentieke akte;
- 9°
- het gebouw of de gebouweenheid betrof op het moment van het verlijden van de akte een klein niet-residentieel gebouw of gebouweenheid en ondergaat een wijziging tot een groot niet-residentieel gebouw of gebouweenheid: de minimale energieprestatieniveaus, vermeld in artikel 9.3.1 en artikel 9.3.2, die voor grote niet-residentiėle gebouwen of gebouweenheden van toepassing waren op datum van het verlijden van de authentieke akte;
- 10°
- het gebouw of de gebouweenheid betrof op het moment van het verlijden van de akte een groot niet-residentieel gebouw of gebouweenheid en ondergaat een wijziging tot een kleine niet-residentieel gebouw of gebouweenheid: de minimale energieprestatieniveaus, vermeld in artikel 9.3.1 en artikel 9.3.2, die voor kleine niet-residentiėle gebouwen of gebouweenheden van toepassing waren op datum van het verlijden van de authentieke akte;
- 11°
- het residentiėle gebouw of de residentiėle gebouweenheid, of het niet-residentiėle gebouw of de niet-residentiėle gebouweenheid ondergaat een bestemmingswijziging tot een industrieel gebouw of een gebouw van een landbouwgebouw dat niet voor bewoning bestemd is: geen minimaal energieprestatieniveau.
De gebouwen en gebouweenheden, vermeld in het eerste lid, 1° tot 10°, beschikken binnen vijf jaar vanaf de datum van de authentieke akte over een nieuw energieprestatiecertificaat dat betrekking heeft op de nieuwe bestemming van het gebouw of gebouweenheid, en dat slaat op het hele gebouw of gebouweenheid.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 58 B.Vl.Reg. 8 juli 2022 (BS 31 augustus 2022), met ingang van 1 september 2022 (art. 72).