Meer info
     

20/07/1973 Zeevaartinspectiereglement
Koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement

Automatische sprinklerinrichting

Wetshistoriek
Vervangen bij art. 16 KB 24 november 1978 (BS, 4 april 1979).
Artikel 9
[Een automatische sprinklerinrichting omvat een automatische blusinrichting met water onder druk, een brandalarm- en een branddetectiesysteem. Ze moet ten genoegen zijn van [de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaar die daartoe aangesteld is] en voldoen aan de volgende voorschriften:

1

Algemeenheden:
a)
ze moet steeds werkensgereed zijn en ze moet kunnen in werking treden zonder tussenkomst van het personeel. Ze moet van het type zijn met gevulde leidingen, alhoewel, indien [de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaar die daartoe aangesteld is]deze voorzorg noodzakelijk acht, zekere blootgestelde gedeelten van beperkte afmeting van het type met ledige leidingen mogen zijn. Alle gedeelten van de installatie welke kunnen blootgesteld worden aan temperaturen gelijk aan of lager dan 0 °C moeten tegen vorst beschermd zijn. De installatie moet steeds onder voldoende druk staan en alle nuttige voorzorgen moeten worden getroffen om een voortdurende toevoer van water te verzekeren zoals voorzien in dit artikel;
b)
elke sectie van sproeiers moet inrichtingen omvatten die automatisch op één of meerdere plaatsen door licht- en geluidsignalen aangeven dat een sproeier in werking is getreden. Deze verklikkers, die dienen om het bestaan van een brand welke is uitgebroken in ruimten door de installatie beschermd, en de juiste plaats ervan aan te duiden, moeten op de brug of in het hoofdcontrolestation gegroepeerd zijn. Op die plaatsen moet de nodige inrichting of het nodige personeel aanwezig zijn om elk alarmsignaal onmiddellijk kenbaar te maken aan een verantwoordelijk lid van de bemanning. Het alarmnet moet zo zijn opgevat dat elke tekortkoming van de inrichting gesignaleerd wordt.

2

Voorschriften betreffende de blusinstallatie met water onder druk:
a)
de sproeiers moeten verdeeld zijn over secties die elk niet meer dan 200 sproeiers omvatten. Een sectie sproeiers mag niet meer dan twee dekken bedienen en mag zich niet over meer dan één vertikale hoofdsectie uitstrekken.
[De met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaar die daartoe aangesteld is]mag evenwel toestaan dat een sectie sproeiers meer dan twee dekken bedient of zich uitstrekt over meer danéén vertikale hoofdsectie, indien het oordeelt dat de brandbescherming van het schip er niet wordt door verminderd;
b)
elke sectie sproeiers moet door één enkele afsluiter kunnen afgesloten worden. De afsluiter van elke sectie moet gemakkelijk bereikbaar zijn en de plaats ervan moet op duidelijke en bestendige wijze worden aangeduid. Maatregelen moeten worden genomen om te vermijden dat deze afsluiters kunnen versteld worden door personen die daartoe niet bevoegd zijn;
c)
een manometer welke de waterdruk aangeeft in de installatie moet bij elke afsluiter en op een centraal station aangebracht zijn;
d)
de sproeiers moeten bestand zijn tegen corrosie door zeelucht. In ruimten voor accommodatie en in dienstruimten moeten ze in werking treden bij een temperatuur tussen 68 °C en 79 °C. Evenwel, op plaatsen waar de heersende temperatuur hoger kan zijn, zoals in droogkamers, mag de temperatuur bij dewelke de sproeiers in werking treden tot 30 °C, hoger liggen dan de maximum temperatuur, welke normalerwijze in het bovenste gedeelte van de betreffende ruimte kan voorkomen;
e)
bij elke controlepost moet een lijst of een plan de ligging van de ruimten aanduiden welke door elke sectie bediend worden. Dergelijke instructies nopens controle en onderhoud van de inrichting moeten eveneens voorhanden zijn.

3

Plaats van de sproeiers:
De sproeiers moeten in de hoogte en qua onderlinge afstand zodanig zijn opgesteld dat een gemiddeld debiet van ten minste 5 l per m2 en per minuut wordt verzekerd in de zone die door de installatie wordt beschermd.
[De met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaar die daartoe aangesteld is]kan, in vervanging, het gebruik toelaten van sproeiers welke een andere hoeveelheid water geven, op een degelijke wijze verspreid, indien hem bewezen is dat zulke installatie even doelmatig is als de voorgaande.

4

Druktank:
a)
er moet een druktank voorzien zijn met een inhoud van ten minste twee maal de hoeveelheid water bepaald in deze paragraaf. Deze druktank moet voortdurend een hoeveelheid zoet water inhouden gelijk aan deze welke de pomp, voorzien in § 5, b, in een minuut kan opbrengen. Maatregelen moeten worden genomen om de luchtdruk hoger te houden dan de druk in de werkende sproeiers verhoogd met de druk van een waterzuil gemeten vanaf de bodem van het reservoir tot de hoogst geplaatste sproeier, wanneer het zoet water dat zich oorspronkelijk in het reservoir bevond zou opgebruikt zijn. Een degelijk middel moet voorzien zijn om de lucht onder druk en het zoet water van het reservoir bij te vullen. Een glazen peilglas moet het juiste waterpeil in het reservoir aangeven;
b)
voorzieningen dienen getroffen om te beletten dat zeewater in de tank zou binnendringen.

5

Pomp:
a)
een onafhankelijke pomp moet voorzien zijn uitsluitend bestemd om de sproeiers voortdurend en automatisch van water te voorzien. De pomp moet automatisch in werking treden zodra een drukval optreedt in de installatie en vóór dat de hoeveelheid zoet water onder druk in het reservoir volledig opgebruikt is;
b)
de pomp en de leidingen moeten aan de hoogst geplaatste sproeier voortdurend de nodige druk onderhouden om het in § 3 voorgeschreven debiet te kunnen verstrekken over een oppervlakte van ten minste 280 m2;
d)
de pomp moet aan de uitlaat voorzien zijn van een controleklep en een korte open pijp. De werkelijke doormeter van de klep en van de pijp moet het mogelijk maken de nodige capaciteit te bereiken terwijl de druk voorzien in § 4 in de installatie behouden blijft;
d)
de zeewaterinlaat naar de pomp moet zich in de mate van het mogelijke in dezelfde ruimte bevinden als de pomp. Hij moet zo opgevat zijn dat het niet nodig is de voeding van de pomp met zeewater te onderbreken tenzij voor inspectie of herstelling van de pomp.
De desbetreffende buitenboordafsluiter moet daartoe steeds zijn geopend; de bedieningssleutel hiervan moet slechts in geopende stand kunnen worden afgenomen en alsdan in het bezit zijn van de hoofdofficier-werktuigkundige.

6

Opstelling van de pomp en van de druktank:
De pomp en de druktank moeten ver genoeg van elke ruimte voor machines van categorie A en buiten de door de sproeiinrichting te beschermen ruimten geplaatst zijn.

7

Krachtbron:
Er moeten ten minste twee krachtbronnen zijn voor het in bedrijf stellen van zeewaterpompen, luchtcompressoren en automatische alarmtoestellen. Indien hiervoor wordt gebruik gemaakt van elektrische energie, moet zijn voldaan aan het bepaalde in artikel 18 van bijlage VI. Een van de krachtbronnen van het alarm- en detectiesysteem moet een noodkrachtbron zijn. Indien één van de krachtbronnen van de pomp een verbrandingsmotor is, moet hij geplaatst worden volgens de voorschriften van § 6. Bovendien moet de motor zodanig geplaatst zijn dat een brand in de beschermde ruimte de toevoer van lucht niet in gevaar kan brengen.

8

Aansluiting op de hoofdbrandblusleiding:
De automatische blusinstallatie met water onder druk moet op de hoofdbrandblusleiding aangesloten zijn met een afsluiter voorzien van een borginrichting met slot en een terugslagklep om te beletten dat water uit de automatische blusinstallatie met water onder druk zou teruggestuurd worden naar de hoofdbrandblusleiding.

9

Controle-inrichtingen:
a)
een controleklep moet voorzien zijn om de automatische alarmtoestellen van elke sectie sproeiers te kunnen beproeven door toevoer van water in dezelfde hoeveelheid als vereist voor een sproeier in werking. De controleklep van elke sectie sproeiers moet opgesteld zijn nabij de afsluitklep van elke sectie;
b)
voorzieningen dienen getroffen ten einde de automatische werking van de pomp bij drukvermindering te beproeven;
c)
één van de controlestations voorzien in § 1, b, moet uitgerust zijn met schakelaars ten einde het alarmtoestel en de verklikkers van elke sectie van de sproeiinrichting te kunnen beproeven.

10

Vervangingsproeiers:
Voor elke sectie moet een voldoend aantal vervangingsproeiers zijn voorzien ten genoegen van [de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaar die daartoe aangesteld is].]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 16 KB 24 november 1978 (BS, 4 april 1979).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 10 KB 29 februari 2004 (BS, 11 maart 2004), met ingang van 11 maart 2004 (art. 17).