Meer info
     

10/10/1957 Verdrag verstekelingen
Internationaal verdrag van 10 oktober 1957 nopens de verstekelingen

Artikel 3

Wanneer een verstekeling in de haven van ontscheping aan de bevoegde overheid wordt overgeleverd:
(1)
Kan deze overheid hem terugsturen naar elke Staat waarvan hij, in haar opvatting, een onderdaan is en welke hem, naar zij meent, als dusdanig erkent.
(2)
Wanneer echter de Staat of Staten, waarvan naar de mening van de bevoegde overheid, de verstekeling een onderdaan is, weigert of weigeren zijn terugzending te aanvaarden of wanneer de bevoegde overheid de overtuiging heeft dat de verstekeling geen nationaliteit bezit of dat hij, om in artikel 5, (2), vermelde redenen, niet naar zijn eigen land zou dienen teruggestuurd, kan bedoelde overheid, onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 5, (2), de verstekeling terugsturen naar de Staat waarin de haven gelegen is, welke zij als de haven van zijn inscheping beschouwt.
(3)
Verder kan de bevoegde overheid, indien de verstekeling niet kan teruggestuurd worden volgens het in paragraaf (1) of (2) van dit artikel bepaalde, hem, onder voorbehoud van de beschikkingen van artikel 5, (2), terugsturen naar de Staat, waarin de laatste aanleghaven gelegen is alvorens hij werd gevonden.
(4)
Wanneer tenslotte een verstekeling niet kan teruggestuurd worden overeenkomstig het in paragraaf (1), (2), of (3) van dit artikel bepaalde, kan de bevoegde overheid hem terugsturen naar de Verdragsluitende Staat wiens vlag het schip voerde toen de verstekeling werd gevonden.
De Staat waarheen de verstekeling aldus wordt teruggestuurd, is ertoe gehouden hem te ontvangen onder voorbehoud van het bepaalde in paragraaf (3) van artikel 2.