01/06/1995 Vlarem II
Besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (titel II van het VLAREM)
Tussentitel: Lozing van bedrijfsafvalwater en koelwater
Afdeling 4.2.2 Lozing van bedrijfsafvalwater dat geen gevaarlijke stoffen bevat
Artikel 4.2.2.1
Het onder deze afdeling bedoelde [bedrijfsafvalwater], ongeacht of het in gewone oppervlaktewateren dan wel in de openbare riolering wordt geloosd, mag binnen de in artikel 1.1.2. gegeven omschrijving, geen stoffen bevatten [in concentraties hoger dan de indelingscriteria, vermeld in de kolom “indelingscriterium GS (gevaarlijke stoffen)” van artikel 3 van bijlage 2.3.1[...]], [die conform bijlage 2C[...] als gevaarlijke stof zijn te beschouwen of die behoren tot de families en groepen van stoffen vermeld in deze bijlage 2C], noch enige andere stoffen met een gehalte dat rechtstreeks of onrechtstreeks schadelijk zou kunnen zijn voor de gezondheid van de mens, van de flora of de fauna. Hetzelfde geldt eveneens voor de lozing in oppervlaktewateren van stoffen die eutrofiëring van de ontvangende wateren kunnen veroorzaken.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 34 B. Vl. Reg. 19 januari 1999 (B.S., 31 maart 1999 (eerste uitg.)), met ingang van 1 mei 1999 (art. 303), bij art. 24 B. Vl. Reg. 12 mei 2006 (B.S., 30 juni 2006 (derde uitg.)), met ingang van 1 augustus 2006 (art. 59), bij art. 10 B.Vl.Reg. 21 mei 2010 (BS 9 juli 2010), met ingang van 21 januari 2011 (art. 18 en B.Vl.Reg. 8 oktober 2010 (BS 11 januari 2011 (ed. 1))), bij art. 70 B.Vl.Reg. 16 mei 2014 (BS 24 september 2014 (ed. 1)) en bij art. 215 B.Vl.Reg. 27 november 2015 (BS 23 februari 2016 (ed. 1)), met ingang van 23 februari 2017 (art. 798).
Subafdeling 4.2.2.1 Lozing van bedrijfsafvalwater dat geen gevaarlijke stoffen bevat in de gewone oppervlaktewateren
Voorgeschiedenis
Opschrift vervangen bij art. 6 B. Vl. Reg. 9 mei 2008 (B.S., 23 juni 2008), met ingang van 1 augustus 2008 (art. 34) en gewijzigd bij art. 40 B.Vl.Reg. 23 december 2011 (BS 21 maart 2012 (ed. 2)).
Artikel 4.2.2.1.1
[De algemene voorwaarden voor het lozen in de gewone oppervlaktewateren en/of voor lozingen gelegen in het individueel te optimaliseren buitengebied van bedrijfsafvalwater dat geen gevaarlijke stoffen bevat, luiden als volgt:]
- 1°
- het te lozen bedrijfsafvalwater dat in zodanige hoeveelheid pathogene kiemen bevat dat het ontvangende water er gevaarlijk door kan worden besmet, moet ontsmet worden;
- 2°
- de pH van het geloosde bedrijfsafvalwater mag niet meer dan 9 of niet minder dan 6,5 bedragen; indien het geloosde bedijfsafvalwater afkomstig is van het gebruik van een gewoon oppervlaktewater en/of van grondwater, kan voor de bepaling van de grenswaarden van de pH de natuurlijke pH van het bedoelde oppervlaktewater en/of grondwater aangenomen worden indien die pH meer dan 9 of 6,5 bedraagt;
- 3°
- het biochemische zuurstofverbruik in vijf dagen bij 20 ° C in het geloosde bedijfsafvalwater mag niet meer bedragen dan 25 milligram zuurstofverbruik per liter;
- 4°
- de temperatuur van het geloosde bedrijfsafvalwater mag 30 ° C niet overschrijden; mits uitdrukkelijk in de vergunning [opgenomen,] is bij een buitentemperatuur van 25 ° C of meer of bij een koelwaterinname met een temperatuur van 20 ° C of meer evenwel een overschrijding tot 35 ° C toegestaan, in zoverre hierdoor de temperatuur, vermeld in de milieukwaliteitsnormen voor het ontvangende oppervlaktewater niet wordt overschreden;
- 5°
- in het geloosde bedijfsafvalwater mogen de volgende gehalten niet overschreden worden:
- a)
- 0,5 milliliter per liter voor de bezinkbare stoffen (tijdens een statische bezinking van twee uur);
- b)
- 60 milligram per liter voor de zwevende stoffen;
- c)
- 5 milligram per liter voor de [perchloorethyleenextraheerbare apolaire stoffen];
- d)
- 3 milligram per liter voor de [som van anionische, niet-ionogene en kationische oppervlakteactieve stoffen];
- 6°
- indien het geloosde bedrijfsafvalwater afkomstig is van het gebruik van een gewoon oppervlaktewater en/of van grondwater kunnen de waarden vastgelegd in sub 3° en sub 5° van dit artikel vermeerderd worden met het gehalte in het opgenomen water;
- 7°
- een representatief monster van het geloosde bedrijfsafvalwater mag geen oliën, vetten of andere drijvende stoffen bevatten in zulke hoeveelheden dat een drijvende laag op ondubbelzinnige wijze kan vastgesteld worden; in geval van twijfel, kan dit vastgesteld worden door het monster over te gieten in een scheitrechter en door vervolgens na te gaan of twee fasen gescheiden kunnen worden.
Wetshistoriek
Enig lid:
- –
- inleidende bepaling vervangen bij art. 7 B. Vl. Reg. 9 mei 2008 (B.S., 23 juni 2008), met ingang van 1 augustus 2008 (art. 34);
- –
- 4° gewijzigd bij art. 35 B. Vl. Reg. 19 januari 1999 (B.S., 31 maart 1999 (eerste uitg.)), met ingang van 1 mei 1999 (art. 303);
- –
- 5°, c) en d) gewijzigd bij art. 41, 1° en 2° B.Vl.Reg. 23 december 2011 (BS 21 maart 2012 (ed. 2)).
Subafdeling 4.2.2.2
Wetshistoriek
Subafdeling 4.2.2.2 (art. 4.2.2.2.1 - art. 4.2.2.2.2) opgeheven bij art. 42 B.Vl.Reg. 23 december 2011 (BS 21 maart 2012 (ed. 2)).
Voorgeschiedenis
Opschrift vervangen bij art. 8 B. Vl. Reg. 9 mei 2008 (B.S., 23 juni 2008), met ingang van 1 augustus 2008 (art. 34).
Artikel 4.2.2.2.1
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 42 B.Vl.Reg. 23 december 2011 (BS 21 maart 2012 (ed. 2)).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 9 B. Vl. Reg. 9 mei 2008 (B.S., 23 juni 2008), met ingang van 1 augustus 2008 (art. 34).
Artikel 4.2.2.2.2
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 42 B.Vl.Reg. 23 december 2011 (BS 21 maart 2012 (ed. 2)).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 10 B. Vl. Reg. 9 mei 2008 (B.S., 23 juni 2008), met ingang van 1 augustus 2008 (art. 34).
Subafdeling 4.2.2.3 Lozing van bedrijfsafvalwater dat geen gevaarlijke stoffen bevat, in de openbare riolering
Wetshistoriek
Subafdeling 4.2.2.3 (art. 4.2.2.3.1 tot 4.2.2.3.3) ingevoegd bij art. 11 B. Vl. Reg. 9 mei 2008 (B.S., 23 juni 2008), met ingang van 1 augustus 2008 (art. 34).
Opschrift gewijzigd bij art. 43 B.Vl.Reg. 23 december 2011 (BS 21 maart 2012 (ed. 2)).
Artikel 4.2.2.3.1
In een gemeente waarvoor het gemeentelijk zoneringsplan definitief is vastgesteld, moet de lozing van bedrijfsafvalwater, dat geen gevaarlijke stoffen bevat, gelegen in het centraal gebied, het collectief geoptimaliseerde buitengebied en/of het collectief te optimaliseren buitengebied, beantwoorden [aan de volgende algemene voorwaarden:
- 1°
- de pH van het geloosde bedrijfsafvalwater ligt tussen 6 en 9,5;
- 2°
- de temperatuur van het geloosde bedrijfsafvalwater bedraagt maximaal 45°C;
- 3°
- de afmetingen van de zwevende stoffen die in het geloosde bedrijfsafvalwater aanwezig zijn, zijn maximaal 1 cm. Die stoffen hinderen de goede werking van de pomp- en zuiveringsstations niet door hun structuur;
- 4°
- het geloosde bedrijfsafvalwater bevat geen opgeloste, ontvlambare of ontplofbare gassen, noch producten die de afscheiding van dergelijke gassen kunnen teweegbrengen. Het geloosde bedrijfsafvalwater veroorzaakt geen verspreiding van uitwasemingen waardoor het milieu wordt bedorven;
- 5°
- in het geloosde bedrijfsafvalwater worden de volgende gehaltes niet overschreden:
- a)
- 1 g/l zwevende stoffen;
- b)
- 0,5 g/l stoffen, extraheerbaar met petroleumether;
- 6°
- het geloosde bedrijfsafvalwater bevat zonder uitdrukkelijke vergunning [geen stoffen] die:
- a)
- een gevaar betekenen voor het onderhoudspersoneel van de riolering en de zuiveringsinstallaties;
- b)
- de leidingen kunnen beschadigen of verstoppen;
- c)
- een beletsel vormen voor de goede werking van de pomp- en zuiveringsinstallaties;
- d)
- een zware verontreiniging van het ontvangende oppervlaktewater kunnen veroorzaken of die het ontvangende oppervlaktewater waarin het water van de openbare riool wordt geloosd, zwaar kunnen verontreinigen;
- 7°
- [om het lozen van bedrijfsafvalwater op een rioolwaterzuiveringsinstallatie te beoordelen, gelden als regels de criteria, vermeld in artikel 2 en 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 februari 2014 houdende vaststelling van de regels inzake het lozen van bedrijfsafvalwater op een openbare rioolwaterzuiveringsinstallatie.]
]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 11 B. Vl. Reg. 9 mei 2008 (B.S., 23 juni 2008), met ingang van 1 augustus 2008 (art. 34).
Wetshistoriek
Enig lid:
- –
- inleidende bepaling gewijzigd bij art. 44 B.Vl.Reg. 23 december 2011 (BS 21 maart 2012 (ed. 2)) en bij art. 75 B.Vl.Reg. 7 juni 2013 (BS 10 september 2013 (ed. 1));
- –
- 7° vervangen bij art. 36 B.Vl.Reg. 21 februari 2014 (BS 9 april 2014 (ed. 2)).
Artikel 4.2.2.3.2
In een gemeente waarvoor het gemeentelijk zoneringsplan definitief is vastgesteld, moet de lozing van bedrijfsafvalwater, dat geen gevaarlijke stoffen bevat, gelegen in het individueel te optimaliseren buitengebied, beantwoorden aan de voorwaarden van artikel 4.2.2.1.1.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 11 B. Vl. Reg. 9 mei 2008 (B.S., 23 juni 2008), met ingang van 1 augustus 2008 (art. 34).
Artikel 4.2.2.3.3
Voor de bestaande vergunde of gemelde lozingen gaan de voorwaarden van deze subafdeling die in strengere zin afwijken van de situatie zoals die bestond voor de definitieve vaststelling van het gemeentelijk zoneringsplan, in voege de eerste van de 29e maand na de definitieve vaststelling van het gemeentelijk zoneringsplan.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 11 B. Vl. Reg. 9 mei 2008 (B.S., 23 juni 2008), met ingang van 1 augustus 2008 (art. 34).
Afdeling 4.2.3 Lozing van bedrijfsafvalwater dat één of meer gevaarlijke stoffen bevat
Artikel 4.2.3.1
1°
Onverminderd de in dit besluit vastgestelde emissiegrenswaarden dient de lozing van gevaarlijke stoffen van bijlage 2C [maximaal te worden voorkomen] door de toepassing van de beste beschikbare technieken.
2°
Voor de lozing van bedrijfsafvalwater dat één of meer gevaarlijke stoffen van bijlage 2C bevat gelden dezelfde algemene emissiegrenswaarden als in de afdeling 4.2.2. voorgeschreven voor de lozing van bedrijfsafvalwater dat geen gevaarlijke stoffen bevat, behoudens het bepaalde onder 3° hierna.
3°
Van de gevaarlijke stoffen als bedoeld in bijlage 2C, mogen [in concentraties hoger dan de indelingscriteria, vermeld in de kolom “indelingscriterium GS (gevaarlijke stoffen)” van artikel 3 van bijlage 2.3.1 [...]], enkel die stoffen worden geloosd waarvoor in de [omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit] emissiegrenswaarden zijn vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in art. 2.3.6.1.
Deze emissiegrenswaarden bepalen:
- a)
- de in de lozingen toelaatbare maximumconcentratie van een stof; in geval van verdunning moet de in dit besluit voor bedoelde stof vastgestelde emissiegrenswaarde worden gedeeld door de verdunningsfactor;
- b)
- de in de lozingen toelaatbare maximumhoeveelheid van een stof tijdens een of meer bepaalde perioden; zo nodig kan deze hoeveelheid bovendien worden uitgedrukt in een [gewichtseenheid van de verontreinigende stof] per eenheid van het element dat kenmerkend is voor de verontreinigende werkzaamheid (bijvoorbeeld gewichtseenheid per grondstof of per eenheid produkt).
- c)
- [als het geloosde bedrijfsafvalwater afkomstig is van het gebruik van gewoon oppervlaktewater of van grondwater of van water bestemd voor menselijke consumptie als vermeld in [artikel 2.1.2, 32°, van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, gecoördineerd op 15 juni 2018], kunnen de emissiegrenswaarden, vermeld in punt a) en b), vermeerderd worden met het gehalte of de hoeveelheid in het opgenomen water, als dat principe vermeld is in de [omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit] bijkomend aan de opgelegde norm.]
Wetshistoriek
1° gewijzigd bij art. 36, 1° B. Vl. Reg. 19 januari 1999 (B.S., 31 maart 1999 (eerste uitg.)), met ingang van 1 mei 1999 (art. 303).
3° gewijzigd bij art. 36, 2° B. Vl. Reg. 19 januari 1999 (B.S., 31 maart 1999 (eerste uitg.)), met ingang van 1 mei 1999 (art. 303), bij art. 11 B.Vl.Reg. 21 mei 2010 (BS 9 juli 2010), met ingang van 21 januari 2011 (art. 18 en B.Vl.Reg. 8 oktober 2010 (BS 11 januari 2011 (ed. 1))), bij art. 71 B.Vl.Reg. 16 mei 2014 (BS 24 september 2014 (ed. 1)), bij art. 216, 1° en 2° B.Vl.Reg. 27 november 2015 (BS 23 februari 2016 (ed. 1)), met ingang van 23 februari 2017 (art. 798) en bij art. 19 B.Vl.Reg. 26 april 2019 (BS 19 juli 2019 (ed. 2)), met ingang van 1 januari 2019 (art. 149).
Afdeling 4.2.3bis Werking en onderhoud van een koolwaterstofafscheider
Wetshistoriek
Afdeling 4.2.3bis (art. 4.2.3bis.1 - art. 4.2.3bis.4) ingevoegd bij art. 18 B.Vl.Reg. 3 mei 2019 (BS 26 september 2019), met ingang van 1 oktober 2019 (art. 306).
Artikel 4.2.3bis.1
Deze afdeling is van toepassing op koolwaterstofafscheiders die als voorwaarde zijn opgelegd in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 18 B.Vl.Reg. 3 mei 2019 (BS 26 september 2019), met ingang van 1 oktober 2019 (art. 306).
Artikel 4.2.3bis.2
De koolwaterstofafscheider is voldoende groot gedimensioneerd en is voorzien van een automatische afsluiter of een equivalent systeem. Bij lozing op oppervlaktewater is de koolwaterstofafscheider ook uitgerust met een coalescentiefilter of een gelijkwaardig systeem.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 18 B.Vl.Reg. 3 mei 2019 (BS 26 september 2019), met ingang van 1 oktober 2019 (art. 306).
Artikel 4.2.3bis.3
De koolwaterstofafscheider wordt regelmatig gereinigd. De afvalstoffen die daarbij vrijkomen, worden opgehaald en afgevoerd conform het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen (VLAREMA).
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 18 B.Vl.Reg. 3 mei 2019 (BS 26 september 2019), met ingang van 1 oktober 2019 (art. 306).
Artikel 4.2.3bis.4
Om de goede werking van de koolwaterstofafscheider op te volgen, inspecteert de exploitant minstens om de drie maanden de koolwaterstofafscheider en houdt hij een logboek van de inspecties bij, tenzij de koolwaterstofafscheider voorzien is van een alarmsysteem.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 18 B.Vl.Reg. 3 mei 2019 (BS 26 september 2019), met ingang van 1 oktober 2019 (art. 306).
Afdeling 4.2.4 Lozing van koelwater
Artikel 4.2.4.1
§ 1
[De algemene voorwaarden voor het lozen van koelwater in de gewone oppervlaktewateren en in de kunstmatige afvoerwegen voor hemelwater en voor het lozen van koelwater, ingedeeld in klasse 3, in de openbare riolering en de collectoren, luiden als volgt:]
- 1°
- het te lozen koelwater dat in zodanige hoeveelheid pathogene kiemen bevat dat het ontvangende water er gevaarlijk door kan worden besmet moet ontsmet worden;
- 2°
- de pH van het geloosde koelwater mag niet meer dan 8,5 of niet minder dan 6,5 bedragen; indien het geloosde koelwater afkomstig is van het gebruik van een oppervlaktewater en/of van grondwater kan voor de bepaling van de emissiegrenswaarde van de pH, de natuurlijk pH van het bedoelde oppervlaktewater en/of grondwater aangenomen worden indien die pH meer dan 8,5 of minder dan 6,5 bedraagt;
- 3°
- het gehalte aan opgeloste zuurstof van het geloosde koelwater moet tenminste 4 milligram per liter bedragen; indien het geloosde koelwater afkomstig is van het gebruik van een gewoon oppervlaktewater waarvan het gehalte aan opgeloste zuurstof minder dan 4 mg/l bedraagt, moet het gehalte aan opgeloste zuurstof van het geloosde koelwater minstens gelijk zijn aan dat van het ontvangende oppervlaktewater stroomopwaarts van de waterwinning;
- 4°
- de temperatuur van het geloosde koelwater mag 30 °C niet overschrijden; mits uitdrukkelijk in de vergunning opgenomen is bij een buitentemperatuur van 25 °C of meer bij een koelwaterinname met een temperatuur van 20 °C of meer evenwel een overschrijding tot 35 °C toegestaan, in zoverre hierdoor de temperatuur, vermeld in de milieukwaliteitsnormen voor het ontvangende oppervlaktewater niet wordt overschreden;
- 5°
- het geloosde koelwater mag zonder uitdrukkelijke vergunning, te verlenen overeenkomstig het bepaalde in de artikel 2.3.6.1. en 2.3.6.2., geen stoffen bevatten die behoren tot de families en groepen van stoffen vermeld in de bijlage C, noch alle andere stoffen met een gehalte dat rechtstreeks of onrechtstreeks schadelijk zou kunnen zijn voor de gezondheid van de mens, voor de flora en de fauna; dit geldt eveneens voor de stoffen die eutrofiëring van de ontvangende wateren kunnen veroorzaken;
- 6°
- het verschil in het chemisch zuurstofverbruik van het geloosde koelwater en het opgenomen gewoon oppervlaktewater en/of grondwater mag 30 milligram zuurstofverbruik per liter niet overschrijden.
§ 2
Het koelwater dient bij voorkeur in een gesloten circuit te worden aangewend.
§ 3
In afwijking van de bepalingen van § 1. 4° worden de lozingsvoorwaarden voor koelwater, afkomstig van elektrische centrales als volgt vastgesteld:
- 1°
- het geloosde koelwater is uitsluitend afkomstig van een oppervlaktewater behorend tot het openbaar hydrografisch net;
- 2°
- de uur- en dagdebieten, de temperatuur en het zuurstofgehalte van zowel het gecapteeerde als van het geloosde koelwater worden continu bepaald en geregistreerd;
- 3°
- voor de temperatuur van het geloosde koelwater gelden volgende emissiegrenswaarden:
- –
- maximum 33 °C als ogenblikkelijke waarde;
- –
- maximum 32 °C als daggemiddelde; heirvoor worden de uurwaarden in aanmerking genomen, zoals gemeten van de middag (12 h) van de ene dag tot de middag (12 h) van de daaropvolgende dag.
- –
- maximum 30 °C als voortschrijdend 30-dagengemiddelde;
[de emissiegrenswaarden vermeld in het eerste lid zijn tijdelijk niet van toepassing indien bij uitzonderlijke meteorologische omstandigheden, inzonderheid bij een hittegolf, de netveiligheid in het gedrang komt, en indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
- –
- de exploitant beschikt over een door de [afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning] en de VMM goedgekeurd studierapport, waarin voor de geviseerde lozing een inschatting is gemaakt van de eigenschappen van de lozing en de effecten in het ontvangende oppervlaktewater, in relatie met de thermische draagkracht van het ontvangende oppervlaktewater; dit studierapport moet worden opgesteld door een MER-deskundige erkend in de discipline water[, deeldomein oppervlakte- en afvalwater als vermeld in artikel 6, 1° d), 4), van het VLAREL] en een MER-deskundige erkend in de discipline fauna en flora[, vermeld in artikel 6, 1°, d), 2), van het VLAREL], en vermeldt expliciet de verhoogde maximumtemperatuur, uitgedrukt als ogenblikkelijke waarde en ook als daggemiddelde, van de bij optreden van een hittegolf tijdelijk toelaatbaar geachte lozing van koelwater, alsook de maximumduur van dergelijke lozing, evenals het geloosde debiet;
- –
- de lozing voldoet aan de in het studierapport beschreven maximum temperaturen, debiet en andere randvoorwaarden; deze randvoorwaarden worden tijdens deze uitzonderlijke periode continu bewaakt door de exploitant;
- –
- de aanvang en het einde van de lozing met verhoogde temperatuur wordt telkens onverwijld gemeld aan de toezichthoudende overheid;
Voor de toepassing van deze bepalingen, wordt een “hittegolf” gedefinieerd als zijnde een periode met minstens 5 opeenvolgende dagen met tenminste 25 graden (luchttemperatuur), waarvan op minstens 3 dagen 30 graden of meer wordt genoteerd te Ukkel.]
- 4°
- voor de geloosde thermische vrachten gelden volgende waarden:
- –
- maximale thermische vracht per dag:
- –
- de thermische vracht berekend uit de technische gegevens van de installaties, uitgedrukt per dag;
- –
- toegelaten thermische vrachten per dag:
- –
- bij een gemiddelde dagtemperatuur van het gecapteerde water tot maximum 25 °C is de lozing van de maximale thermische vracht toegestaan;
- –
- bij een gemiddelde dagtemperatuur van het gecapteerde water van meer dan 25 °C dient met ingang van de dag volgend op de dag waarop de gemeten temperatuur betrekking heeft, de geloosde thermische vracht verminderd; deze vermindering zal – behoudens wanneer veiligheidsredenen zich hiertegen verzetten – rechtevenredig zijn met de gemeten temperatuurstijging, derwijze dat de werkelijk geloosde thermische vracht wordt beperkt:
- –
- bij een gemiddelde dagtemperatuur van het gecapteerde water van 26 °C: tot 70 % van de maximale thermische vracht per dag;
- –
- bij een gemiddelde dagtemperatuur van het gecapteerde water van 27 °C: tot 40 % van de maximale thermische vracht per dag;
- –
- bij een gemiddelde dagtemperatuur van het gecapteerde water van 28 °C: tot 10 % of minder van de maximale thermische vracht per dag;
voormelde verminderingen van de thermische dagvrachten dienen aangehouden zolang de gemeten gemiddelde dagtemperatuur van het gecapteerde water de hoger aangegeven emissiegrenswaarde overschrijdt;
- voor de bepaling van de gemiddelde dagtemperatuur worden de uurwaarden in aanmerking genomen zoals gemeten van de middag (12 h) van de ene dag tot de middag (12 h) van de daaropvolgende dag;
Wetshistoriek
§ 1, enig lid, inleidende bepaling vervangen bij art. 37 B. Vl. Reg. 19 januari 1999 (B.S., 31 maart 1999 (eerste uitg.)), met ingang van 1 mei 1999 (art. 303).
§ 3, enig lid, 3° gewijzigd bij art. 50 B. Vl. Reg. 19 september 2008 (B.S., 27 januari 2009 (eerste uitg.)), met ingang van 1 maart 2009 (art. 227), bij art. 72 B.Vl.Reg. 16 mei 2014 (BS 24 september 2014 (ed. 1)) en bij art. 217 B.Vl.Reg. 27 november 2015 (BS 23 februari 2016 (ed. 1)), met ingang van 23 februari 2017 (art. 798).