Meer info
     

21/03/1804 BW
[Oud] Burgerlijk Wetboek

Artikel 203

[§ 1

De ouders dienen naar evenredigheid van hun middelen te zorgen voor de huisvesting, het levensonderhoud, de gezondheid, het toezicht, de opvoeding, de opleiding en de ontplooiing van hun kinderen. Indien de opleiding niet voltooid is, loopt de verplichting door na de meerderjarigheid van het kind.

§ 2

Met middelen wordt onder andere bedoeld alle beroepsinkomsten, roerende en onroerende inkomsten van de ouders, alsook alle voordelen en andere middelen die hun levensstandaard en deze van de kinderen waarborgen.

§ 3

De langstlevende echtgenoot is gehouden tot de verplichting gesteld in paragraaf 1 ten aanzien van de kinderen van de vooroverleden echtgenoot van wie hij niet de vader of de moeder is, binnen de grenzen van hetgeen hij heeft verkregen uit de nalatenschap van de vooroverledene en van de voordelen die deze hem mocht hebben verleend bij huwelijkscontract, door schenking of bij testament.]
[Deze verplichting vervalt ten aanzien van het kind dat onwaardig is om van de vooroverleden echtgenoot te erven. De rechter schort zijn uitspraak op tot de beslissing die tot onwaardigheid leidt in kracht van gewijsde is getreden.]
Wetshistoriek
Art. vervangen bij art. 2 Wet 19 maart 2010 (BS 21 april 2010), met ingang van 1 augustus 2010 (art. 18, lid 1).
§ 3 gewijzigd bij art. 2 Wet 10 december 2012 (BS 11 januari 2013).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 17 Wet 19 maart 2010 (BS 21 april 2010).
Voorgeschiedenis
Art. vervangen bij art. 32 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
§ 1 gewijzigd bij art. 2 W. 13 april 1995 (B.S., 24 mei 1995).