Meer info
     

27/04/2007 KB inrichtingen en handel dieren
Koninklijk besluit van 27 april 2007 houdende erkenningsvoorwaarden voor inrichtingen voor dieren en de voorwaarden inzake de verhandeling van dieren

Bijlage IV Minimale afmetingen voor het houden van dieren

Tabel 1 Minimale afmetingen van de kooien voor kleine knaagdieren en konijnen

a) Kooien voor kleine knaagdieren
Diersoort
Vloeroppervlakte (cm2 per dier)
Hoogte (cm)
Bijzondere eisen
individueel gehouden
gehouden in groep
chinchilla
3000
bij voorkeur in groep
1500
80
- ten minste twee niveaus
- zandbad
cavia
3000
bij voorkeur in groep
1200
30
 
degoe
1500
bij voorkeur in groep
750
50
- klimmogelijkheden
- zandbad
- graafmogelijkheden
oostelijke wangzakeekhoorn (Tamias striatus)
1500
750
bij voorkeur individueel
50
- klimmogelijkheden
echte renmuis (Meriones unguiculatus)
1000
- 200 met een minimale oppervlakte van 1000
25
- zandbad
- bij voorkeur individueel of in koppel
woestijnmuis (Meriones persicus)
1000
bij voorkeur in groep
200 met een minimale oppervlakte van 1000
20
- graafmogelijkheden
hamster
1000
- 200 met een minimale oppervlakte van 1000
20
 
- bij voorkeur individueel
rat
1500 bij voorkeur in groep
375 met een minimale oppervlakte van 1500
30
 
muis
1000
bij voorkeur in groep
100 met een minimale oppervlakte van 1000
15
 

b) kooien voor konijnen
Gewicht van het dier (kg)
Vloeroppervlakte (cm2 per dier)
Breedte (cm)
Hoogte (cm)
individueel gehouden
gehouden in groep
<1 kg
2000
bij voorkeur in groep
1200
30
50
≥ 1 kg
3000
bij voorkeur in groep
2500
40
70

Tabel 2 Minimale afmetingen van de kooien voor fretten

Oppervlakte (m2 per dier)
Hoogte (m)
Bijzondere eisen
0,2 m2 met een minimum van 0,5 m2
0,5
- mogelijkheid om zich te verstoppen
- ten minste drie niveaus

Tabel 3 Minimale afmetingen van de kooien voor vogels (de vogelsoorten zijn slechts vermeld bij wijze van voorbeeld)

Lengte van de vogel, gemeten van de kop tot de tip van de staart
Kooien: volume per vogel (cm3)
Volières: volume per vogel (cm3)
individueel gehouden
gehouden in groep
tot 12 cm (kleine exoten)
9.000
5.000
12.500
tot 16 cm (kanaries)
9.000
6.400
16.000
tot 18 cm (grasparkieten, agaporniden, grote postuurkanaries)
9.000
8.000
20.000
tot 20 cm (kleine papegaaien)
19.000
9.600
24.000
tot 25 cm (exotische spreeuwen en lijsters, duifachtigen)
50.000
20.000
80.000
tot 30 cm (grote exotische vogels en lori's)
75.000
25.000
100.000
tot 40 cm (amazones, grijze roodstaartpapegaaien)
75.000
60.000
150.000
meer dan 40 cm (ara's)
360.000
450.000
1.000.000

Tabel 4 Minimale afmetingen voor vivaria (in cm, L=lengte, B=breedte, H=hoogte)

a) Slangen
Elke slang kan op elk moment 2/3 van het lichaam horizontaal strekken
Elke slang kan op ieder moment gebruik maken van de faciliteiten voorzien in het vivarium.
De afmetingen van de lengte en de breedte van het vivarium mogen afwijken van de hieronder beschreven normen, op voorwaarde dat de totale oppervlakte ten minste gelijk is aan de oppervlakte van de hieronder beschreven vivaria.

a.1) Landbewonende soorten:
H: ten minste 1/3 van de totale lengte van het dier met een minimum van 20 cm
B: ten minste 2/3 van de totale lengte van het dier met een minimum van 20 cm
L: ten minste 2/3 van de totale lengte van het dier met een minimum van 30 cm
Wanneer meerdere dieren in een vivarium worden gehouden, is het vivarium ten minste 30 cm hoog. Voor elk bijkomend dier wordt het vivarium vergroot met:
B: ten minste 1/3 van de totale lengte van het grootste dier met een minimum van 30 cm
L: ten minste 1/3 van de totale lengte van het grootste dier met een minimum van 30 cm
In een vivarium worden ten hoogste vijf dieren gehouden.

a.2) Boombewonende soorten en semi-boombewonende soorten:
H: ten minste 2/3 van de totale lengte van het dier met een minimum van 40 cm
B: ten minste 1/2 van de totale lengte van het dier met een minimum van 20 cm
L: ten minste 2/3 van de totale lengte van het dier met een minimum van 30 cm
Wanneer meerdere dieren in een vivarium worden gehouden, is het vivarium ten minste 40 cm hoog. Voor elk bijkomend dier wordt het vivarium vergroot met:
B: ten minste 1/3 van de totale lengte van het grootste dier met een minimum van 30 cm
L: ten minste 1/3 van de totale lengte van het grootste dier met een minimum van 30 cm
In een vivarium worden ten hoogste vijf dieren gehouden.
Voor slangen met een totale lengte van meer dan twee meter zijn de volgende afmetingen van toepassing:
H: ten minste 1/2 van de totale lengte van het dier
B: ten minste 1/2 van de totale lengte van het dier
L: ten minste 3/4 van de totale lengte van het dier

b) Schildpadden
De afmetingen voor een individueel gehouden dier zijn:
Lengte: viermaal de lengte van het buikschild met een minimum van 60 cm
Breedte: tweemaal de lengte van het buikschild met een minimum van 30 cm
Voor elk bijkomend dier wordt het vivarium vergroot met:
Lengte: viermaal de lengte van het buikschild van het grootste dier
Breedte: eenmaal de lengte van het buikschild van het grootste dier
Alle schildpadden moeten op elk moment alle faciliteiten voorzien in het vivarium kunnen gebruiken.

b.1) Landbewonende en semi-aquatische soorten
In een vivarium worden ten hoogste 20 dieren gehouden.
Voor semi-aquatische soorten wordt een waterbad voorzien waarvan de grootte en de diepte zijn aangepast aan de soort. De landoppervlakte bedraagt ten minste 1/4 van de vereiste oppervlakte van het verblijf.

b.2) Aquatische soorten
Voor waterschildpadden bedraagt de wateroppervlakte ten minste 80 % en de landoppervlakte ten minste 10 % van de vereiste oppervlakte van het vivarium. De diepte van het waterdeel is ten minste gelijk aan twee keer de breedte van het borstschild van het grootste dier.

c) Hagedissen en krokodilachtigen
In een vivarium worden ten hoogste 5 dieren gehouden.
Elk dier moet op ieder moment gebruik kunnen maken van de faciliteiten die voorzien zijn in het vivarium
De afmetingen worden berekend op basis van het grootste specimen, staartlengte inbegrepen.

c.1) Landbewonende soorten:
H: ten minste 2/3 van de lengte van het dier met een minimum van 40 cm
B: ten minste éénmaal de lengte van het dier met een minimum van 40 cm
L: ten minste driemaal de lengte van het dier met een minimum van 50 cm
Per bijkomend dier wordt een oppervlakte toegevoegd, gelijk aan tien keer de lengte van het langste dier, uitgedrukt in cm2.

c.2) Boombewonende soorten en semi-boombewonende soorten:
H: ten minste tweemaal de lengte van het dier met een minimum van 80 cm
B: ten minste éénmaal de lengte van het dier met een minimum van 50 cm
L: ten minste driemaal de lengte van het dier met een minimum van 60 cm
Per bijkomend dier wordt een oppervlakte toegevoegd, gelijk aan tien keer de lengte van het langste dier, uitgedrukt in cm2.

d) Amfibieën
De afmetingen worden steeds berekend op basis van de totale lengte, indien van toepassing staartlengte inbegrepen, van het grootste specimen.

d.1) Landbewonende soorten
Dieren met een lengte van minder dan 5 cm:
 
H
B
L
minder dan 10 specimens
35
30
35
meer dan 10 specimens (maximum 30)
40
40
60
Dieren met een lengte van meer dan 5 cm:
In een vivarium worden ten hoogste 20 dieren gehouden.
H: ten minste 40 cm
B: ten minste vijfmaal de lengte van het dier met een minimum van 40 cm
L: ten minste tienmaal de lengte van het dier met een minimum van 60 cm

d.2) Boombewonende soorten
Dieren met een lengte van minder dan 5 cm:
 
H
B
L
minder dan 10 specimens
60
30
35
meer dan 10 specimens (maximum 30)
60
40
40
Dieren met een lengte van meer dan 5 cm:
In een vivarium worden ten hoogste 20 dieren gehouden.
H: ten minste 80 cm
B: ten minste vijfmaal de lengte van het dier met een minimum van 40 cm
L: ten minste tienmaal de lengte van het dier met een minimum van 60 cm

d.3) Aquatische soorten
Lengte (cm)
Watervolume tot 5 specimens (l)
Bijkomend watervolume (l/bijkomend dier)
≤ 10 cm
5
0,5
> 10 en < 20
10
1
≥ 20
20
2

Tabel 5 Minimumnormen voor aquaria

a) Zoetwatervissen
Er wordt ten minste 1,5 liter water per cm vis voorzien, met een minimum van:
40 liter voor vissen met een lengte van ten hoogste 5 cm
60 liter voor vissen met een lengte tussen 5 en 10 cm
100 liter voor vissen met een lengte van 10 cm of meer
Deze normen zijn niet van toepassing op de mannelijke Betta splendens en op de Cyprinodontidae, die onder de volgende voorwaarden gehouden kunnen worden:
Betta splendens: 2 liter water
Cyprinodontidae: 10 liter water met een minimale diepte van 15 cm
Het aantal vissen per aquarium wordt aangepast aan het watervolume en aan de filtratie- en beluchtingscapaciteit van het aquarium.

b) Zoutwatervissen
Er wordt ten minste 2 liter water per cm vis voorzien, met een minimum van:
180 liter voor vissen met een lengte van ten hoogste 15 cm
250 liter voor vissen met een lengte van meer dan 15 cm
Het aantal vissen per aquarium wordt aangepast aan het watervolume en aan de filtratie- en beluchtingscapaciteit van het aquarium.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 1 B.Vl.Reg. 24 mei 2019 (BS 10 september 2019), met ingang van 20 september 2019 en voor inrichtingen waarvoor een erkenning is verleend of waarvoor een volledige erkenningsaanvraag is ingediend voor de inwerkingtreding van dit besluit treedt dit besluit in werking op de 1 maart 2020 (art. 2).