Meer info
     

08/05/2019 Belgisch Scheepvaartwetboek
Belgisch Scheepvaartwetboek

Hoofdstuk 2 Vervoer

Afdeling 1 Goederenvervoer
Onderafdeling 1 Regels van Den Haag en Visby
Artikel 2.6.2.1 Begrippen
In deze onderafdeling wordt verstaan onder:
“vervoerder”: de eigenaar van het schip of de bevrachter, die partij is bij een zeevervoerovereenkomst met een afzender;
“zeevervoerovereenkomst”: een vervoerovereenkomst, waarvan blijkt uit een cognossement of enig soortgelijk stuk recht gevend op het vervoer van goederen over zee, met inbegrip van het cognossement of soortgelijk stuk uitgegeven krachtens een charterpartij van het ogenblik af dat dit de verhoudingen regelt tussen de vervoerder en de cognossementhouder, alsmede elke andere overeenkomst waarbij een partij, vervoerder genoemd, zich er tegenover een afzender en tegen vergoeding toe verbindt om goederen te vervoeren over zee;
“goederen”: zaken, voorwerpen, koopmanschap-pen en waren van welke aard ook, met uitzondering van levende dieren en van lading, die, bij de zeevervoerovereenkomst, opgegeven is als geplaatst op het dek en feitelijk aldus wordt vervoerd;
“schip”: elk vaartuig gebruikt voor het vervoer van de goederen over zee;
“vervoer van goederen”: de tijd verlopen van de inlading van de goederen aan boord van het schip tot de lossing ervan uit het schip;
“Verdragsluitende Staat”: een Staat die gebonden is door de Regels van Den Haag en Visby.

Artikel 2.6.2.2 Internationale toepassing

§ 1

Deze onderafdeling is van toepassing:
op elk cognossement dat betrekking heeft op vervoer van goederen tussen havens in twee verschillende Staten, indien:
a)
het cognossement is uitgegeven in een Verdragsluitende Staat; of
b)
het vervoer plaatsvindt vanuit een haven in een Verdragsluitende Staat; of
c)
het cognossement bepaalt dat de overeenkomst wordt beheerst door de Regels van Den Haag en Visby of door enige wet die de Regels toepasselijk verklaar of uitvoering geeft, ongeacht de nationaliteit van het schip, de vervoerder, de afzender, de bestemmeling of enige andere betrokken persoon.
op elk vervoer naar België.

§ 2

[...]
Wetshistoriek
§ 2 opgeheven bij art. 81 Wet 16 juni 2021 (BS 6 september 2021 (ed. 2)).

Artikel 2.6.2.3 Materiële toepassing

§ 1

Onder voorbehoud van artikel 2.6.2.9 is deze onderafdeling van toepassing op alle zeevervoerovereenkomsten.
In het bijzonder is de vervoerder in alle zeevervoerovereenkomsten, met betrekking tot de lading, de behandeling, de stuwing, het vervoer, de bewaking, de verzorging en de lossing van die goederen, belast met de aansprakelijkheden en verplichtingen hieronder vermeld, gelijk hij geniet van de daar bepaalde rechten en ontheffingen.

§ 2

Ingeval deze onderafdeling van toepassing is krachtens artikel 2.6.2.2, § 1, 2°, geldt zij, in afwijking van de begripsomschrijving in artikel 2.6.2.1, 3°, doch behoudens afwijkend beding, mede voor het vervoer van levende dieren.

Artikel 2.6.2.4 Andere regelgeving

§ 1

De Regels van Den Haag en Visby zijn niet rechtstreeks van toepassing.

§ 2

De bepalingen van deze afdeling houden geen enkele wijziging in van de rechten en de verplichtingen van de vervoerder die voortvloeien uit enige wet betreffende de beperking van de aansprakelijkheid van eigenaars van zeeschepen die van toepassing is bij de inwerkingtreding van dit Wetboek.

§ 3

Deze afdeling laat de bepalingen onverlet van internationale verdragen of nationale wetten die de aansprakelijkheid wegens kernschade regelen.

Artikel 2.6.2.5 Rechten en plichten

§ 1

De vervoerder is gehouden voor en bij de aanvang van de reis redelijke zorg aan te wenden voor:
het zeewaardig maken van het schip;
het voldoende bemannen, uitrusten en bevoorraden van het schip;
het geschikt maken en in goede staat brengen van de ruimen, vries- en koelkamers en alle andere delen van het schip, waarin goederen worden vervoerd, om deze daarin te bergen, te vervoeren en goed te houden.

§ 2

Onder voorbehoud van artikel 2.6.2.6 moet de vervoerder overgaan tot passende en zorgvuldige lading, behandeling, stuwing, vervoer, bewaking, verzorging en lossing van de vervoerde goederen.

§ 3

Na de goederen ontvangen en aangenomen te hebben moet de vervoerder, de kapitein of de agent van de vervoerder op verlangen van de afzender aan deze een cognossement afgeven, dat onder meer vermeldt:
de belangrijkste voor het onderkennen van de goederen nodige merken, zoals deze vóór het begin van het laden door de afzender schriftelijk zijn opgegeven, mits deze merken op de niet verpakte goederen of op de kisten of verpakkingen, die de goederen inhouden, door stempeling of op enige andere wijze duidelijk aangebracht zijn op zodanige wijze, dat zij in normale omstandigheden tot het einde van de reis leesbaar zullen blijven;
hetzij aantal colli's of het aantal stukgoederen, hetzij de hoeveelheid of het gewicht, naargelang van de omstandigheden, zoals zulks door de afzender schriftelijk is opgegeve”;
de uiterlijke staat en de uiterlijke gesteldheid van de goederen.
Geen vervoerder, kapitein of agent van de vervoerder is evenwel verplicht in het cognossement af te geven inhoudende merken, een getal, een hoeveelheid of een gewicht te verklaren of te vermelden, wanneer hij redelijke gronden heeft te vermoeden, dat zij niet nauwkeurig de in werkelijkheid door hem ontvangen goederen weergeven of tot het nagaan waarvan hij geen redelijke gelegenheid heeft gehad.

§ 4

Een dergelijk cognossement geldt als vermoeden, behoudens tegenbewijs, van de ontvangst door de vervoerder van de goederen zoals zij beschreven zijn overeenkomstig paragraaf 3, 1°, 2° en 3°.
Tegenbewijs is echter niet toegelaten wanneer het cognossement is overgedragen aan een derde houder te goeder trouw

§ 5

De afzender wordt geacht op het ogenblik van het laden tegenover de vervoerder in te staan voor de juistheid van de door hem opgegeven merken, getal, hoeveelheid en gewicht, en de afzender zal de vervoerder schadeloos stellen voor alle verliezen, schade en kosten, ontstaan ten gevolge van onjuistheden in de opgave van deze bijzonderheden. Het recht van de vervoerder op dergelijke schadeloosstelling beperkt op geen enkele wijze zijn aansprakelijkheid en zijn verbintenissen, zoals zij uit de zeevervoerovereenkomst ten opzichte van elke andere persoon dan de afzender voortvloeien.

§ 6

Tenzij aan de vervoerder of zijn agent in de loshaven, voor of op het ogenblik van het weghalen van de goederen en van hun overdracht aan de krachtens de zeevervoerovereenkomst op de aflevering recht hebbende persoon schriftelijk kennis is gegeven van de verliezen of de schade en van de algemene aard van deze verliezen of schade, geldt bedoelde weghaling, tot bewijs van het tegendeel, als vermoeden, dat de goederen door de vervoerder werden afgeleverd, zoals zij in het cognossement zijn beschreven.
Zijn de verliezen of is de schade niet uiterlijk zichtbaar, dan moet de kennisgeving binnen drie dagen na de aflevering geschieden.
Schriftelijk voorbehoud is overbodig als de staat van het goed tegensprekelijk werd vastgesteld op het ogenblik van de inontvangstneming.
Onder voorbehoud van artikel 2.6.2.33, § 1, zijn de vervoerder en het schip in elk geval van elke aansprakelijkheid uit welke hoofde dan ook in verband met de goederen ontheven, tenzij een rechtsvordering wordt ingesteld binnen een jaar nadat zij zijn afgeleverd of behoorden te zijn afgeleverd. Deze termijn kan echter worden verlengd bij overeenkomst tussen partijen, gesloten nadat de gebeurtenis die de vordering heeft doen ontstaan heeft plaatsgevonden.
Indien er zekerheid of vermoeden bestaat, dat er verlies of beschadiging heeft plaats gehad, moeten de vervoerder en de ontvanger elkaar over en weer in redelijkheid alle middelen verschaffen om het onderzoek van de goederen en het natellen van de colli te vergemakkelijken.

§ 7

Wanneer de goederen zijn geladen, wordt door de vervoerder, kapitein of agent van de vervoerder aan de afzender op zijn verlangen een cognossement afgegeven met de vermelding “geladen”, mits de afzender, indien hij vooraf enig op die goederen rechtgevend stuk heeft ontvangen, dit tegen afgifte van het “geladen” cognossement teruggeeft. De vervoerder, de kapitein of de agent heeft eveneens het recht in de haven van laden op het oorspronkelijk afgegeven stuk de naam van het schip of van de schepen, waarin de goederen werden geladen en de datum of de data van het laden aan te tekenen, in welk geval het aldus aangevulde stuk, mits inhoudende de in artikel 6 paragraaf 3 vermelde bijzonderheden, als een “geladen” cognossement in de zin van dit artikel wordt beschouwd.

§ 8

Ieder beding, overeenkomst of afspraak in een zeevervoerovereenkomst, waardoor de vervoerder of het schip wordt ontheven van aansprakelijkheid voor verlies of beschadiging van of met betrekking tot goederen, voortvloeiende uit nalatigheid, fout of tekortkoming in het voldoen aan de verplichtingen, in dit artikel bepaald, of waardoor deze aansprakelijkheid mocht worden verminderd op andere wijze dan in deze onderafdeling is voorzien, is nietig, van onwaarde en zonder gevolg. Een beding, krachtens welk de uitkering op grond van een gesloten verzekering wordt overgedragen aan de vervoerder, of elk ander beding van vergelijkbare strekking, wordt geacht een beding te zijn dat de vervoerder van aansprakelijkheid ontheft.

Artikel 2.6.2.6 Ontheffingen en beperking van aansprakelijkheid

§ 1

Noch de vervoerder noch het exploitant van het schip is aansprakelijk voor verliezen of schade, ontstaan ten gevolge van of voortvloeiend uit onzeewaardigheid, tenzij deze te wijten is aan gebrek aan redelijke zorg aan de zijde van de vervoerder om het schip zeewaardig te maken of om het behoorlijk te bemannen, uit te rusten of te bevoorraden, of om de ruimen, koel- en vrieskamers en alle andere delen van het schip, waarin goederen vervoerd worden, geschikt te maken en in goede staat te brengen, opdat zij kunnen dienen tot het ontvangen, het vervoeren en het bewaren van de goederen, alles overeenkomstig het bepaalde bij artikel 2.6.2.5, § 1. Telkens verlies of schade het gevolg is van onzeewaardigheid, rust de bewijslast ten aanzien van de uitoefening van de redelijke zorg op de vervoerder of op elke andere persoon, die mocht beweren krachtens dit artikel van aansprakelijkheid te zijn ontheven.

§ 2

Noch de vervoerder noch de exploitant van het schip is aansprakelijk wegens verlies of schade, voortvloeiend uit of ontstaan ten gevolge van:
een handeling, nalatigheid of tekortkoming van de kapitein, een bemanningslid, de loods of een aangestelde van de vervoerder, gepleegd bij de navigatie of het beheer van het schip;
brand, tenzij veroorzaakt door opzet of fout van de vervoerder;
risico's, gevaren, onheilen en ongevallen van de zee of van andere bevaarbare wateren;
onvermijdelijke natuurlijke toevallen;
oorlogshandelingen;
de daad van publieke vijanden;
aanhouding of dwangmaatregelen van het staatsgezag, overheden of het volk, of een gerechtelijk beslag;
quarantainebeperkingen;
een handeling of een nalatigheid van de afzender of eigenaar van de goederen, zijn agent of vertegenwoordiger;
10°
werkstakingen of stilstand of belemmering van de arbeid, ten gevolge van welke oorzaak ook, hetzij gedeeltelijk, hetzij geheel;
11°
oproer of burgerlijke ongeregeldheden;
12°
redding of poging tot redding van mensenlevens of goederen op zee;
13°
verlies aan volume of gewicht of elk ander verlies of beschadiging, veroorzaakt door een verborgen gebrek, de bijzondere aard of een eigen gebrek van de goederen;
14°
onvoldoende verpakking;
15°
onvoldoende of gebrekkige merken;
16°
verborgen gebreken, indien zij ondanks behoorlijke zorg niet te ontdekken waren;
17°
een andere oorzaak, niet bestaand uit opzet of fout van de vervoerder, noch uit opzet of fout van de agenten of aangestelden van de vervoerder; doch de bewijslast rust op degene, die zich op deze ontheffing beroept, en het staat aan hem aan te tonen, dat noch de fout van de vervoerder zelf, noch zijn opzet, noch de fout of het opzet van de agenten of de aangestelden van de vervoerder tot het verlies of de schade heeft bijgedragen.

§ 3

De afzender is niet aansprakelijk voor door de vervoerder of het schip geleden verliezen of schaden, ontstaan door of voortvloeiend uit enigerlei oorzaak zonder dat er sprake is van handeling, schuld of nalatigheid van de afzender, zijn agenten of zijn aangestelden.

§ 4

Generlei afwijking van de koers tot redding of poging tot redding van mensenlevens of goederen op zee en generlei redelijke afwijking van de koers wordt beschouwd als een inbreuk op deze onderafdeling of op de zeevervoerovereenkomst, en de vervoerder is niet aansprakelijk voor enig verlies of enige beschadiging, daardoor ontstaan.

§ 5

Tenzij de aard en de waarde van de goederen zijn opgegeven door de afzender vóór hun inlading en deze opgave in het cognossement is opgenomen, is noch de vervoerder noch het schip in enig geval aansprakelijk voor enig verlies van of enige schade aan de goederen of met betrekking tot deze voor een bedrag hoger dan 666,67 rekeneenheden per colli of eenheid, dan wel 2 rekeneenheden per kilogram brutogewicht van de verloren gegane of beschadigde goederen, waarbij het hoogste van deze bedragen zal gelden.

§ 6

Het totale verschuldigde bedrag wordt berekend met inachtneming van de waarde van zodanige goederen ter plaatse en ten dage waarop de goederen volgens de overeenkomst zijn gelost of zouden moeten zijn gelost.
De waarde van de goederen wordt berekend naar de koers op de goederenbeurs of, wanneer er geen dergelijke koers is, naar de gangbare marktwaarde of, wanneer ook deze ontbreekt, naar de gebruikelijke waarde van goederen van dezelfde aard en hoedanigheid.

§ 7

Wanneer een laadkist, een laadbord of een vergelijkbaar tuig wordt gebruikt om goederen samen te brengen, wordt iedere collo of eenheid die zich volgens vermelding in het cognossement in dat tuig bevindt, beschouwd als een collo of eenheid als bedoeld in dit lid. Behalve in het geval hiervoor omschreven, wordt dit tuig als collo of eenheid beschouwd.

§ 8

De in dit artikel genoemde rekeneenheid is het bijzonder trekkingsrecht zoals omschreven door het Internationaal Monetair Fonds. De onder paragraaf 5 genoemde bedragen worden omgerekend in euro volgens de waarde van de euro op de dag waarop de goederen werden afgeleverd of behoorden te worden afgeleverd.

§ 9

Noch de vervoerder, noch het schip kan de in de paragrafen 5 tot 12 bepaalde aansprakelijkheidsbeperking inroepen, wanneer bewezen is dat de schade is ontstaan uit een handeling of nalaten van de vervoerder, geschied hetzij met het opzet schade te veroorzaken, hetzij roekeloos en met het bewustzijn dat er waarschijnlijk schade uit zou voortvloeien.

§ 10

De in paragraaf 5 bedoelde opgave schept, indien zij in het cognossement is opgenomen, een vermoeden behoudens tegenbewijs, maar bindt niet de vervoerder, die haar kan betwisten.

§ 11

Bij overeenkomst tussen de vervoerder, de kapitein of de agent van de vervoerder enerzijds en de afzender anderzijds, mogen andere maximumbedragen dan die, genoemd onder paragraaf 5 worden bepaald, mits dit overeengekomen maximumbedrag niet lager zij dan het daar genoemde overeenkomstige maximumbedrag.

§ 12

Noch de vervoerder noch het schip is in enig geval aansprakelijk voor verlies van of schade aan of met betrekking tot de goederen, indien de aard of de waarde ervan door de afzender opzettelijk verkeerdelijk in het cognossement is opgegeven.

§ 13

Goederen van ontvlambare, ontplofbare of gevaarlijke aard, waarvan de vervoerder, de kapitein of de agent van de vervoerder geen toestemming zou hebben gegeven tot het laden, wanneer hij de aard of de gesteldheid daarvan gekend had, mogen te allen tijde en op iedere plaats door de vervoerder worden gelost, vernietigd of onschadelijk gemaakt zonder schadevergoeding, en de afzender van deze goederen is aansprakelijk voor alle schade en onkosten, rechtstreeks of onrechtstreeks ontstaan ten gevolge van het laden ervan. Indien een van deze goederen, ingeladen met voorkennis en toestemming van de vervoerder, een gevaar wordt voor het schip of de lading, mag het eveneens door de vervoerder worden gelost, vernietigd of onschadelijk gemaakt zonder enige aansprakelijkheid van de vervoerder, tenzij voor averij-grosse, indien daartoe gronden bestaan.

Artikel 2.6.2.7 Aansprakelijkheidsgronden en aangestelden

§ 1

De ontheffingen en beperkingen van aansprakelijkheid bepaald in deze onderafdeling zijn van toepassing op iedere vordering tegen de vervoerder strekkende tot vergoeding van verlies van of schade aan goederen die het voorwerp van een zeevervoerovereenkomst uitmaken, ongeacht of de vordering wordt gegrond op de aansprakelijkheid uit overeenkomst dan wel op aansprakelijkheid buiten overeenkomst.

§ 2

Wordt een zodanige vordering ingesteld tegen een aangestelde van de vervoerder, dan kan deze aangestelde zich beroepen op de ontheffingen en beperkingen van aansprakelijkheid waarop de vervoerder zich op grond van deze onderafdeling kan beroepen.

§ 3

Het totaal van de bedragen, verhaalbaar op de vervoerder en zijn aangestelden, mag in dit geval de in deze onderafdeling bepaalde grens niet overtreffen.

§ 4

De aangestelde kan zich evenwel niet beroepen op de bepalingen van dit artikel, wanneer bewezen is dat de schade is ontstaan uit een handeling of nalaten van deze aangestelde, gepleegd hetzij met het opzet schade te veroorzaken, hetzij roekeloos en met het bewustzijn dat er waarschijnlijk schade uit zou voortvloeien.

Artikel 2.6.2.8 Afwijkende bedingen en charterpartijen

§ 1

Een vervoerder is vrij zijn rechten en ontheffingen geheel of gedeeltelijk op te geven of zijn aansprakelijkheden en verbintenissen te vermeerderen, zoals deze en gene in deze onderafdeling zijn bepaald, mits deze afstand of deze vermeerdering wordt vermeld in het de afzender afgegeven cognossement.

§ 2

Geen bepaling van deze onderafdeling is van toepassing op charterpartijen; wanneer cognossementen of soortgelijke stukken worden afgegeven voor een bevracht schip, zijn deze evenwel aan de voorschriften van deze onderafdeling onderworpen.

§ 3

Geen bepaling van deze onderafdeling mag worden beschouwd als een beletsel voor de opneming in een cognossement van enig geoorloofd beding omtrent averij-grosse.

Artikel 2.6.2.9 Bijzondere verladingen
Ongeacht de bepalingen der voorgaande artikelen zijn een vervoerder, kapitein of agent van de vervoerder en een afzender vrij, omtrent bepaalde goederen, welke ook, een overeenkomst aan te gaan met zodanige bedingen als hen goed zullen dunken aangaande:
de aansprakelijkheid en de verplichtingen van de vervoerder betreffende deze goederen;
de rechten en ontheffingen van de vervoerder ten aanzien van deze goederen;
zijn verplichtingen in verband met de zeewaardigheid van het schip, voor zover dit beding niet strijdig is met de openbare orde;
de zorg en achtzaamheid van zijn aangestelden of agenten wat betreft de inlading, de behandeling, de stuwing, het vervoer, de bewaking, de verzorging en de lossing van de over zee vervoerde goederen;
mits in dit geval geen cognossement is of wordt uitgegeven en de bepalingen van de gemaakte afspraak opgenomen zijn in een ontvangstbewijs, dat een niet verhandelbaar document is en daarvan melding maakt.
Elke zo gesloten overeenkomst heeft volledig rechtsgevolg.
Dit artikel is echter niet van toepassing op gewone handelsverschepingen, uitgevoerd binnen gewone handelsverrichtingen, maar slechts op andere verladingen, waarbij de aard en de gesteldheid van de te vervoeren goederen en de omstandigheden, de bedingen en de voorwaarden, waaronder het vervoer plaats moet vinden van aard zijn een bijzondere overeenkomst te rechtvaardigen.

Artikel 2.6.2.10 Tijd voor inlading en na lossing
Geen bepaling van deze afdeling verbiedt een vervoerder of een afzender in een overeenkomst bedingen, voorwaarden, voorbehouden of ontheffingen betreffende de verplichtingen en aansprakelijkheden van de vervoerder of het schip op te nemen betreffende verlies of schade aan de goederen overkomen, of in verband met de bewaking, verzorging en behandeling ervan, vóór de inlading in of volgend op de lossing uit het schip, waarmee de goederen over zee worden vervoerd.
Onderafdeling 2 Bijzondere bepalingen
Wetshistoriek
Opschrift gewijzigd bij art. 82 Wet 16 juni 2021 (BS 6 september 2021 (ed. 2)).
Artikel 2.6.2.11 Begrippen
In deze onderafdeling wordt verstaan onder:
“zeevervoerovereenkomst”: elke overeenkomst waarbij een partij, vervoerder genoemd, zich er tegenover een afzender en tegen vergoeding toe verbindt om goederen te vervoeren over zee;
“bestemmeling”: degene die overeenkomstig artikel 2.6.2.25 recht heeft op aflevering;
“vertraging”: de overschrijding van de termijn overeengekomen voor aflevering van de goederen op de plaats van bestemming.

Artikel 2.6.2.12 Rechtsmacht
Onverminderd andere bevoegdheidsgronden zijn de Belgische rechters bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen betreffende zeevervoerovereenkomsten voor vervoer naar of uit België.

Artikel 2.6.2.13 Internationale toepassing
Deze onderafdeling is van toepassing op elk vervoer naar of uit een haven van België.
[...]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 83 Wet 16 juni 2021 (BS 6 september 2021 (ed. 2)).

Artikel 2.6.2.14 Materiële toepassing
Deze onderafdeling is van toepassing op zeevervoerovereenkomsten.
Zij is eveneens van toepassing op het vervoer van levende dieren.

Artikel 2.6.2.15
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 84 Wet 16 juni 2021 (BS 6 september 2021 (ed. 2)).

Artikel 2.6.2.16 Andere regelgeving
Titel VIII van boek III van het Burgerlijk Wetboek en titel 4 van boek X van het Wetboek van economisch recht zijn niet op zeevervoerovereenkomsten van toepassing.

Artikel 2.6.2.17 Afwijkende bedingen

§ 1

Bedingen die van deze onderafdeling afwijken zijn nietig.

§ 2

In afwijking van § 1, kan worden afgeweken van:
artikel 2.6.2.14, tweede lid, met dien verstande dat geen afbreuk mag worden gedaan aan artikel 2.6.2.20;
artikel 2.6.2.18, § 1, eerste lid;
artikel 2.6.2.22, § 2, en 3.

Artikel 2.6.2.18 Aanlevering van de goederen

§ 1

De afzender moet de goederen klaar voor vervoer aanleveren.
De goederen moeten zich in een zodanige staat bevinden dat zij het voorgenomen vervoer, met inbegrip van belading, behandeling, stuwing, sjorring en lossing, kunnen doorstaan en geen letsel of schade veroorzaken aan personen respectievelijk goederen.

§ 2

Ingeval een laadkist of een voertuig geladen wordt door de afzender, dient deze de inhoud van de laadkist of van het voertuig behoorlijk en zorgvuldig te stuwen en te sjorren, zodat deze geen letsel of schade veroorzaakt.

Artikel 2.6.2.19 Deklading

§ 1

Goederen mogen uitsluitend aan dek worden vervoerd:
ingeval deze vervoerwijze wettelijk verplicht is;
ingeval de goederen worden vervoerd in of op laadkisten of voertuigen die geschikt zijn om aan dek te worden vervoerd, en het dek bijzonder is uitgerust om dergelijke laadkisten of voertuigen te vervoeren; of
ingeval het vervoer aan dek in overeenstemming is met de vervoerovereenkomst of met de gebruiken in de desbetreffende handel.

§ 2

Ingeval in het vervoersdocument wordt vermeld dat de goederen aan dek worden vervoerd en de goederen daadwerkelijk aan dek worden vervoerd, kan de vervoerder zijn aansprakelijkheid voor schade die het gevolg is van zijn handelen of nalaten, begaan hetzij met het opzet de schade te veroorzaken, hetzij roekeloos en met het bewustzijn dat er waarschijnlijk schade uit zou voortvloeien, niet uitsluiten, noch beperken.

Artikel 2.6.2.20 Levende dieren
Ingeval wordt bedongen dat onderafdeling 1 van deze afdeling niet van toepassing is op het vervoer van levende dieren, kan de aansprakelijkheid van de vervoerder voor schade die het gevolg is van zijn handelen of nalaten, begaan hetzij met het opzet de schade te veroorzaken, hetzij roekeloos en met het bewustzijn dat er waarschijnlijk schade uit zou voortvloeien, niet worden uitgesloten, noch beperkt.

Artikel 2.6.2.21 Verhandelbaarheid van het vervoersdocument
Tenzij het vervoersdocument een andersluidende vermelding bevat, is het verhandelbaar.

Artikel 2.6.2.22 Vracht

§ 1

De afzender moet de overeengekomen vracht betalen.

§ 2

Wanneer de afzender minder goederen ten vervoer aanbiedt dan overeengekomen, is hij niettemin verplicht de volle vracht te betalen voor de gehele overeengekomen lading, behoudens in geval van overmacht.

§ 3

Wanneer de afzender de overeengekomen goederen niet ter vervoer aanbiedt, is hij verplicht als forfaitaire schadevergoeding de helft van de overeengekomen vracht te betalen.

Artikel 2.6.2.23
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 84 Wet 16 juni 2021 (BS 6 september 2021 (ed. 2)).

Artikel 2.6.2.24 Rechtspositie van de bestemmeling
De rechten en plichten van de bestemmeling, die niet terzelfdertijd de afzender is, worden beheerst door de bepalingen van deze afdeling en door deze van het vervoersdocument. Indien geen vervoersdocument werd uitgegeven, gelden te dien aanzien de bepalingen vervat in de vervoerovereenkomst, voor zover deze aan de bestemmeling wordt meegedeeld vóór hij om de aflevering van de goederen heeft gevraagd.
De instemming van de bestemmeling, die niet terzelfdertijd de afzender is, met een rechtsmacht-, rechtskeuze- of arbitragebeding wordt niet bewezen door het loutere feit dat de bestemmeling het vervoersdocument zonder voorbehoud heeft aangenomen of de aflevering van de goederen heeft gevraagd en bekomen.

Artikel 2.6.2.25 Recht op aflevering

§ 1

Ingeval een verhandelbaar vervoersdocument is uitgegeven, heeft uitsluitend de houder, die er minstens één origineel van aanbiedt, recht op aflevering van de goederen. Indien meer dan één origineel werd uitgegeven, [hebben de overige originelen geen verdere geldigheid meer na de levering].

§ 2

Ingeval een niet-verhandelbaar vervoersdocument werd uitgegeven, heeft uitsluitend de erin vermelde rechthebbende recht op aflevering van de goederen, tenzij dit recht werd overgedragen overeenkomstig het gemeen recht [...]. Tenzij het vervoersdocument een andersluidende vermelding bevat, moet het niet in origineel worden aangeboden.

§ 3

Ingeval geen vervoersdocument werd uitgegeven, wordt degene die recht heeft op aflevering aangeduid in of door middel van de [vervoersovereenkomst].

§ 4

Indien meer dan één persoon om aflevering van de goederen verzoekt, kan de vervoerder een sekwester laten aanstellen, die de goederen onder zich houdt tot is bepaald aan wie de goederen moeten worden afgeleverd. De vervoerder richt daartoe een verzoekschrift aan de voorzitter van de ondernemingsrechtbank. De kosten van de sekwester komen ten laste van de door de voorzitter aangeduide ladingbelanghebbende of ladingbelanghebbenden.
Wetshistoriek
§ 1 gewijzigd bij art. 85, 1° Wet 16 juni 2021 (BS 6 september 2021 (ed. 2)).
§ 2 gewijzigd bij art. 85, 2° Wet 16 juni 2021 (BS 6 september 2021 (ed. 2)).
§ 3 gewijzigd bij art. 9 Wet 29 juni 2022 (BS 19 juli 2022), met ingang van 1 augustus 2022 (art. 23).
Voorgeschiedenis
§ 3 gewijzigd bij art. 85, 3° Wet 16 juni 2021 (BS 6 september 2021 (ed. 2)).

Artikel 2.6.2.26 Betaling van vracht en andere kosten

§ 1

Ingeval de vervoerovereenkomst of het vervoersdocument vermeldt dat de vracht betaald werd, kan de vervoerder tegenover de bestemmeling, die niet de afzender is, met betrekking tot de vracht op geen enkele wijze rechten laten gelden.

§ 2

Zodra de bestemmeling om aflevering van de goederen heeft verzocht, is hij gehouden tot betaling van de kosten die met betrekking tot de goederen in de bestemmingshaven zijn ontstaan.

Artikel 2.6.2.27 Retentierecht
De vervoerder heeft een retentierecht op de lading die zich onder zijn hoede bevindt en waarop de schuldvordering betrekking heeft.
Het retentierecht is tegenstelbaar aan de eigenaar van de goederen waarop dat recht betrekking heeft.
De vervoerder mag de lading echter niet aan boord houden. Hij kan tijdens het lossen vorderen dat de goederen door een derde zullen worden bewaard, tot zijn schuldvordering voldaan is.
De vervoerder kan geen retentierecht meer uitoefenen wanneer een voldoende zekerheid is gesteld.

Artikel 2.6.2.28 Ladingvoorrecht
De vordering van de vervoerder tot betaling van bedragen die hem door de bestemmeling zijn verschuldigd in rechtstreeks verband met de vervoerde goederen is op deze goederen bevoorrecht. Het voorrecht kan worden uitgeoefend gedurende vijftien dagen na de aflevering, voor zover de goederen niet werden overhandigd aan een derde. Het heeft dezelfde rang als het voorrecht omschreven in artikel 20, 7° van de Hypotheekwet.

Artikel 2.6.2.29 Sekwester over de lading
Indien de vervoerder niet onmiddellijk tot aflevering van de goederen kan overgaan, kan hij de aanstelling van een sekwester vorderen. De vervoerder richt daartoe een verzoekschrift aan de voorzitter van de ondernemingsrechtbank. De kosten van de sekwester zijn ten laste van de vervoerder, onverminderd zijn recht om ze terug te vorderen van een andere partij.

Artikel 2.6.2.30 Vertraging

§ 1

De vervoerder is aansprakelijk voor vertraging. [...]

§ 2

De vordering tot schadevergoeding wegens vertraging vervalt als aan de vervoerder geen schriftelijk voorbehoud is gericht binnen eenentwintig kalenderdagen na de aflevering van de goederen.

§ 3

De aansprakelijkheid van de vervoerder voor schade veroorzaakt door vertraging, met uitzondering van schade aan of verlies van de goederen, is beperkt tot tweeëneenhalf maal de vracht verschuldigd voor de met vertraging afgeleverde goederen.
Ingeval de vertraging zowel verlies van of schade aan de goederen als andere schade heeft veroorzaakt, mag de totale schadevergoeding deze voor totaal verlies van de goederen, berekend overeenkomstig [artikel 2.6.2.6, § 5], niet overtreffen.
De vervoerder kan zijn aansprakelijkheid niet beperken ingeval wordt bewezen dat het verlies of de schade het gevolg is van een handelen of een nalaten van de vervoerder, begaan hetzij met het opzet de schade te veroorzaken, hetzij roekeloos en met het bewustzijn dat er waarschijnlijk schade uit zou voortvloeien.
Wetshistoriek
§ 1 gewijzigd bij art. 10 Wet 29 juni 2022 (BS 19 juli 2022), met ingang van 1 augustus 2022 (art. 23).
§ 3 gewijzigd bij art. 86, 2° Wet 16 juni 2021 (BS 6 september 2021 (ed. 2)).
Voorgeschiedenis
§ 1 gewijzigd bij art. 86, 1° Wet 16 juni 2021 (BS 6 september 2021 (ed. 2)).

Artikel 2.6.2.31 Niet afgehaalde goederen

§ 1

Ingeval de bestemmeling de goederen niet afhaalt kan de vervoerder machtiging vragen om de goederen te verkopen.

§ 2

De vervoerder dient hiertoe vooraf de afzender, de bestemmeling en in voorkomend geval de partij aan wie hij volgens de vervoerovereenkomst een aankomstbericht moet zenden, bij aangetekende zending in gebreke te stellen om de goederen binnen een termijn van één maand af te halen. Deze ingebrekestelling dient uitdrukkelijk te vermelden dat, indien hieraan geen gevolg wordt gegeven, zal worden overgegaan tot verkoop van de goederen overeenkomstig dit artikel.
Ingeval de identiteit of de woonplaats van één of meer van voornoemde personen ondanks redelijke inspanningen niet kan worden achterhaald, of indien deze ingebrekestelling gelet op de omstandigheden van het geval nutteloos zou zijn, kan deze ingebrekestelling achterwege worden gelaten.
De ingebrekestelling kan ten vroegste worden verstuurd twee maanden na de lossing van de goederen uit het schip, tenzij bijzondere omstandigheden een kortere termijn rechtvaardigen.

§ 3

Ingeval de in paragraaf 2 bedoelde ingebrekestelling zonder gevolg blijft, richt de vervoerder een verzoekschrift aan de voorzitter van de ondernemingsrechtbank. Onverminderd artikel 1026 van het Gerechtelijk Wetboek, vermeldt het verzoekschrift:
de feiten;
een omschrijving van de goederen;
desgevallend de bedragen die aan de vervrachter verschuldigd blijven;
ingeval de in paragraaf 2 bedoelde ingebrekestelling achterwege werd gelaten, de redenen waarom dit gebeurd is;
ingeval de in paragraaf 2 bedoelde wachttermijn niet werd toegepast, de redenen die een kortere termijn rechtvaardigen;
de wijze waarop wordt voorgesteld tot verkoop over te gaan.

§ 4

Op het verzoekschrift wordt eerst beslist drie dagen nadat het bij gerechtsbrief ter kennis is gebracht van de partijen aan wie de ingebrekestelling bedoeld in paragraaf 2 werd gericht, met verzoek om binnen die termijn hun opmerkingen aan de voorzitter te doen toekomen.

§ 5

Indien de voorzitter het verzoek gegrond verklaart, bepaalt hij het bedrag van de schuldvordering van de vervoerder en de wijze waarop tot verkoop zal worden overgegaan. Indien redelijkerwijze kan worden aangenomen dat de opbrengst van de verkoop lager zal liggen dan het bedrag van de schuldvordering van de vervoerder, kan de voorzitter, op verzoek van de vervoerder, bepalen dat de goederen in eigendom aan de vervoerder zullen overgaan en dat diens schuldvordering daardoor, ten belope van de door de voorzitter bepaalde waarde van de goederen, vervalt.

§ 6

De beschikking wordt bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de partijen aan wie de ingebrekestelling bedoeld in paragraaf 2 werd gericht.
Onder voorbehoud van paragraaf 7 is de beschikking tot verkoop uitvoerbaar na het verstrijken van een termijn van tien dagen vanaf de kennisgeving. Derdenverzet tegen deze beschikking dient op straffe van verval te worden ingesteld binnen een termijn van tien dagen vanaf de kennisgeving.

§ 7

Indien één of meer van de in paragraaf 2 bedoelde ingebrekestellingen achterwege werd gelaten, dient de beschikking te worden bekendgemaakt:
in het Belgisch Staatsblad;
op de website van het Belgisch Scheepsregister;
op de desgevallend bijkomend door de Koning voorgeschreven elektronische wijze.
De beschikking tot verkoop is in dit geval slechts uitvoerbaar na het verstrijken van een termijn van één maand vanaf de laatste publicatie. Derdenverzet tegen deze beschikking dient op straffe van verval te worden ingesteld binnen een termijn van één maand vanaf deze publicatie.

§ 8

Indien de verkoop meer opbrengt dan het bedrag van de schuldvordering van de vervoerder, wordt het saldo in de Deposito- en Consignatiekas gestort. Het aldus in bewaring gegeven bedrag vervalt, in hoofdsom en interesten, van rechtswege aan de Schatkist vijf jaar na de bewaargeving, tenzij dat bedrag binnen die termijn door een rechthebbende, zijn vertegenwoordigers, zijn rechtsopvolgers of zijn schuldeisers is opgevorderd.

§ 9

Indien de verkoop onvoldoende opbrengt om de schuldvordering van de vervoerder te dekken, behoudt deze voor het saldo alle rechten waarover hij krachtens de overeenkomst of de wet beschikt.

§ 10

De vervoerder die overeenkomstig de bepalingen van dit artikel is overgegaan tot verkoop van de goederen is bevrijd ten opzichte van de rechthebbenden op de lading, die enkel nog rechten kunnen laten gelden op het saldo van de verkoopopbrengst.

[§ 11

De termijnen in dit artikel kunnen verkort worden door de voorzitter van de ondernemingsrechtbank indien het bederfbare goederen betreft.
]
Wetshistoriek
§ 11 ingevoegd bij art. 87 Wet 16 juni 2021 (BS 6 september 2021 (ed. 2)).

Artikel 2.6.2.32 Vorderingsrecht
De rechtsvordering tot vergoeding van verlies of beschadiging van de vervoerde goederen of van vertraging kan uitsluitend worden ingesteld door de afzender en [de houder van het vervoersdocument bedoeld in artikel 2.6.2.25].
[de houder van het vervoersdocument bedoeld in artikel 2.6.2.25] moet niet bewijzen dat hij de schade heeft geleden.
De afzender moet wel bewijzen dat hij de schade heeft geleden, tenzij [de houder van het vervoersdocument bedoeld in artikel 2.6.2.25] geen schadevergoeding heeft gevorderd.
Indien beiden recht op schadevergoeding hebben, is betaling aan de ene bevrijdend ten opzichte van de andere.
Elke daad die de verjaring schorst of stuit ten aanzien van één van beiden, strekt tot voordeel van de andere.
Wetshistoriek
Ggewijzigd bij art. 88 Wet 16 juni 2021 (BS 6 september 2021 (ed. 2)).

Artikel 2.6.2.33 Verjaring

§ 1

Regresvorderingen van de vervoerder kunnen worden ingesteld binnen drie maanden nadat tegen de eiser een rechtsvordering is ingesteld of nadat hij het schadegeval in der minne heeft geregeld.

§ 2

Vorderingen van de vervoerder tegen de afzender en de bestemmeling in verband met de totstandkoming, uitvoering en beëindiging van een vervoerovereenkomst verjaren door verloop van twee jaar na het feit waaruit de vordering is ontstaan of [twee jaar] na de beëindiging van de vervoerovereenkomst, naargelang welk tijdstip het vroegste valt.
Regresvorderingen kunnen worden ingesteld binnen drie maanden nadat tegen de eiser een rechtsvordering is ingesteld of nadat hij het schadegeval in der minne heeft geregeld.
Wetshistoriek
§ 2 gewijzigd bij art. 89 Wet 16 juni 2021 (BS 6 september 2021 (ed. 2)).
Afdeling 2 Passagiersvervoer
Onderafdeling 1 PAL-Verdrag
Artikel 2.6.2.34 Begrippen
In deze onderafdeling wordt verstaan onder:
“vervoerder”: een persoon door of namens welke een vervoerovereenkomst is gesloten, ongeacht de vraag of het vervoer feitelijk door deze persoon of door een feitelijke vervoerder wordt verzorgd;
“feitelijke vervoerder”: een andere persoon dan de vervoerder, of het nu de eigenaar, de bevrachter of de exploitant van het schip betreft, die geheel of gedeeltelijk het vervoer feitelijk verricht;
“vervoerder die het vervoer feitelijk geheel of gedeeltelijk verricht”: de feitelijke vervoerder, of, voor zover de vervoerder zelf het vervoer verricht, de vervoerder;
“passagiervervoerovereenkomst over zee”: een door of namens een vervoerder gesloten overeenkomst voor het vervoer over zee, tegen vergoeding, van een passagier of, in voorkomend geval, van een passagier en zijn bagage;
“passagier”, in afwijking van artikel 2.1.1.3, 8°: iedere persoon vervoerd op een schip:
a)
krachtens een passagiervervoerovereenkomst over zee, of
b)
die met toestemming van de vervoerder een voertuig of levende dieren begeleidt, waaromtrent een niet onder het PAL-Verdrag, de PAL-Verordening of deze onderafdeling vallende overeenkomst voor goederenvervoer is gesloten;
“bagage”: elk voorwerp of voertuig dat krachtens een passagiervervoerovereenkomst over zee door de vervoerder wordt vervoerd, met uitzondering van:
a)
goederen of voertuigen vervoerd krachtens een charterpartij, een cognossement of een overeenkomst welke hoofdzakelijk het vervoer van goederen betreft, en
b)
levende dieren;
“hutbagage”: de bagage die zich in de kajuit van de passagier bevindt, die in zijn bezit is of die hij onder zijn hoede of toezicht heeft. Behalve voor de toepassing van de begripsomschrijving onder 9°, artikel 2.6.2.37, § 2, en artikel 2.6.2.40, § 8, tweede lid en § 9, tweede en derde lid, omvat de hutbagage de bagage die de passagier in of op zijn voertuig heeft;
“verlies of beschadiging van bagage”: mede het materiële nadeel voortvloeiende uit het feit dat de bagage niet binnen een redelijke periode, te rekenen vanaf de aankomst van het schip waarop de bagage is vervoerd of had moeten worden vervoerd, aan de passagier werd afgeleverd, maar niet de vertraging voortvloeiende uit arbeidsconflicten;
“vervoer”: de volgende periodes:
a)
wat de passagier en zijn hutbagage betreft, de periode gedurende welke de passagier en/of zijn hutbagage zich aan boord van het schip bevinden, gedurende het in- en ontschepen en de periode tijdens welke de passagier en zijn hutbagage te water worden vervoerd van de kade naar het schip of omgekeerd indien de prijs van dit vervoer begrepen is in die van het biljet of indien het schip dat voor dat bijkomend vervoer wordt gebruikt, door de vervoerder ter beschikking van de passagier werd gesteld. Het vervoer omvat wat de passagier betreft echter niet de periode tijdens welke deze zich in een zeestation of op een kade of in of op een ander havenwerk bevindt;
b)
wat de hutbagage betreft, eveneens de periode tijdens welke de passagier zich in een zeestation of op een kade of in of op een ander havenwerk bevindt als deze bagage door de vervoerder of zijn aangestelde of lasthebber werd overgenomen en nog niet aan de passagier werd terugbezorgd;
c)
wat andere bagage dan hutbagage betreft, de periode tussen het tijdstip waarop de vervoerder, zijn aangestelde of lasthebber de bagage te land of aan boord heeft overgenomen en het tijdstip waarop ze door de vervoerder, diens aangestelde of lasthebber werd teruggegeven;
10°
“internationaal vervoer”: elk vervoer waarvan volgens de passagiervervoerovereenkomst over zee de plaats van vertrek en die van bestemming in twee verschillende Staten liggen of in één enkele Staat als er volgens de passagiervervoerovereenkomst over zee of het voorziene vaarplan een tussenliggende aanloophaven in een andere Staat is;
11°
“Verdragsluitende Staat”: een Staat die gebonden is door het PAL-Verdrag;
12°
“rekeneenheid”: het bijzonder trekkingsrecht zoals omschreven door het Internationaal Monetair Fonds.

Artikel 2.6.2.35 Internationale en materiële toepassing

§ 1

Deze onderafdeling is van toepassing op:
passagiervervoerovereenkomsten over zee voor internationaal vervoer waarop noch de PAL-Verordening, noch het PAL-Verdrag van toepassing is, met inbegrip van vervoer met luchtkussenvaartuigen;
passagiervervoerovereenkomsten over zee voor binnenlands vervoer met een schip van Klasse C of D als bedoeld in artikel 4 van richtlijn 2009/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 inzake veiligheidsvoorschriften en –normen voor passagiersschepen (Herschikking), met inbegrip van vervoer met luchtkussenvaartuigen.
Deze afdeling is mede van toepassing op het commercieel vervoer dat krachtens een passagiervervoerovereenkomst over zee wordt verricht door Staten of andere publiekrechtelijke rechtspersonen.
De bijlage bij het PAL-Verdrag geldt mede als bijlage bij deze onderafdeling en vormt er een integrerend deel van.

§ 2

Niettegenstaande paragraaf 1 is deze onderafdeling niet van toepassing als het vervoer onderworpen is aan een stelsel van burgerlijke aansprakelijkheid waarin is voorzien door andere bepalingen betreffende het vervoer van reizigers of bagage met een ander vervoermiddel en voor zover die bepalingen op het zeevervoer moeten worden toegepast.

Artikel 2.6.2.36 Andere regelgeving

§ 1

Onder voorbehoud van de PAL-Verordening zijn de rechtstreeks werkende bepalingen van het PAL-Verdrag van toepassing op internationaal vervoer dat valt binnen het in artikel 2 van dat verdrag omschreven toepassingsgebied.
Het PAL-Verdrag wordt toegepast met inachtneming van de PAL-Richtsnoeren, welke als bindend moeten worden beschouwd.

§ 2

Deze afdeling geldt onder voorbehoud van:
de PAL-Verordening;
de Passagiersrechtenverordening;
de wet van 25 december 2016 betreffende de verwerking van passagiersgegevens.

§ 3

Deze afdeling laat onverlet de rechten en verbintenissen van de vervoerder, de feitelijke vervoerder en hun aangestelden of lasthebbers, zoals die zijn omschreven in de internationale verdragen betreffende de beperking van aansprakelijkheid van scheepseigenaars, in het bijzonder in het LLMC-Verdrag, en hoofdstuk 2 van titel 2 van boek 3 van deel 2 van dit wetboek.

§ 4

Niemand kan overeenkomstig deze onderafdeling aansprakelijk worden gesteld voor schade voortvloeiend uit een nucleair ongeval:
ingeval de exploitant van een nucleaire installatie aansprakelijk is voor dergelijke schade, hetzij krachtens het het Verdrag inzake wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van kernenergie, opgemaakt te Parijs op 29 juli 1960 en goedgekeurd bij de wet van 1 augustus 1966, hetzij krachtens het Verdrag inzake wettelijke aansprakelijkheid voor kernschade, opgemaakt te Wenen op 21 mei 1963, dan wel krachtens enige van kracht zijnde wijziging hiervan of enig van kracht zijnd protocol hierbij;
ingeval de exploitant van een nucleaire installatie aansprakelijk is voor dergelijke schade op grond van de wet van 22 juli 1985 betreffende de wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie of krachtens een nationale wetgeving betreffende de aansprakelijkheid voor dergelijke schade, op voorwaarde dat die wetgeving ten opzichte van de personen die dergelijke schade kunnen ondergaan, in elk opzicht even gunstig is als de onder 1° bedoelde verdragen, dan wel krachtens enige van kracht zijnde wijziging daarvan of enig van kracht zijnd protocol daarbij.

Artikel 2.6.2.37 Afwijkende bedingen

§ 1

Elk contractueel beding dat is overeengekomen vóór het voorval dat het overlijden of persoonlijk letsel van de passagier, dan wel verlies of beschadiging van zijn bagage heeft veroorzaakt en dat de vervoerder van zijn aansprakelijkheid uit hoofde van deze onderafdeling ten opzichte van de passagier ontheft of voorziet in een lagere aansprakelijkheidsgrens dan in deze afdeling is bepaald, tenzij als bepaald in paragraaf 2 of de bewijslast die op de vervoerder of feitelijke vervoerder rust, omkeert, dan wel tot gevolg heeft dat de keuze van de rechtbank waar de vordering wordt ingesteld, wordt beperkt, is nietig. De nietigheid van het beding leidt evenwel niet tot de nietigheid van de passagiervervoerovereenkomst over zee, welke aan de bepalingen van deze onderafdeling onderworpen blijft.

§ 2

Een vervoerder en de passagier kunnen overeenkomen dat de aansprakelijkheid van de vervoerder met ten hoogste 330 rekeneenheden kan worden verminderd bij schade aan een voertuig en met ten hoogste ten hoogste 149 rekeneenheden per passagier bij verlies of beschadiging van andere bagage, waarbij dit bedrag van het geleden verlies of de geleden schade wordt afgetrokken.

§ 3

De vervoerder en de passagier kunnen uitdrukkelijk en schriftelijk hogere aansprakelijkheidsgrenzen overeenkomen dan deze bepaald bij artikel 2.6.2.40, § 5, laatste lid, § 6, § 8, tweede lid en § 9, tweede en derde lid.

Artikel 2.6.2.38 Informatie ten behoeve van de passagiers
De vervoerder en/of de feitelijke vervoerder moeten ervoor zorgen dat de passagiers passende en begrijpelijke informatie wordt verstrekt over hun rechten uit hoofde van deze onderafdeling.
Indien de passagiervervoerovereenkomst over zee in België is gesloten, wordt die informatie verstrekt in alle verkooppunten, met inbegrip van verkoop per telefoon of internet. Wanneer de vertrekplaats in België is gelegen, wordt die informatie voor de afvaart verstrekt. In alle andere gevallen wordt die informatie uiterlijk bij de afvaart verstrekt. Voor zover ofwel de vervoerder of de feitelijke vervoerder heeft voldaan aan de informatieverplichting van dit artikel, is de ander niet tot informatieverstrekking gehouden. De informatie wordt verstrekt in de meest geschikte vorm.
Om aan de informatieverplichting uit hoofde van dit artikel te voldoen, verstrekken de vervoerder en de feitelijke vervoerder minstens de informatie die is neergelegd in een door de Europese Commissie opgesteld en openbaar gemaakt overzicht van de bepalingen van de PAL-Verordening.

Artikel 2.6.2.39 Kennisgeving van verlies of beschadiging van bagage

§ 1

De passagier moet een schriftelijke kennisgeving richten aan de vervoerder of diens lasthebber:
in geval van zichtbare beschadiging van bagage:
a)
voor hutbagage, vóór of op het tijdstip van de ontscheping van de passagier;
b)
voor ander bagage, vóór of op het tijdstip van het afleveren;
bij verborgen schade aan de bagage of verlies daarvan, binnen 15 dagen na de datum van de ontscheping, de datum van de aflevering of de datum waarop die aflevering had moeten plaatsvinden.

§ 2

Indien de passagier de bepalingen van dit artikel niet naleeft, wordt hij, tenzij het tegendeel wordt bewezen, verondersteld zijn bagage te hebben ontvangen in goede staat.

§ 3

Schriftelijke kennisgeving is overbodig indien de staat van de bagage bij het in ontvangst nemen ervan op tegenspraak werd vastgesteld of onderzocht.

Artikel 2.6.2.40 Aansprakelijkheid van de vervoerder

§ 1

Bij overlijden of persoonlijk letsel van de passagier of bij verlies of beschadiging van bagage kan tegen de vervoerder of de feitelijke vervoerder geen andere vordering tot schadevergoeding worden ingesteld dan op grond van deze onderafdeling.

§ 2

In dit artikel wordt verstaan onder:
“scheepvaartincident”: schipbreuk, kapseizen, aanvaring of stranden van het schip, explosie of brand aan boord, of defect aan het schip;
“schuld of nalatigheid van de vervoerder”: mede de schuld of nalatigheid van de aangestelden van de vervoerder, handelend binnen het kader van hun dienstverband;
“defect aan het schip”: ieder niet of gebrekkig functioneren of iedere niet-overeenstemming met toepasselijke veiligheidsvoorschriften van enig deel van het schip of de uitrusting ervan wanneer deze worden gebruikt voor:
a)
ontsnapping, evacuatie, inscheping en ontscheping van passagiers;
b)
aandrijving, besturing, veilig navigeren, afmeren, of ankeren;
c)
het aankomen op of vertrekken van een aanleg- of ankerplaats;
d)
schadebeheersing na onderlopen van het schip;
e)
het te water laten van de reddinguitrusting.

§ 3

De aansprakelijkheid van de vervoerder krachtens dit artikel betreft slechts de schade als gevolg van incidenten die zich tijdens het vervoer hebben voorgedaan.

§ 4

De last om te bewijzen dat het incident dat de schade heeft veroorzaakt zich tijdens het vervoer heeft voorgedaan, en om de omvang van de schade aan te tonen, berust bij de eiser.

§ 5

Ingeval schade door dood of letsel van de passagier is veroorzaakt door een scheepvaartincident is de vervoerder wat die passagier betreft en per afzonderlijk incident aansprakelijk tot een bedrag van 250 000 rekeneenheden.
De vervoerder is echter niet aansprakelijk indien hij bewijst dat het incident:
het gevolg is van een daad van oorlog, vijandigheden, burgeroorlog, opstand of een natuurverschijnsel van uitzonderlijke, onvermijdelijke en onbedwingbare aard, of
geheel is veroorzaakt door een handeling of verzuim van een derde met de bedoeling het incident te veroorzaken.
Ingeval en voor zover de schade bovengenoemde grens te boven gaat, is de vervoerder verder aansprakelijk tot een bedrag van 400 000 rekeneenheden per passagier, per afzonderlijk incident, tenzij de vervoerder bewijst dat het incident dat de schade heeft veroorzaakt niet aan de schuld of nalatigheid van de vervoerder te wijten is.

§ 6

Indien schade door dood of letsel van de passagier niet is veroorzaakt door een scheepvaartincident, is de vervoerder aansprakelijk indien het incident dat de schade heeft veroorzaakt aan de schuld of de nalatigheid van de vervoerder te wijten is. De aansprakelijkheid van de vervoerder is beperkt tot een bedrag van 400 000 rekeneenheden per passagier, per afzonderlijk incident. De last om te bewijzen dat er sprake is van schuld of nalatigheid berust bij de eiser.

§ 7

In afwijking van de paragrafen 5 en 6 is de vervoerder voor schade door dood of letsel van de passagier als gevolg van een van de risico's genoemd in punt 2.2 van de PAL- Richtsnoeren niet verder aansprakelijk dan het laagste bedrag van de volgende bedragen:
250 000 rekeneenheden per passagier, per afzonderlijk incident; of
340 miljoen rekeneenheden per schip, per afzonderlijk incident.
Met betrekking tot vorderingen voor overlijden of persoonlijk letsel van passagiers, die veroorzaakt zijn door een van de in 2.2 van de PAL- Richtsnoeren bedoelde risico's, kunnen de vervoerder en de feitelijke vervoerder hun aansprakelijkheid beperken overeenkomstig het LLMC-Verdrag of hoofdstuk 2 van titel 2 van boek 3 van deel 2 van dit wetboek, naargelang het geval.

§ 8

Bij schade geleden als gevolg van het verlies of de beschadiging van hutbagage is de vervoerder aansprakelijk indien het incident dat de schade heeft veroorzaakt aan de schuld of nalatigheid van de vervoerder te wijten is. Bij schade veroorzaakt door een scheepvaartincident wordt schuld of nalatigheid van de vervoerder vermoed.
De aansprakelijkheid van de vervoerder bij verlies of beschadiging van hutbagage beloopt ten hoogste 2 250 rekeneenheden per passagier, per vervoer.
Bij verlies of beschadiging van mobiliteitshulpmiddelen of andere specifieke hulpmiddelen die worden gebruikt door een passagier met beperkte mobiliteit, wordt de aansprakelijkheid van de vervoerder bepaald op grond van het eerste lid. De vergoeding moet overeenstemmen met de vervangingswaarde van de betrokken hulpmiddelen of, in voorkomend geval, met de reparatiekosten.

§ 9

Bij schade geleden als gevolg van het verlies of de beschadiging van andere bagage dan hutbagage is de vervoerder aansprakelijk, tenzij deze bewijst dat het incident dat de schade heeft veroorzaakt niet aan de schuld of nalatigheid van de vervoerder te wijten is.
De aansprakelijkheid van de vervoerder bij verlies of beschadiging van voertuigen, met inbegrip van alle in of op het voertuig vervoerde bagage, beloopt ten hoogste 12 700 rekeneenheden per voertuig, per vervoer.
De aansprakelijkheid van de vervoerder bij verlies of beschadiging van andere bagage dan deze bedoeld in paragraaf 8 of in het vorige lid beloopt ten hoogste 3 375 rekeneenheden per passagier, per vervoer.

§ 10

De wettelijke interesten en gerechtskosten zijn niet in de in de artikelen 2.6.2.37, § 3, en 2.6.2.40, § 5, laatste lid, § 6, § 8, tweede lid en § 9, tweede en derde lid bepaalde aansprakelijkheidsgrenzen begrepen.

§ 11

De vervoerder is niet aansprakelijk voor verlies of beschadiging van geld, verhandelbare effecten, goud, zilverwerk, juwelen, bijouterieën, kunstvoorwerpen of andere waardevolle zaken, tenzij die waardevolle voorwerpen bij hem werden gedeponeerd en hij het ermee eens was om ze veilig te bewaren, in welk geval zijn aansprakelijkheid beperkt is tot het bedrag bepaald in paragraaf 9, derde lid, tenzij overeenkomstig artikel 2.6.2.37, § 3, in gemeen overleg een hogere aansprakelijkheidsgrens werd vastgesteld.

§ 12

Niets in deze afdeling doet afbreuk aan een recht van verhaal dat de vervoerder tegen een derde zou kunnen hebben, of aan een verweer gebaseerd op de nalatigheid van een medeverantwoordelijke passagier op grond van artikel 2.6.2.45.

§ 13

Enig vermoeden van schuld of nalatigheid van een partij of toewijzing van de bewijslast aan een partij heeft niet tot gevolg dat bewijsmateriaal ten gunste van die partij niet in overweging wordt genomen.

Artikel 2.6.2.41 Feitelijke vervoerder

§ 1

Ingeval het vervoer geheel of gedeeltelijk aan een feitelijke vervoerder wordt toevertrouwd, blijft de vervoerder aansprakelijk voor het volledige vervoer overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling. Bovendien is de feitelijke vervoerder, alsook zijn aangestelden en lasthebbers, onderworpen aan de bepalingen van deze onderafdeling en kan hij zich erop beroepen voor het gedeelte van het vervoer dat hij zelf heeft verricht.

§ 2

De vervoerder is met betrekking tot het door de feitelijke vervoerder verrichte vervoer aansprakelijk voor de handelingen en het verzuim van laatstgenoemde en van diens aangestelden en lasthebbers in de uitoefening van hun taak.

§ 3

Elke bijzondere overeenkomst waarbij de vervoerder verplichtingen op zich neemt welke niet bij deze onderafdeling opgelegd zijn of afstand van rechten doet welke deze onderafdeling hem toekent, zal ten opzichte van de feitelijke vervoerder slechts gevolg hebben als deze laatste daar uitdrukkelijk en schriftelijk zijn instemming mee heeft betuigd.

§ 4

In zoverre de vervoerder en de feitelijke vervoerder beiden aansprakelijk zijn, is er hoofdelijke aansprakelijkheid.

§ 5

Geen enkele bepaling van dit artikel doet afbreuk aan het recht op verhaal tussen de vervoerder en de feitelijke vervoerder.

Artikel 2.6.2.42 Aangestelden en lasthebbers
Ingeval een rechtsvordering wegens schade waarop deze onderafdeling van toepassing is wordt ingesteld tegen een aangestelde of lasthebber van de vervoerder of van de feitelijke vervoerder, kan die aangestelde of lasthebber, indien hij bewijst dat hij heeft gehandeld in de uitoefening van zijn functie, de verweermiddelen en aansprakelijkheidsgrenzen aanvoeren waarop de vervoerder of de feitelijke vervoerder zich krachtens deze afdeling kunnen beroepen.

Artikel 2.6.2.43 Samenloop van vorderingen

§ 1

De in de artikelen 2.6.2.37, § 3, en 2.6.2.40, § 5, laatste lid, § 6, § 8, tweede lid en § 9, tweede en derde lid vastgestelde aansprakelijkheidsgrenzen worden toegepast op de totale som van de schadevergoeding welke kan worden verkregen in het kader van alle aansprakelijkheidsvorderingen die worden ingesteld bij overlijden of persoonlijk letsel van een passagier of bij verlies of beschadiging van zijn bagage.

§ 2

Bij vervoer door een feitelijke vervoerder kan de totale som van de schadevergoeding die kan worden verkregen van de vervoerder, en van de feitelijke vervoerder, alsook van hun aangestelden en lasthebbers die handelen in de uitoefening van hun taak, niet hoger zijn dan de hoogste vergoeding die de vervoerder of de feitelijke vervoerder krachtens deze onderafdeling kan worden opgelegd, waarbij geen van de vermelde personen aansprakelijk kan worden gesteld voor een bedrag dat de grens die voor hem van toepassing is, overschrijdt.

§ 3

In elk geval waarin een aangestelde of een lasthebber van de vervoerder of van de feitelijke vervoerder krachtens artikel 2.6.2.42 van deze onderafdeling zich kan beroepen op de in de artikelen 2.6.2.37, § 3, en 2.6.2.40, § 5, laatste lid, § 6, § 8, tweede lid en § 9, tweede en derde lid bedoelde aansprakelijkheidsgrenzen, kan de totale som van de schadevergoeding welke kan worden verkregen van de vervoerder of, in voorkomende gevallen, van de feitelijke vervoerder en van de aangestelde of lasthebber, die grenzen niet overschrijden.

Artikel 2.6.2.44 Verval van het recht op aansprakelijkheidsbeperking

§ 1

Het voordeel van de in de artikelen 2.6.2.37, § 2, en 3 en 2.6.2.40, § 5, laatste lid, § 6, § 8, tweede lid en § 9, tweede en derde lid bepaalde aansprakelijkheidsgrenzen vervalt voor de vervoerder indien bewezen is dat de schade voortvloeit uit een handeling of een verzuim door de vervoerder, hetzij met de bedoeling die schade te veroorzaken, hetzij uit roekeloosheid en wetend dat dergelijke schade waarschijnlijk daaruit zou voortvloeien.

§ 2

De aangestelde of de lasthebber van de vervoerder of van de feitelijke vervoerder kan zich niet op deze aansprakelijkheidsgrenzen beroepen ingeval bewezen is dat de schade voortvloeit uit een handeling of verzuim door die aangestelde of lasthebber, hetzij met de bedoeling deze schade te veroorzaken, hetzij uit roekeloosheid en wetend dat dergelijke schade waarschijnlijk daaruit zou voortvloeien.

Artikel 2.6.2.45 Schuld van de passagier
Indien de vervoerder bewijst dat de dood of het letsel van de passagier dan wel het verlies of de beschadiging van de bagage te wijten of mede te wijten is aan de schuld of nalatigheid van de passagier, kan de rechtbank waarbij de zaak aanhangig is gemaakt, de vervoerder geheel of gedeeltelijk van zijn aansprakelijkheid ontheffen.

Artikel 2.6.2.46 Voorschot

§ 1

Wanneer het overlijden of persoonlijk letsel van een passagier is veroorzaakt door een scheepvaartincident, moet de vervoerder die het vervoer ten tijde waarvan het scheepvaartincident heeft plaatsgevonden geheel of gedeeltelijk feitelijk heeft verricht, binnen vijftien dagen na de identificatie van de schadevergoedingsgerechtigde persoon een voorschot betalen ter dekking van onmiddellijke economische behoeften, op een basis die evenredig is aan de geleden schade. Bij overlijden bedraagt het voorschot niet minder dan 21 000 euro.
Het vorige lid is ook van toepassing wanneer de vervoerder in België is gevestigd.

§ 2

Een voorschot staat niet gelijk met erkenning van aansprakelijkheid en mag worden verrekend met elk bedrag dat later op grond van deze afdeling wordt uitgekeerd. Het hoeft niet te worden terugbetaald, behalve in de gevallen die zijn voorgeschreven bij artikel 2.6.2.40, § 5, of artikel 2.6.2.45 of bij aanhangsel A bij de PAL-Richtsnoeren, of ingeval degene die het voorschot ontvangen heeft, niet de schadevergoedingsgerechtigde persoon is.

Artikel 2.6.2.47 Rechtstreekse vordering

§ 1

Vorderingen tot schadevergoeding die krachtens artikel 4bis van PAL-Verdrag of artikel 2.3.2.23 of 2.3.2.27 van dit wetboek worden gedekt door een verplichte verzekering of andere financiële zekerheid waarin de vervoerder heeft voorzien, mogen rechtstreeks worden ingesteld tegen de verzekeraar of andere persoon die de financiële zekerheid stelt. In dat geval geldt het in artikel 2.3.2.23 genoemde minimumbedrag van de verplichte verzekering of andere financiële zekerheid als de aansprakelijkheidsgrens van de verzekeraar of andere persoon die de financiële zekerheid stelt, zelfs als de vervoerder of de feitelijke vervoerder geen recht heeft op aansprakelijkheidsbegrenzing. De verweerder kan voorts gebruik maken van de verweergronden (andere dan faillissement of bedrijfsbeëindiging) die de vervoerder overeenkomstig deze onderafdeling had mogen inroepen. Bovendien mag de verweerder tot zijn verweer aanvoeren dat het geleden nadeel het gevolg was van opzettelijk wangedrag van de verzekerde, maar de verweerder mag geen andere verweergronden inroepen die de verweerder had mogen inroepen in een door de verzekerde tegen de verweerder aangespannen procedure. De verweerder heeft in elk geval het recht te vorderen dat de vervoerder en de feitelijke vervoerder samen in het geding worden betrokken.

§ 2

Geldbedragen die door de verzekeraar of door de verstrekker van een andere financiële zekerheid in de zin van artikel 4bis.1 van PAL-Verdrag of artikel 2.3.2.19 of 2.3.2.23ter beschikking worden gesteld, dienen uitsluitend voor de voldoening van uit hoofde van deze onderafdeling ingestelde vorderingen, en enige uitbetaling van deze bedragen heeft tot gevolg dat iedere aansprakelijkheid uit hoofde van deze onderafdeling met een bedrag ten belope van de uitgekeerde bedragen wordt verminderd.

Artikel 2.6.2.48 Omrekening van rekeneenheden
De in artikel 2.3.2.23, artikel 2.3.2.27, artikel 2.6.2.37, § 2, en artikel 2.6.2.40, § 5, § 6, § 8, tweede lid, § 9, tweede en derde lid genoemde bedragen worden omgerekend in euro overeenkomstig de waarde van de euro ten opzichte van het bijzonder trekkingsrecht op de dag van de rechterlijke beslissing of op de door de partijen overeengekomen dag. De waarde van de euro, uitgedrukt in bijzondere trekkingsrechten, wordt berekend in overeenstemming met de methode van waardebepaling die door het Internationaal Monetair Fonds op de datum in kwestie wordt toegepast voor zijn eigen operaties en transacties.

Artikel 2.6.2.49 Verjaring

§ 1

Elke vordering tot schadevergoeding die voortvloeit uit het overlijden of een persoonlijk letsel van de passagier, of uit verlies of beschadiging van de bagage, verjaart na een termijn van twee jaar.

§ 2

De verjaringstermijn begint te lopen:
bij persoonlijk letsel, vanaf de datum van ontscheping van de passagier;
bij het overlijden tijdens het vervoer, vanaf de datum waarop de passagier had moeten ontschepen en, in geval van een tijdens het vervoer opgelopen letsel dat de dood van de passagier na zijn ontscheping tot gevolg heeft, vanaf de datum van het overlijden; de verjaringstermijn mag evenwel niet langer zijn dan drie jaar te rekenen vanaf de datum van ontscheping;
bij verlies of beschadiging van bagage, vanaf de ontschepingsdatum of de datum waarop deze had moeten plaatsvinden, waarbij de laatste van die twee data in aanmerking wordt genomen.

§ 3

Een vordering uit hoofde van deze onderafdeling kan in geen geval worden ingesteld na verloop van een van de volgende termijnen:
een termijn van vijf jaar te rekenen vanaf de datum van de ontscheping van de passagier of de datum waarop die had moeten plaatsvinden, waarbij de laatste van die twee data in aanmerking wordt genomen; dan wel, indien eerder
een termijn van drie jaar te rekenen vanaf de datum waarop de eiser op de hoogte was van het door het voorval veroorzaakte letsel, verlies of schade of hiervan redelijkerwijze op de hoogte had moeten zijn.

§ 4

Ongeacht de bepalingen van de paragrafen § 1, 2 en 3 kan de verjaringstermijn worden verlengd op grond van een verklaring van de vervoerder of een overeenkomst die tussen de partijen wordt gesloten nadat de grond voor een aanspraak is ontstaan. Deze verklaring of overeenkomst wordt schriftelijk opgesteld.

Artikel 2.6.2.50 Rechtsmacht

§ 1

Onverminderd andere bevoegdheidsgronden, zijn de Belgische rechters bevoegd om van een overeenkomstig artikel 2.6.2.40 of 2.6.2.41 ingestelde vordering kennis te nemen ingeval:
de gewone verblijfplaats of de plaats van de hoofdinrichting van de verweerder in België is gelegen;
de plaats van vertrek of van bestemming, bepaald in de passagiervervoerovereenkomst over zee in België is gelegen;
de woonplaats of de gewone verblijfplaats van de eiser in België is gelegen, indien de verweerder in België een bedrijfszetel heeft en aan de rechtsmacht van België is onderworpen; of
de passagiervervoerovereenkomst over zee in België is gesloten, indien de verweerder in België een bedrijfszetel heeft en aan de rechtsmacht van België is onderworpen.

§ 2

Een vordering ingesteld overeenkomstig artikel 2.6.2.47 wordt aanhangig gemaakt bij een van de rechtbanken waar vorderingen kunnen worden ingesteld tegen de vervoerder of feitelijke vervoerder, zulks overeenkomstig § 1.

§ 3

Na het voorval dat de schade heeft veroorzaakt, kunnen de partijen overeenkomen aan welke rechtsmacht of aan welk scheidsgerecht het geschil moet worden onderworpen.
Onderafdeling 2 Bijzondere bepalingen
Artikel 2.6.2.51 Materiële toepassing
Deze onderafdeling is van toepassing op passagiervervoerovereenkomsten over zee bedoeld in artikel 2.6.2.34, 4°.

Artikel 2.6.2.52 Andere regelgeving
Titel VIII van boek III van het Burgerlijk Wetboek en titel 4 van boek X van het Wetboek van economisch recht zijn niet op passagiervervoerovereenkomsten over zee van toepassing.

Artikel 2.6.2.53 Afwijkende bedingen
Bedingen die afwijken van artikel 2.6.2.54, tweede lid zijn nietig.

Artikel 2.6.2.54 Vervoersdocumenten
De passagier heeft recht op de afgifte van een ontvangstbewijs voor zijn bagage. Dit ontvangstbewijs kan worden opgenomen in het aan de passagier afgegeven vervoerbewijs.
Wordt terzake van het vervoer een vervoerbewijs, een ontvangstbewijs voor bagage of enig soortgelijk document afgegeven, dan is de vervoerder verplicht daarin op duidelijke wijze zijn naam en woonplaats te vermelden.

Artikel 2.6.2.55 Overdracht van rechten
De passagier kan zijn rechten uit de overeenkomst niet overdragen zonder toestemming van de vervoerder dan wel de kapitein.

Artikel 2.6.2.56 Vertrek zonder passagier
De kapitein moet niet wachten op de passagier die in de inschepingshaven of gedurende de reis niet tijdig aan boord komt. In dat geval kan de vervoerder de overeenkomst als beëindigd beschouwen en blijft het volle passagegeld verschuldigd.

Artikel 2.6.2.57 Goederen van de passagier

§ 1

De vervoerder mag de aard en de gesteldheid van de bagage nagaan.

§ 2

De goederen van de passagier die zich aan boord bevinden zijn als pand verbonden voor de betaling van het passagegeld en, in voorkomend geval, van de onderhoudskosten.

§ 3

De kapitein moet zorg dragen voor de bewaring van de goederen van de passagier die onderweg komt te overlijden.

Artikel 2.6.2.58 Aansprakelijkheid van de passagier

§ 1

Onverminderd artikel 1385 van het Burgerlijk Wetboek is de passagier verplicht de vervoerder de schade te vergoeden die hij of zijn bagage deze berokkende, behalve voor zover deze schade is veroorzaakt door een omstandigheid die een zorgvuldig passagier niet heeft kunnen vermijden en voor zover een zodanige passagier de gevolgen daarvan niet heeft kunnen verhinderen.
Om zich van zijn aansprakelijkheid te ontheffen kan de passagier zich niet beroepen op de hoedanigheid of een gebrek van zijn bagage.

§ 2

Ingeval personen van wier hulp de vervoerder bij de uitvoering van zijn verbintenis gebruik maakt, op verzoek van de passagier diensten bewijzen, waartoe de vervoerder niet is verplicht, worden zij beschouwd te handelen in opdracht van de passagier aan wie zij deze diensten bewijzen.

Artikel 2.6.2.59 Opzegging

§ 1

Ingeval zich vóór of tijdens het vervoer aan de zijde van de wederpartij van de vervoerder of de passagier omstandigheden voordoen, die de vervoerder bij het sluiten van de overeenkomst niet behoefde te kennen, doch die, indien zij hem wel bekend waren geweest, redelijkerwijs voor hem grond hadden opgeleverd de overeenkomst niet of op andere voorwaarden aan te gaan, mag de vervoerder de overeenkomst opzeggen en de passagier van het schip verwijderen.
De opzegging geschiedt door een mondelinge of schriftelijke kennisgeving aan de wederpartij van de vervoerder of aan de passagier en de overeenkomst eindigt op het ogenblik van ontvangst van de eerst ontvangen kennisgeving.

§ 2

Ingeval zich vóór of tijdens het vervoer aan de zijde van de vervoerder omstandigheden voordoen, die diens wederpartij bij het sluiten van de overeenkomst niet behoefde te kennen, doch die, indien zij haar wel bekend waren geweest, redelijkerwijs voor haar grond hadden opgeleverd de overeenkomst niet of op andere voorwaarden aan te gaan, mag deze wederpartij van de vervoerder de overeenkomst opzeggen.
De wederpartij van de vervoerder mag de overeenkomst ook buiten het in het vorige lid bedoelde geval opzeggen, behalve wanneer de reis van het schip daardoor zou worden vertraagd.
De in de vorige leden bedoelde opzegging geschiedt door een mondelinge of schriftelijke kennisgeving aan de vervoerder of de kapitein en de overeenkomst eindigt op het ogenblik van de ontvangst daarvan.

§ 3

De voorgaande paragrafen gelden onverminderd het recht van de partijen om van elkaar vergoeding van de geleden schade te vorderen.