Meer info
     

08/06/1867 Strafwetboek
Strafwetboek van 8 juni 1867

Artikel 391bis

[Met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete van vijftig [euro] tot vijfhonderd [euro] of met een van die straffen alleen, onverminderd de toepassing van strengere straffen, indien daartoe grond bestaat, wordt gestraft hij die, na door een rechterlijke beslissing waartegen geen verzet of hoger beroep meer openstaat, te zijn veroordeeld om een uitkering tot onderhoud te betalen aan zijn echtgenoot, aan zijn bloedverwanten in de nederdalende of in de opgaande lijn, meer dan twee maanden vrijwillig in gebreke blijft de termijnen ervan te kwijten.
[Met dezelfde straffen wordt gestraft hij die, in de omstandigheden omschreven in het eerste lid, niet voldoet aan de verplichtingen bepaald in de artikelen 203bis, 206, 207, 301, 303, [...], 336[en 353-14 van het Burgerlijk Wetboek] en in de artikelen 1288, 3° en 4°, [...], van het Gerechtelijk Wetboek.]
Dezelfde straffen zijn van toepassing op de echtgenoot die zich vrijwillig geheel of ten dele onttrekt aan de gevolgen van de machtiging door de rechter verleend krachtens [de artikelen 203ter, 221 en [301, § 11, ]van het Burgerlijk Wetboek en 1280, vijfde lid, [...] van het Gerechtelijk Wetboek], wanneer tegen die machtiging geen verzet of hoger beroep meer openstaat.
Hetzelfde geldt voor de echtgenoot die, na te zijn veroordeeld, hetzij tot een van de verplichtingen op de niet-nakoming waarvan door de eerste twee leden van dit artikel straf is gesteld, hetzij ingevolge [de artikelen 203ter, 221 en [301, § 11,] van het Burgerlijk Wetboek en 1280, vijfde lid, [...] van het Gerechtelijk Wetboek] zich vrijwillig ervan onthoudt de door de sociale wetgeving voorgeschreven formaliteiten te vervullen en zijn echtgenoot of zijn kinderen aldus berooft van de voordelen waarop zij aanspraak konden maken.
[Dezelfde straffen zijn van toepassing op elke bloedverwant in de rechte nederdalende lijn die veroordeeld is tot onderhoudsplicht, en die vrijwillig nalaat de door de sociale wetgeving voorgeschreven formaliteiten te vervullen en aldus een bloedverwant in de opgaande lijn berooft van de voordelen waarop deze aanspraak kon maken.]
[Dezelfde straffen gelden voor eenieder die het toezicht op de gezinsbijslag of andere sociale uitkeringen vrijwillig belemmert, door na te laten de nodige documenten te bezorgen aan de instellingen belast met de vereffening van die uitkeringen, door valse of onvolledige aangiften te doen, of door de bestemming te wijzigen die de persoon of de overheid, aangewezen overeenkomstig artikel 29 van [de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade], eraan gegeven heeft.]
In geval van een tweede veroordeling wegens een van de in dit artikel omschreven misdrijven, gepleegd binnen een termijn van vijf jaar te rekenen van de eerste, kunnen de straffen worden verdubbeld.]]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 1 W. 5 juli 1963 (B.S., 19 juli 1963), gewijzigd bij art. 93 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987), bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9), bij art. 6 W. 24 april 2003 (B.S., 16 mei 2003 (derde uitg.)), met ingang van 1 september 2005 (art. 6 K.B. 24 augustus 2005 (B.S., 29 augustus 2005 (tweede uitg.))), bij art. 2 W. 10 augustus 2005 (B.S., 2 september 2005 (eerste uitg.)), met ingang van 2 september 2005 (art. 14), bij art. 21 W. 15 mei 2006 (B.S., 2 juni 2006 (tweede uitg.)), met ingang van 16 oktober 2006 (art. 1 K.B. 28 september 2006 (B.S., 29 september 2006 (vierde uitg.))), bij art. 40, 1° tot 3° W. 27 april 2007 (B.S., 7 juni 2007), met ingang van 1 september 2007 (art. 44) en bij art. 9 Wet 26 november 2011 (BS 23 januari 2012).